Wat ik aan het uitroeien ben? De burgerlijke voorliefde voor vreedzame instandhouding van het verleden. Dit is een bindende kracht, een ding dat de mensheid tot een kwetsbare eenheid samenvoegt, ondanks zinsbegoochelende scheidingen door parsecs lege ruimte. Als ik de verspreide stukjes kan vinden, kunnen anderen dat ook. Als je samen bent, kan je gemeenschappelijk een ramp ondergaan. Je kunt met elkaar uitgeroeid worden. Zodoende laat ik zien hoe vreselijk gevaarlijk een kabbelende, bloedeloze middelmatigheid is, een beweging zonder idealen of doelstellingen. Ik laat jullie zien dat hele beschavingen dit kunnen doen. Ik schenk jullie eeuwenlang een leven dat zoetjes afglijdt naar de dood, zonder gedoe of beroering, zonder zelfs te vragen: waarom? Ik toon jullie het valse geluk en de schaduwramp die Leto, God-Keizer heet. Zullen jullie dan nu eindelijk leren wat echt geluk is?
De Gestolen Verslagen
Omdat hij die nacht maar een keer een kort dutje had gedaan, was Leto wakker toen Moneo tegen zonsopgang uit het gastenverblijf naar buiten kwam. De Keizerwagen stond vrijwel in het midden van een aan drie zijden omsloten plein geparkeerd. De koepel van de wagen was naar een kant ondoorschijnend gemaakt om de inzittende aan het oog te onttrekken, en hij was hermetisch afgesloten voor vocht. Leto hoorde het zachte snorren van de ventilatoren die zijn lucht door een droogkring stuwden.
Moneo's voeten knerpten over de keien van het plein toen hij naar de wagen liep. Het licht van de dageraad gaf het dak van het gastenverblijf boven het hoofd van de hofmeier een oranje rand.
Zodra Moneo voor hem tot stilstand kwam, opende Leto de koepel van de wagen. Er hing een geur van gistende aarde in de lucht en de opeenhoping van vocht in de wind was pijnlijk.
'We moeten tegen het middaguur in Tuono aankomen,' zei Moneo. 'Ik wou maar dat je goed vond dat ik 'thopters liet aanrukken voor luchtverkenning.'
'Ik wil geen 'thopters,' zei Leto. 'We kunnen naar Tuono afdalen met touwen en suspensiebollen.'
Leto verbaasde zich over de plastische beelden in dit korte gesprek. Moneo had nooit erg van voettochten gehouden. Zijn jeugd als rebel had hem opgezadeld met achterdocht jegens alles wat hij niet kon zien of benoemen. Hij bleef een grote kluit sluimerende oordelen.
'je weet dat ik de 'thopters niet voor vervoer wil,' zei Moneo. 'Ik wil ze voor bewaking...'
'Ja Moneo.'
Moneo keek langs Leto naar de open kant van het plein, waar het uitkeek over de rivierkloof. Het ochtendlicht maakte de mist die uit de diepte opsteeg ondoorzichtig. Hij dacht er aan hoe diep die steile afgrond wel was... een tuimelende gestalte, die tuimelend omlaag viel. Moneo had gisteravond niet naar de rand van de kloof durven lopen om in de diepte te turen. De afgrond was zo'n... zo'n verleiding.
Met dat vermogen tot inzicht dat Moneo met zoveel ontzag vervulde, zei Leto: 'Uit elke verleiding valt lering te trekken, Moneo.'
Moneo draaide zich om en staarde Leto sprakeloos in zijn ogen.
'Neem nu de les in mijn leven, Moneo.'
'Heer?' Het was niet meer dan een schor gefluister.
'Eerst brengen ze me in verleiding met kwaad, en dan met goed. Elke verleiding wordt op touw gezet met verfijnde aandacht voor mijn gevoeligheden. Vertel me eens Moneo, als ik het goede kies, maakt dat mij dan goed?'
'Natuurlijk, Heer.'
'Misschien raak je die gewoonte om altijd maar te oordelen wel nooit kwijt,' zei Leto.
Moneo wendde zijn hoofd weer af en staarde naar de rand van de afgrond. Leto rolde zijn lijf om zodat hij kon zien wat Moneo zag. Langs de lip van de afgrond waren dwergpijnbomen geplant. Aan de vochtige naaldjes hingen dauwdruppels die voor Leto stuk voor stuk een belofte van pijn inhielden. Hij verlangde ernaar om de koepel te sluiten, maar de dauwparels hadden een directheid die zijn herinneringen aanlokte. Die gelijktijdige tegenstrijdigheid dreigde hem in verwarring te brengen.
