Image

 

 

De zeekreeftenvisserij was niet meer wat ze was geweest. Vroeger werden de zwarte beesten gevangen door hardwerkende beroepsvissers. Tegenwoordig kwamen de zomergasten een weekje op de kreeften vissen, puur voor hun vermaak. Aan de regels hielden ze zich niet. Hij had in de loop van de jaren wel het een en ander gezien. Borsteltjes die onopvallend tevoorschijn werden gehaald om de zichtbare eitjes van de vrouwtjes af te vegen zodat de kreeften er legaal uitzagen, korven die werden geleegd terwijl ze van iemand anders waren en zelfs mensen die naar beneden doken om met hun handen de kreeften uit andermans korven te halen. Soms vroeg hij zich af waar het naartoe ging met de wereld als zelfs kreeftenvissers geen eer meer kenden. Zelf had hij in plaats van een onbekend aantal verdwenen kreeften tenminste nog een keer een fles cognac in zijn korf gevonden toen hij die omhooghaalde. Die dief had nog een beetje eergevoel gehad, of in elk geval gevoel voor humor.

Frans Bengtsson zuchtte diep terwijl hij zijn korven omhooghaalde, maar zijn gezicht klaarde op toen hij in de eerste al twee schitterende exemplaren zag. Hij had een goed oog voor hun routes en op sommige stekken trof hij elk jaar met hetzelfde vissersgeluk volle korven aan.

Drie korven later vormden de kostbare dieren al een flinke stapel. Zelf begreep hij niet goed waarom ze zoveel moesten kosten. Het was niet dat hij ze eng vond, maar als hij mocht kiezen at hij liever haring. Dat was lekkerder en je had meer waar voor je geld. Maar de inkomsten uit de kreeftenvisserij vormden in deze tijd van het jaar een meer dan welkome aanvulling op zijn pensioen.

In de laatste korf kreeg hij amper beweging en hij zocht met zijn voet houvast op de reling terwijl hij hem probeerde los te rukken. Geleidelijk aan gaf de korf mee en hij hoopte dat die niet was beschadigd. Hij keek over de reling van zijn oude giek om te zien in welke staat de korf naar boven kwam. Maar die kwam niet als eerste. Een witte hand doorbrak het onrustige wateroppervlak en het leek even alsof die naar de hemel wees.

Zijn eerste instinct was om het touw los te laten en dat wat onder het wateroppervlak lag te rusten weer in de diepte te laten verdwijnen, samen met de korf. Maar toen nam zijn ervaring het over en hij begon weer aan het touw van de korf te trekken. Als het nodig was, zat er nog heel wat kracht in zijn lichaam. Hij moest alles geven wat hij had om zijn macabere vondst aan boord te kunnen hijsen. Pas toen het bleke, levenloze en natte lichaam met een plof op de bodem van zijn boot viel, verloor hij zijn kalmte. Hij had een kind uit het water opgevist. Een meisje met lang haar dat om haar gezicht zat geplakt, en lippen die net zo blauw waren als de ogen die nietsziend naar de lucht staarden.

Frans Bengtsson wierp zich tegen de reling aan en gaf over.

Patrik had nooit gedacht dat hij zo moe zou kunnen zijn. Alle illusies over baby’s die veel slapen waren de afgelopen twee maanden aan gruzelementen geslagen. Hij haalde zijn handen door zijn korte, bruine haar dat warrig was van de slaap, maar daar werd zijn kapsel alleen nog maar wilder van. En als hij moe was, hoe moe moest Erica dan niet zijn! Hij hoefde de baby ’snachts tenminste niet aldoor te voeden. Bovendien maakte hij zich zorgen om Erica. Hij kon zich niet herinneren dat hij haar had zien lachen sinds ze van de kraamkliniek waren thuisgekomen, en de kringen onder haar ogen waren groot en zwart. Als hij ’s ochtends de vertwijfeling in haar ogen zag, was het moeilijk om haar en Maja te verlaten, maar tegelijk moest hij bekennen dat het een opluchting was om naar zijn vertrouwde, volwassen wereld te kunnen gaan. Maja was hem dierbaarder dan wat dan ook, maar als je opeens een kind in huis had, was het alsof je een vreemde, onbekende wereld binnenstapte, waar voortdurend nieuwe stressmomenten op de loer lagen. Waarom slaapt ze niet? Waarom huilt ze? Is ze te warm? Te koud? Heeft ze gekke vlekjes? Met de volwassen bengels was hij in elk geval vertrouwd en hij wist hoe hij met hen moest omgaan.

Met lege ogen staarde hij naar de papieren voor zijn neus en hij probeerde het rag in zijn hoofd zo ver op te ruimen dat hij verder kon met zijn werk. Toen de telefoon begon te rinkelen, veerde hij hoog op en pas toen die drie keer was overgegaan, besefte hij dat hij moest opnemen.

‘Patrik Hedström.’

Tien minuten later schoot hij zijn jack aan dat aan een haakje bij de deur hing, holde naar Martins kamer en zei: ‘Martin, een man die op kreeft aan het vissen was, heeft een lijk omhooggehaald.’

‘Waar?’ Martin keek verward. De dramatische mededeling had de maandagse rust op het politiebureau van Tanumshede abrupt onderbroken.

‘Even buiten Fjällbacka. Hij ligt nu bij de steiger bij het Ingrid Bergmanstorg. We moeten er meteen heen. Er is al een ambulance onderweg.’

