Göteborg 1957
Loom strekte Agnes zich uit in het grote bed. Als ze net met een man had gevreeën, had ze altijd het gevoel dat ze een en al leven en vibratie was. Ze keek naar Per-Eriks brede rug toen hij op de rand van het bed zijn keurig geperste broek aantrok.
‘En, wanneer ga je het Elisabeth vertellen?’ zei ze, terwijl ze haar roodgelakte nagels op onvolkomenheden onderzocht. Ze kon er geen vinden. Toen hij niet antwoordde, keek ze op van haar nagels.
‘Per-Erik?’ zei ze vragend.
Hij schraapte zijn keel. ‘Ik vind het nog te vroeg. Åke is nog maar een maand dood. Wat zullen de mensen zeggen als…’ Hij liet de rest van de zin onuitgesproken in de kamer wegsterven.
‘Ik dacht dat wat er tussen ons is meer voor jou betekende dan de mening van “de mensen”,’ zei ze met een scherpte in haar stem die hij nooit eerder had gehoord.
‘Dat is ook zo, lieveling, dat is ook zo. Ik vind alleen dat we… nog even moeten wachten,’ zei hij en hij streelde haar blote benen.
Achterdochtig keek Agnes naar hem. Zijn gelaatsuitdrukking was ondoorgrondelijk. Het ergerde haar dat ze nooit echt zijn ziel kon lezen, zoals ze dat altijd bij alle andere mannen had kunnen doen, maar tegelijkertijd was dat misschien juist de reden dat ze voor het eerst in haar leven voelde dat ze een man had ontmoet die aan haar verwachtingen kon voldoen. En dat werd tijd. Ze zag er weliswaar heel goed uit voor haar drieënvijftig jaar, maar de tijd bracht ook voor haar onwelkome veranderingen met zich mee en binnenkort kon ze misschien niet langer op haar uiterlijk vertrouwen. Die gedachte beangstigde Agnes, en daarom was het zo belangrijk voor haar dat Per-Erik zich aan alle beloften hield die hij haar had gedaan. In de jaren dat ze een verhouding hadden, was zij altijd degene geweest die de controle had. Zo had ze het althans ervaren. Maar voor het eerst voelde Agnes een steek van twijfel. Misschien had ze zich laten misleiden. Ze hoopte voor hem dat dat niet het geval was.
Harald Spjuth had het naar zijn zin als dominee. Maar als mens voelde hij zich soms een beetje eenzaam. Hoewel hij al veertig was, had hij nog steeds niemand gevonden met wie hij zijn leven kon delen en dat deed hem veel verdriet. Er mankeerde niets aan zijn persoonlijkheid, maar misschien was zijn domineesbef een belemmerende factor om de liefde te vinden. Hij was een echt leuk en goed mens, hoewel dat misschien niet de termen waren waarin hij zichzelf zou willen beschrijven, omdat hij ook nog nederig en bescheiden was. Zijn eenzaamheid kon ook niet aan zijn uiterlijk worden geweten. Je zou met de beste wil ter wereld niet kunnen beweren dat hij in aanmerking kwam voor een heldenrol op het witte doek, maar hij had prettige gelaatstrekken, al zijn haar zat nog op zijn plaats en hij had de benijdenswaardige eigenschap geen grammetje vet aan zijn lijf te hebben, dit ondanks zijn voorliefde voor lekker eten en de vele koffiekransjes die het leven als dominee in een kleine plaats met zich meebracht. En toch was het niet gelukt.
Maar Harald had de moed niet opgegeven. Hij vroeg zich af wat de gemeenteleden zouden zeggen als ze wisten hoeveel contactadvertenties hij de afgelopen tijd had gezet. Na zonder succes zowel dansavonden te hebben bezocht als kookcursussen te hebben gevolgd, had hij op zijn veertigste zijn eerste advertentie gezet en daarna was de bal gaan rollen. De grote liefde had hij nog niet gevonden, maar hij was een paar keer gezellig uit eten geweest en had er een paar goede penvriendinnen bij gekregen. Thuis op de keukentafel lagen drie brieven te wachten tot hij tijd had om ze te gaan lezen. Maar eerst riep de plicht.
