Laat niemand eraan twijfelen dat ik de samenvoeging van onze voorouders ben, het strijdperk waarin zij mijn ogenblikken vertonen. Zij zijn mijn cellen, ik ben hun lichaam. Ik spreek nu over de favrashi, de ziel, het gemeenschappelijke onderbewustzijn, de bron van alle oermodellen, de vergaarbak van alle trauma's en vreugden. Ik ben de keus van hun ontwaken. Mijn samhadi is hun samhadi. Hun ervaringen zijn de mijne! Hun ingedampte kennis heb ik geerfd. Die miljarden zijn mijn eenheid.

De Gestolen Verslagen

De voorstelling van de gelaatsdansers nam bijna twee uur van de ochtend in beslag en daarna volgde de aankondiging die de hele Festivalstad in rep en roer bracht.

'Het is al eeuwen geleden dat hij voor het laatst een bruid had!'

'Meer dan duizend jaar, beste kind.'

De parade van de Vissprekers was kort geweest. Ze juichten hem luidkeels toe, maar ze waren verontrust.

'Jullie zijn mijn enige bruiden,' had hij gezegd. Was dat niet de betekenis van Siaynoq?

Leto vond dat de gelaatsdansers, ondanks hun kennelijke doodsangst, een goede voorstelling gaven. Ergens in de kelders van een Vrijmans museum waren kostuums opgescharreld - zwarte mantels met kappen en witte koorden om het middel - het uniform van Muad'Dibs rondreizende priesters. De gelaatsdansers hadden bij deze mantels donkere, gerimpelde gezichten gekozen en ze voerden een dans uit die vertelde hoe Muad'Dibs legioenen hun godsdienst door het hele rijk verspreid hadden.

Tijdens de voorstelling zat Hwi, die een schitterend zilveren japon droeg met daarop een ketting van groene jade, naast Leto op de Keizerwagen. Een keer boog ze zich dicht naar zijn gezicht om te vragen: 'Is dat geen bespotting?'

'Voor mij misschien wel.'

'Weten de gelaatsdansers dat?'

'Ze vermoeden het.'

'Dan zijn ze dus niet zo bang als ze eruit zien.' 'O, reken maar dat ze bang zijn. Ze zijn gewoon moediger dan de meeste mensen van hen zouden verwachten.' 'Moed kan zo dwaas zijn,' fluisterde ze. 'En omgekeerd.'

Ze had hem schattend aangekeken voor ze haar aandacht weer op de voorstelling richtte. Bijna tweehonderd gelaatsdansers waren ongedeerd gebleven. Ze waren allemaal in de dans geperst. De ingewikkelde patronen en zwenkingen waren heel boeiend om te zien. Als je ernaar keek kon je even het bloedige voorspel van deze dag vergeten.

Leto lag daar in de afzondering van zijn kleine ontvangst vertrek juist aan terug te denken toen Moneo verscheen. Moneo had de Eerwaarde Moeder Anteac op een Gildelichter gezet, had met de Vissprekers staf de gewelddadigheden van de voorgaande nacht besproken, en had zich snel heen en weer laten vliegen naar de Citadel om zich ervan te overtuigen dat Siona goed bewaakt werd en dat ze niet betrokken was geweest bij de aanslag op de ambassade. Hij was net na de bekendmaking van de verloving, die voor hem volkomen uit de lucht kwam vallen, in Onn teruggekeerd.

Moneo was woedend. Leto had hem nog nooit zo kwaad gezien. Hij stormde de kamer binnen en kwam op amper twee meter voor Leto's gezicht tot stilstand.

'Nu zal iedereen de leugens van de Tleilaxu geloven!' zei hij.

Leto antwoordde op kalme toon. 'Wat blijven we toch hardnekkig verlangen dat onze goden volmaakt zijn. De Grieken waren in zulke dingen veel redelijker.'

'Waar is ze?' wilde Moneo weten. 'Waar is die...'

'Hwi ligt te rusten. Het was een zware nacht en een lange ochtend. Ik wil dat ze goed uitgerust is als we vanavond naar de Citadel terugkeren.'

'Hoe heeft ze dit voor elkaar gekregen?' vroeg Moneo.

'Maar Moneo! Je verliest elk gevoel voor voorzichtigheid uit het oog!'