Dat hoefde Martin niet twee keer gezegd te worden. Ook hij griste zijn jack mee ter bescherming tegen het gure oktoberweer en liep vervolgens achter Patrik aan naar de auto. Ze reden in hoog tempo naar Fjällbacka en Martin hield zich angstig aan de handgreep aan het dak vast wanneer de auto in de scherpe bochten de berm raakte.

‘Is het een ongeluk?’ vroeg Martin.

‘Hoe moet ik dat nou weten?’ antwoordde Patrik, maar hij had meteen spijt van zijn chagrijnige toon. ‘Sorry, te weinig slaap gehad.’

‘Het geeft niet,’ zei Martin. Patrik had er de afgelopen weken zo uitgeput uitgezien dat Martin hem graag vergaf.

‘Het enige dat we weten is dat ze een uur geleden is gevonden en dat ze volgens de visser niet lang in het water heeft gelegen, maar we zien het zo meteen,’ zei Patrik terwijl hij via de Galärbacken naar de steiger reed, waar een houten giek aangemeerd lag.

‘Ze?’

‘Ja, het is een meisje, een kind nog.’

‘Shit,’ zei Martin en hij wou dat hij zijn eerste instinct had gevolgd en bij Pia in bed was gebleven in plaats van naar zijn werk te gaan.

Ze parkeerden bij Café Bryggan en haastten zich naar de boot. Het leek onvoorstelbaar, maar niemand had nog gemerkt wat er was gebeurd en dus was het niet nodig om allerlei nieuwsgierige mensen weg te jagen.

‘Ze ligt in de boot,’ zei de visser, die hen op steiger tegemoet was gelopen. ‘Ik wilde het wichtje niet meer aanraken dan strikt noodzakelijk.’

Patrik herkende de bleke kleur in het gezicht van de man maar al te goed. Elke keer dat hij naar een dood lichaam had moeten kijken, had hij er net zo uitgezien.

‘Waar heb je haar omhooggehaald?’ vroeg Patrik, de confrontatie met het lijk nog een paar tellen voor zich uit schuivend. Hoewel hij haar nog niet had gezien, was zijn maag al onrustig.

‘Bij Porsholmen. Aan de zuidkant. Ze was vast komen te zitten in het touw van de vijfde korf die ik omhooghaalde. Anders had het wel langer geduurd voordat we haar hadden gevonden. En misschien wel nooit als de stroming haar naar zee had meegevoerd.’

Het verbaasde Patrik niet dat de visser wist hoe een lichaam op de invloeden van de zee reageerde. Iedereen van de oudere generatie wist dat een lichaam eerst zonk en vervolgens langzaam naar de oppervlakte steeg als het zich met gassen vulde, om vervolgens, een tijdje later, weer naar de diepte te zinken. Vroeger was verdrinken een reëel gevaar voor een visser geweest, en Frans had ongetwijfeld helpen zoeken naar ongelukkige maten.

Alsof hij dat wilde bevestigen, zei de visser: ‘Ze kan niet lang in het water hebben gelegen. Ze was nog niet gaan drijven.’

Patrik knikte. ‘Dat zei je door de telefoon, ja. Misschien moeten we nu maar gaan kijken.’

Langzaam, heel langzaam liepen Martin en Patrik naast elkaar naar het einde van de steiger, waar de boot was aangemeerd. Pas toen ze er bijna waren, konden ze ver genoeg over de reling kijken om te zien wat er op de bodem lag. Het meisje was op haar buik beland toen de visser haar aan boord had gehesen en het enige dat ze zagen was nat, warrig haar.

‘Daar komt de ambulance, zij moeten haar maar omkeren.’

Martin knikte vaag. Zijn rossige haar en zijn sproeten leken een aantal tinten roder nu zijn gezicht lijkbleek was en hij erg zijn best moest doen om zijn misselijkheid in bedwang te houden.

Het grijze weer en de wind die was komen opzetten, zorgden voor een akelige sfeer. Patrik gebaarde naar de ambulancebroeders, die zonder ook maar enige haast te maken een brancard uit de auto haalden en vervolgens hun kant op liepen.

‘Iemand die verdronken is?’ De eerste broeder knikte vragend naar de boot.

‘Daar lijkt het wel op,’ antwoordde Patrik. ‘Maar dat moet de patholoog-anatoom bepalen. Jullie kunnen niets voor haar doen, behalve haar vervoeren.’

‘Dat hebben we gehoord, ja,’ zei de man. ‘Laten we haar eerst maar op de brancard tillen.’

Patrik knikte. Hij had kinderen die iets was overkomen altijd al de moeilijkste kant van zijn werk gevonden, maar sinds de geboorte van Maja was dit onbehagen verduizendvoudigd. De gedachte aan de taak die hun nu wachtte, sneed door zijn ziel. Zodra het meisje was geïdentificeerd, zouden ze het leven van haar ouders moeten verwoesten.

De ambulancebroeders waren in de boot gesprongen en troffen voorbereidingen om het meisje op de steiger te tillen. De ene draaide haar voorzichtig op haar rug. Het natte haar viel als een waaier om haar bleke gezicht en haar ogen leken glasachtig naar de jagende grijze wolken te kijken.

Patrik had zich aanvankelijk afgewend, maar keek nu met tegenzin naar het meisje. Een koude hand klemde zich om zijn hart.

‘O nee, o nee, godverdegodver.’

Martin keek hem geschrokken aan. Toen begon het bij hem te dagen. ‘Ken je haar?’

Patrik knikte stom.