'Ik hou er nu eenmaal niet van om me te voet te verplaatsen,' zei Moneo.
'Het was de Vrijmanse manier,' zei Leto.
Moneo zuchtte. 'De anderen zullen over een paar minuten klaar zijn. Hwi zat te ontbijten toen ik naar buiten ging.'
Leto gaf geen antwoord. Hij was met zijn gedachten verzonken in herinneringen aan de nacht - de nacht die net voorbij was en al die duizenden andere die zich in zijn verledens verdrongen -wolken en sterren, de regenbuien en de zwarte openheid bezaaid met schitterende schilfers van een versnipperde kosmos, een heelal van nachten, waarmee hij even buitensporig was geweest als met zijn hartslagen.
Ineens vroeg Moneo: 'Waar zijn je schildwachten?'
'Die heb ik weggestuurd om te gaan eten.'
'Ik heb niet graag dat ze jou onbewaakt achterlaten!'
Het kristallen geluid van Moneo's stem weergalmde in Leto's herinneringen en verklapte niet in woorden geuite dingen. Moneo was bang voor een heelal waarin geen God-Keizer bestond. Hij zou liever sterven dan zo'n heelal onder ogen te krijgen.
'Wat gaat er vandaag gebeuren?' wilde Moneo weten.
Die vraag was niet aan de God-Keizer gericht, maar aan de profeet.
'Een door de wind meegevoerd zaadje, zou de wilgeboom van morgen kunnen zijn,' zei Leto.
'Jij kent onze toekomst! Waarom wil je die niet delen?' Moneo was de hysterie nabij... hij weigerde alles wat zijn zintuigen niet rechtstreeks doorgaven.
Leto draaide zijn hoofd om en staarde de hofmeier aan met een blik die zo duidelijk overliep van opgekropte gevoelens dat Moneo ervoor terugdeinsde.
'Neem je eigen bestaan in de hand, Moneo!'
Moneo slaakte een diepe, trillende zucht. 'Heer, neem me niet kwalijk. Ik wilde alleen-'
'Kijk omhoog, Moneo!'
Onwillekeurig gehoorzaamde Moneo en hij tuurde omhoog naar de onbewolkte hemel waar het ochtendlicht sterker werd. 'Wat is er, Heer?'
'Je hebt geen veilige zoldering boven je hoofd, Moneo. Alleen een open hemel vol veranderingen. Wees er blij mee. Elk zintuig dat je bezit is een instrument dat op verandering reageert. Zegt dat je niets?'
'Heer, ik kwam alleen maar naar buiten om te vragen wanneer je klaar zou zijn om verder te trekken.'
'Moneo, ik vraag je dringend om de waarheid te spreken.' 'Ik spreek de waarheid, Heer!'
'Maar als je in kwade trouw leeft, zullen leugens jou waarheid lijken.'
'Heer, als ik lieg... dan weet ik dat niet.'
'Dat heeft een oprechte klank. Maar ik ken de angst die jij niet wilt uitspreken.'
Moneo begon te beven. De God-Keizer was in een allerverschrikkelijkste stemming; in elk woord school een diepe dreiging.
'Jij bent bang voor de almacht van het bewustzijn,' zei Leto, 'en daar heb je groot gelijk in. Stuur Hwi onmiddellijk hierheen!'
Moneo draaide zich vliegensvlug om en vluchtte het grote huis binnen. Het leek wel of zijn binnenkomst een zwerm insecten in rep en roer bracht. Binnen een paar seconden waren de Vissprekers boven water en stelden ze zich op rond de Keizerwagen. Hovelingen tuurden door de ramen van het gastenverblijf of kwamen buiten onder de overhangende dakrand staan, bang om hem te naderen. In tegenspraak met al die opschudding, stapte Hwi even later door de brede hoofdingang naar buiten en trad ze uit de schaduwen naar voren, om vervolgens langzaam en met opgeheven hoofd naar Leto toe te lopen, haar blik op zoek naar Leto's gezicht.