'Ik maak me zorgen over je! Heb je er enig idee van wat voor praatjes er in de stad rondgaan?'

'Die praatjes ken ik allemaal.'

'Waar ben je in 's hemelsnaam mee bezig?'

'Weet je Moneo, volgens mij hadden alleen de oude pantheisten de juiste opvatting over goden; zwakheden van stervelingen in onsterfelijke gedaante.'

Moneo stak in wanhoop zijn armen in de lucht. 'Ik heb gezien hoe ze keken!' Hij liet zijn armen zakken. 'Binnen twee weken praat het hele rijk zo!'

'Dat zal wel ietsje langer duren.'

'Als je vijanden iets nodig hadden om ze tot elkaar te brengen...'

'Het belasteren van de godheid is een oud menselijk gebruik, Moneo. Waarom zou ik een uitzondering zijn?'

Moneo probeerde iets te zeggen, maar hij kon geen woord uitbrengen. Hij liep stampend langs de rand van de kuil met Leto's wagen, stampte weer terug en staarde Leto vanaf zijn oude plek kwaad aan.

'Als ik je moet helpen, zal je het me moeten uitleggen,' zei Moneo. 'Waarom doe je dit?' 'Zieleroerselen.'

Moneo's mond bewoog, maar er kwam geen geluid uit.

'Net toen ik dacht dat ik ze voorgoed kwijt was, werd ik erdoor overvallen,' zei Leto. 'En ze smaken o zo zoet, deze laatste teugen menselijkheid.'

'Met Hwi? Maar je kan toch niet...'

'Herinneringen aan zieleroerselen zijn nooit genoeg, Moneo.'

'Probeer je me te vertellen dat je gezwicht bent voor...'

'Zwichten? Geen sprake van. Maar de driepoot waaraan de eeuwigheid bungelt is samengesteld uit lichaam, verstand en gevoel. Ik dacht dat ik was afgezakt tot lichaam en verstand.'

'Ze heeft je op een of andere manier behekst,' zei Moneo verwijtend.

'Natuurlijk heeft ze me behekst. En daar ben ik haar ontzettend dankbaar voor. Als we de noodzaak van het verstand ontkennen, en dat doen sommige mensen Moneo, verliezen we het vermogen tot nadenken; dan kunnen we niet omschrijven wat onze zintuigen ons doorgeven. Als we het lichaam verwaarlozen verminken we het omhulsel dat ons schraagt. Maar als we het gevoel verwaarlozen, verliezen we alle contact met ons innerlijke heelal. En die gevoelservaringen heb ik vreselijk gemist.' 'Ik sta erop Heer, dat je...'

'Moneo, je maakt me kwaad. En je zult toch moeilijk kunnen ontkennen dat dat een gevoelservaring is.'

Leto zag Moneo's gefrustreerde woede afkoelen, alsof een gloeiend stuk ijzer in ijskoud water werd gedompeld. Maar hij moest nog wel wat stoom afblazen.

'Voor mezelf kan het me niet schelen Heer. Jij bent mijn grootste zorg, en dat weet je.'

Op zachte toon zei Leto: 'Dat is je gevoel, Moneo en het is me zeer dierbaar.'

Moneo slaakte een diepe, bevende zucht. Hij had de God-Keizer nog nooit in deze stemming gezien, mijmerend over gevoel. Als Moneo het goed zag, was Leto opgetogen en gelaten tegelijk. Maar dat kon je nooit zeker weten.

'Wat het leven zo zoet maakt,' zei Leto, 'wat het leven warm en vol schoonheid maakt, dat wilde ik bewaren, ook al werd het mij onthouden.'

'Dan is deze Hwi Noree...'

'Ze herinnert me op een schrijnende manier aan de Butlerse Jihad. Zij is de tegenpool van alles wat mechanisch en on-menselijk is. Wat een vreemd toeval Moneo, dat juist de Ixianen deze ene persoon moesten voortbrengen die de eigenschappen die mij het liefst zijn zo volmaakt belichaamt.'

'Ik begrijp je verwijzing naar de Butlerse Jihad niet, Heer. Machines die denken hebben geen plaats in...'

'Het doelwit van de Jihad waren niet alleen de machines maar ook de machinale denktrant,' zei Leto. 'Mensen hadden die machines afgesteld om ons ons gevoel voor schoonheid af te nemen, onze noodzakelijke eigendommelijkheid waaruit we levende inzichten putten. De machines werden natuurlijk vernietigd.'

'Heer, toch stuit het me nog tegen de borst dat deze...'

'Moneo! Alleen met haar aanwezigheid al stelt Hwi me op mijn gemak. Voor het eerst in eeuwen ben ik niet eenzaam, tenzij zij niet aan mijn zijde is. Al had ik verder geen enkel bewijs voor de gevoelservaring, dan nog zou dat genoeg zijn.'

Moneo zweeg, kennelijk geroerd door het eenzame beeld dat Leto's woorden opriepen. Moneo kon zich het ontbreken van het innige, in liefde delen heel goed voorstellen. Dat was duidelijk op zijn gezicht te lezen.

Voor het eerst sinds lange tijd viel het Leto op hoe oud Moneo geworden was.

Het overvalt ze zo plotseling, dacht Leto.

Hij besefte ineens hoeveel hij om Moneo gaf.

Ik zou me niet aan mensen moeten hechten, maar ik kan het niet helpen... vooral niet nu Hwi er is.

'Ze zullen om je lachen en obscene grappen maken,' zei Moneo.

'Dat is prima.'

'Hoe kan zoiets nu prima zijn?'

'Dit is iets nieuws. Het is altijd onze taak geweest om het nieuwe in evenwicht te brengen, om zo het gedrag te wijzigen zonder de overlevingskansen te beperken.'

'Zelfs dan snap ik nog niet hoe je dit kunt toejuichen.'

'Het bedenken van obscene grappen?' vroeg Leto. 'Wat is het tegendeel van obsceniteit?'

Ineens begreep Moneo het en zijn ogen werden groot van verbazing. Hij had al vaker tegenpolen aan het werk gezien - iets dat bekend werd door zijn tegendeel.

Het ding onderscheidt zich alleen tegen een achtergrond die het bepaalt, dacht Leto. Dat zal Moneo toch wel begrijpen.

'Het is te gevaarlijk,' zei Moneo.

De dooddoener van de behoudzucht!

Moneo was niet overtuigd. Hij slaakte een zucht die helemaal uit zijn tenen kwam.

Ik moet erom denken dat ik hun twijfels niet wegneem, dacht Leto. Dat was mijn fout met de Vissprekers op het plein. De Ixianen klampen zich uit alle macht vast aan de rafelige uiteinden van menselijke twijfel. Daar is Hwi het bewijs van.

In de wachtkamer klonk gestommel. Leto sloot de deur tegen harde, storende geluiden.

'Mijn Duncan is er,' zei hij.

'Hij heeft zeker van je trouwplannen gehoord.'

'Mogelijk.'

Leto zag Moneo worstelen met zijn twijfels en zijn gedachtengang was zo van zijn gezicht af te lezen. Op dat ogenblik paste Moneo zo mooi in zijn menselijke vakje dat Leto hem wel had kunnen zoenen.

Hij werkt de hele reeks af; van twijfel naar vertrouwen, van liefde naar haat... alles! Al die dierbare eigenschappen die opbloeien in de koesterende warmte van het gevoel, in de bereidheid om )e helemaal over te geven aan het leven.

'Waarom stemt Hwi hierin toe?' vroeg Moneo.

Leto grinnikte. Moneo kan niet aan mij twijfelen en dus moet hij aan anderen twijfelen.

'Ik geef toe dat het geen gebruikelijke verbintenis is. Zij is een primaat terwijl ik niet helemaal meer een primaat ben.'

Weer worstelde Moneo met dingen die hij alleen kon voelen maar niet onder woorden brengen.

Kijkend naar Moneo werd Leto plotseling overspoeld door een aandachtsgewaarwording, een gedachteproces dat zelden voorkwam, maar als het voorkwam was het zo levendig en overvloedig dat Leto zich niet durfde verroeren uit angst voor een verstoring in de gedachtestroom.

De primaat denkt, en met dat denken houdt hij zich in leven. Onder zijn denken bevindt zich iets dat hij meekreeg met zijn cellen; de stroom van menselijke zorgen voor de soort. Sommige mensen dekken die af, metselen hem in of verstoppen hem achter dikke muren, maar ik heb Moneo juist ontvankelijk gemaakt voor die werkwijze van zijn innerlijk. Hij volgt mij omdat hij ervan overtuigd is dat mijn koers de beste is voor het voortbestaan van de mensheid. Hij weet dat er een cel-bewustzijn bestaat. Dat is wat ik vind als ik de Gouden Weg aftast. Dit is het menselijke en we zijn het er beiden over eens: dit moet blijven bestaan!