Leto voelde zich kalm worden toen hij naar haar keek. Ze droeg een gouden japon die hij nog niet eerder gezien had. Hij was langs de hals en de manchetten van de lange mouwen afgebiesd met zilveren en jadegroene banden. De zoom die bijna over de grond sleepte was afgezet met zware groene tressen langs donkerrode, kanteelvormige uitsnijdingen.
Hwi lachte toen ze voor hem stil bleef staan.
'Goedemorgen, Liefste.' Ze sprak zacht. 'Wat heb je gedaan om die arme Moneo zo van streek te maken ?'
Door haar aanwezigheid en haar stem gekalmeerd, lachte hij terug. 'Ik deed wat ik nog lang hoop te doen. Ik bracht een gevolg teweeg.'
'Zeg dat wel. Hij vertelde de Vissprekers dat je in een toornige, angstaanjagende stemming verkeerde. Ben je angstaanjagend, Liefste?'
'Alleen voor degenen die weigeren op eigen kracht te leven.'
'Ach ja.' Ze draaide voor hem rond om haar nieuwe jurk te laten zien. 'Vind je hem mooi? Die hebben je Vissprekers aan me gegeven. Ze hebben hem zelf versierd.'
'Lieveling,' zei hij met een waarschuwende klank in zijn stem, 'versiering! Daarmee tooi je het offer.'
Ze kwam tegen de rand van de wagen staan en leunde naar voren tot vlak onder zijn gezicht, met een zogenaamd ernstige trek om haar mond. 'Gaan ze me dan offeren?'
'Dat zouden sommigen van hen wel willen.'
'Maar jij zal het niet toestaan.'
'Ons lot is onderling verbonden.'
'Dan ben ik niet bang.' Ze stak haar arm uit en raakte een van zijn zilveren handen aan, maar trok gauw haar hand terug toen zijn vingers begonnen te trillen.
'Vergeef me, Liefste. Ik vergeet af en toe dat wij in de ziel verenigd zijn en niet in het lichaam,' zei ze.
De zandforelhuid rilde nog van Hwi's aanraking. 'Vocht in de lucht maakt me overgevoelig,' zei hij. Langzaam nam het rillen af.
'Ik weiger te treuren om wat niet kan zijn,' fluisterde ze. 'Wees sterk Hwi, want je ziel is van mij.'
Op een geluid uit het gastenverblijf draaide ze zich om. 'Moneo komt terug,' zei ze. 'Maak hem alsjeblieft niet bang, Liefste.' 'Is Moneo ook al een vriend van je?'
'Onze vriendschap gaat door de maag. We zijn allebei dol op yoghurt.'
Leto grinnikte nog steeds toen Moneo naast Hwi kwam staan. Met een verbaasde blik op Hwi waagde Moneo een voorzichtig lachje. De houding van de hofmeier straalde dankbaarheid uit en een deel van de onderdanigheid die hij gewoonlijk tegenover Leto vertoonde, richtte hij nu op Hwi. 'Alles goed met u, Vrouwe Hwi?'
'Alles goed met me.'
Leto zei: 'In het tijdperk van de maag, moeten vriendschappen die door de maag gaan gekoesterd en verzorgd worden. Op weg, Moneo. Tuono wacht ons.'
Moneo draaide zich om en schreeuwde bevelen tegen de Vissprekers en de hovelingen.
Leto grijnsde tegen Hwi. 'Speel ik mijn rol van ongeduldige bruidegom niet gloedvol?'
Met haar rok in een hand opgenomen sprong ze lichtvoetig op het chassis van zijn wagen. Hij klapte haar stoel uit. Pas toen ze zat en haar ogen op gelijke hoogte met die van Leto waren, gaf ze antwoord, maar met een stem die alleen voor zijn oren bestemd was.
'Liefste van mijn ziel, ik heb weer een van je geheimen gevangen.'
'Verlos het uit je mond,' zei hij met een grapje in deze nieuwe innigheid tussen hen beiden.
'Jij hebt maar zelden woorden nodig,' zei ze. 'Jij spreekt regelrecht tot de zinnen met je eigen leven.'
Er trok een onwillekeurige huivering door zijn lange lijf. Het duurde even voor hij weer kon praten, en toen was het met een stem die zij maar met moeite kon horen boven het geroezemoes van de verzamelende hofhouding uit.
'Tussen het bovenmenselijke en het onmenselijke,' zei hij, 'heb ik maar weinig ruimte gehad om menselijk te zijn. Dank je wel lieve, zachte Hwi, voor dit stukje ruimte.'