'Waar, wanneer en hoe zal de huwelijksplechtigheid plaatsvinden?' vroeg Moneo.

Niet waarom, merkte Leto op. Moneo deed niet langer zijn best om het waarom te begrijpen. Hij bevond zich weer op bekend terrein. Hij was de hofmeier, de bestierder van het Huishouden van de God-Keizer, de Eerste Minister.

Hij heeft naamwoorden en werkwoorden en bepalingen waarmee hij kan werken. De woorden zullen op hun gebruikelijke manier voor hem werken. Moneo zal dan misschien de bovenzinnelijke mogelijkheden van zijn woorden nooit inzien, maar hij weet alles van hun dagelijkse, wereldse gebruik.

'Ik heb een vraag gesteld, Heer,' drong Moneo aan.

Leto keek hem aan, sloot even zijn ogen en dacht: Ikzelf heb juist altijd het gevoel dat woorden het meest bruikbaar zijn als ze een beeld oproepen van aantrekkelijke, nimmer ontdekte oorden. Maar een beschaving die nog altijd onwankelbaar gelooft in een mechanisch heelal van louter oorzaak en gevolg - wat dus vanzelfsprekend te herleiden is tot een enkele grondoorzaak en een eerste, alle mogelijkheden bevattend gevolg - kan ook maar weinig begrijpen van het gebruik van woorden.

'De Ix-Tleilax drogreden blijft als een klit aan alle menselijke aangelegenheden kleven,' zei Leto.

'Heer, ik raak altijd vreselijk van streek als je niet oplet.'

'Maar ik let wel degelijk op, Moneo.'

'Niet op mij.'

'Zelfs op jou.'

'Je aandacht dwaalt af, Heer. Dat hoef je voor mij niet verborgen te houden. Ik zou nog eerder mezelf verraden dan jou.' 'Denk je dat ik gedachtespinsels weef?'

'Dat je wat weeft, Heer?' Moneo had deze uitdrukking altijd onbegrepen over zich heen laten gaan, maar nu...

Leto legde uit waar de begrippen spinnen en weven vandaan kwamen en ondertussen dacht hij: Wat een oeroude woorden! In Leto's geheugen schoten de spoeltjes klikkend door de getouwen. Van beestevellen naar mensenkleding... van jager naar herder... over de hoge sporten naar de top van de bewustzijnsladder... en nu moeten ze weer een hoge sport nemen, hoger nog dan die uit de oertijd.

'Je geeft je over aan ijdele bespiegelingen,' verweet Moneo hem.

'Ik heb de tijd voor ijdele bespiegelingen. Dat is een van de meest interessante kanten van mijn bestaan als enkelvoudige veelvuldigheid.'

'Maar Heer, allerlei zaken vragen onze...'

'Het zou je verbazen wat ijdele bespiegelingen allemaal kunnen opleveren, Moneo. Ik heb het nooit erg gevonden om een hele dag te verdoen aan dingen waar geen mens meer dan een minuut aan zou besteden. Waarom ook niet? Met mijn levensverwachting van ongeveer vierduizend jaar maakt een dag meer of minder toch niets uit! Hoeveel tijd telt een mensenleven? Een miljoen uren? Ik heb al minstens zoveel dagen achter de rug.'

Moneo stond sprakeloos bij deze kleinerende vergelijking. Zijn eigen lange leven was in Leto's ogen slechts een stofje. De oorsprong van deze woordspeling ontging hem uiteraard niet.

Woorden... woorden... woorden, dacht Moneo.

'Woorden zijn in aangelegenheden van de geest vrijwel onbruikbaar,' zei Leto.

Moneo probeerde zo ondiep mogelijk adem te halen. Heer Leto kan gedachten lezen!

'Door onze hele geschiedenis heen,' zei Leto, 'is de machtigste manier van woordgebruik steeds geweest het opblazen van een of ander bovenzinnelijk voorval, het opnemen van dat voorval in onze geschiedschrijving, het op zo'n manier uitleggen van het voorval dat we naderhand altijd die woorden kunnen gebruiken om te zeggen: "Dit is wat het betekent."'

Moneo voelde zich door deze woorden terneergeslagen en doodsbang voor alle niet uitgesproken dingen die ze hem te denken zouden kunnen geven.

'Zo gaan allerlei gebeurtenissen in de geschiedenis verloren,' zei Leto.

Na een lange stilte trok Moneo de stoute schoenen aan. 'Heer, je hebt mijn vraag nog niet beantwoord. Het huwelijk?'

Wat klinkt zijn stem moe, dacht Leto. Hij heeft zich volkomen gewonnen gegeven.

Opgewekt zei Leto: 'Meer dan ooit heb ik je goede diensten nodig, Moneo. Het huwelijk moet zeer zorgvuldig worden voorbereid. Met de nauwgezetheid die alleen jij kunt opbrengen.'

'Waar, Heer?'

Zijn stem klinkt al wat levendiger. 'In het dorp Tabur in de Sarier.' 'Wanneer?'

'De datum laat ik aan jou over. Maak die maar bekend als alles geregeld is.'

'En de plechtigheid zelf?' 'Die leid ik.'

'Heb je helpers nodig, Heer? Bepaalde voorwerpen misschien?' 'Rituele poespas?'

'Gewoon iets dat ik misschien over het h-'

'We hebben niet veel nodig voor ons toneelstukje.'

'Heer! Wil je nu alsjeblieft-'

'Jij moet naast de bruid staan om haar ten huwelijk te geven,' zei Leto. 'We gebruiken het oude Vrijmanse ritueel.'

'Dan hebben we waterringen nodig.'

'Ja! Ik denk dat ik die van Ghani maar neem.'

'En wie wonen de plechtigheid bij, Heer?'

'Een lijfwacht van Vissprekers en de aristocraten, meer niet.'

Moneo staarde Leto aan. 'Wat... wat bedoel je met aristocraten Heer?'

'Jij, je familieleden, de mensen uit mijn huishouden en de hovelingen uit de Citadel.'

'Mijn fam...' Moneo slikte moeizaam. 'Valt Siona daar ook onder?'

'Als ze de proef overleeft.'

'Maar...'

'Hoort ze niet bij de familie, dan?' 'Natuurlijk Heer, ze is een Atreides en...' 'Dan hoort Siona er dus zeker bij!'

Moneo haalde een kleine machinale geheugensteun uit zijn zak, een dofzwart Ixiaans product dat nog net niet de verboden van de Butlerse Jihad overschreed. Er verscheen een lachje om Leto's mond. Moneo wist wat hem te doen stond en nu zou hij aan het werk gaan.

De geluiden die Duncan Idaho achter de gesloten deur maakte, werden iets opdringeriger, maar Moneo liet zich er niet door afleiden.

Moneo weet welke -prijs hij voor zijn voorrechten moet betalen, dacht Leto. Dat is ook een soort huwelijk - een huwelijk tussen voorrecht en plicht. Dat is de uitleg van de aristocraat en tegelijk zijn verontschuldiging.

Moneo was klaar met zijn aantekeningen.

'Een paar kleinigheden nog, Heer,' zei Moneo. 'Moet er nog een speciaal kostuum voor Hwi komen?'

'Stilpak en mantel van een Vrijmanse bruid, echte natuurlijk.'

'Juwelen of andere sieraden?'

Leto's ogen zagen Moneo's vingers over de geheugensteun vliegen ; een teken van verval.

Leiderskwaliteiten, moed, zin voor kennis en ordening -- dat heeft Moneo allemaal in overvloed. Het omringt hem als een heilig aureool, zodat niemand, behalve ik, de rottenis kan zien die hem van binnen wegvreet. Het is onvermijdelijk. Als ik er niet was, zou het voor iedereen zichtbaar zijn.

'Heer?' droeg Moneo aan. 'Weef je gedachtespinsels?' Aha! Die nieuwe uitdrukking bevalt hem! 'Dat is alles,' zei Leto. 'Mantel, stilpak en waterringen, meer niet.'

Moneo boog en liep de kamer uit.

Nu is zijn blik op de toekomst gericht, dacht Leto, maar deze nieuwigheid gaat ook weer voorbij. Dan zakt hij weer terug in het verleden. En ik had ooit zulke hoge verwachtingen van hem. Nu ja... misschien Siona...