Hij was op huisbezoek geweest bij een paar bejaarden die het op prijs stelden een tijdje te kunnen kletsen, en op weg naar de kerk passeerde hij de pastorie. Veel van zijn meer ambitieuze collega’s zouden de gemeente aan de kleine kant hebben gevonden, maar Harald had het enorm naar zijn zin. De gele pastorie was een mooi huis om in te wonen en als hij over de allee het heuveltje op liep, viel het hem altijd op hoe statig de kerk was. Toen hij de oude school naast de kerk tegenover de pastorie passeerde, stond hij even stil bij het vijandige debat dat in het dorp was losgebarsten. Een woningbouwcorporatie wilde het zeer bouwvallige pand slopen en er flats gaan bouwen, maar het project had meteen tot een reeks protestartikelen en ingezonden brieven geleid van mensen die het pand tot elke prijs in de huidige staat wilden bewaren. Harald had in zekere zin begrip voor beide standpunten, al vond hij het wel opmerkelijk dat de meeste tegenstanders niet tot de vaste bevolking hoorden, maar zomergasten waren die een woning in het dorp bezaten. Ze wilden natuurlijk dat hun toevluchtsoord Fjällbacka heerlijk pittoresk en schattig zou blijven, zodat ze in de weekends door het dorp konden lopen en zich gelukkig konden prijzen dat ze zo’n prettig toevluchtsoord ver van het dagelijks leven in de grote stad hadden. Het probleem was alleen dat een gemeenschap die zich niet ontwikkelde vroeg of laat kapotging, en je kon het beeld niet voor altijd bevriezen. De flats waren nodig en het was niet mogelijk alles in Fjällbacka als beschermd stadsgezicht aan te merken en te denken dat dat geen invloed zou hebben op de levensader van het dorp. Het toerisme was natuurlijk wel goed, maar na de zomer was er ook een leven, dacht Harald terwijl hij in een rustig tempo naar de kerk liep.
Hij had de gewoonte om voordat hij door de zware poort naar binnen ging even te stoppen om naar de toren te kijken, met zijn nek zo ver achterover als hij maar kon. Als het waaide, zoals vandaag, had hij de illusie dat de toren heen en weer zwaaide, en de indrukwekkende aanblik van duizenden tonnen graniet die bezig waren op hem te vallen, boezemde hem altijd ontzag in voor de mannen die de imposante kerk hadden gebouwd. Soms wenste hij dat hij in die tijd had geleefd en misschien zelfs een van de steenhouwers in Bohuslän was geweest; mannen die in alle onopvallendheid van alles met hun handen hadden gebouwd, van de eenvoudigste wegen tot de meest statige standbeelden. Maar hij was verstandig genoeg om te weten dat dat een romantische droom was. Die mensen hadden vast geen makkelijk leven gehad, en hij wist van zichzelf dat hij de gemakken van de moderne tijd te veel op prijs stelde om die te willen missen.
Na een tijdje te hebben staan dromen opende hij de poort. Schuldbewust realiseerde hij zich dat hij hoopte dat Arne er niet zou zijn. Eigenlijk was er niets mis met de man en hij verrichtte best goed werk, maar Harald moest bekennen dat hij moeite had met de oude streng gelovige aanhangers van Schartau en Arne was een van de ergste. Een zwaarmoediger mens was moeilijk te vinden. Het was alsof hij zwolg in ellende en voortdurend het negatieve in alles zocht. Harald kon soms, als Arne vlak naast hem stond, voelen hoe hij bijna letterlijk de levensvreugde uit hem zoog. En hij had ook niet veel op met Arnes eeuwige gezeur over vrouwelijke dominees. Als Harald elke keer dat Arne zich opwond over Haralds voorganger vijf kronen had gekregen, zou hij nu een rijk man zijn geweest. Zelf begreep hij eerlijk gezegd niet wat er zo vreselijk aan was als een vrouw in plaats van een man Gods woord verkondigde. Als Arne weer begon te oreren, moest hij zich altijd beheersen om niet te zeggen dat Gods woorden niet met een pik werden verkondigd, maar hij beet altijd op het laatste moment op zijn tong. De arme Arne zou ter plekke dood neervallen als hij een dominee dergelijke woorden in de mond hoorde nemen.
Toen hij de sacristie bereikte, verdween zijn hoop dat de koster zich veilig thuis bevond. Harald hoorde Arnes stem en vermoedde dat een paar arme toeristen de pech hadden de meest conservatieve koster van heel Zweden tegen te komen. Even kwam Harald in de verleiding weer naar buiten te sluipen, maar met een zucht besloot hij het christelijk juiste te doen en naar binnen te gaan om de arme stakkers te redden.
Maar er waren geen toeristen te bekennen. Arne stond hoog op de preekstoel met een bulderstem over de lege rijen te oreren. Harald staarde hem onthutst aan en vroeg zich af wat er in de man was gevaren.
Arne zwaaide met zijn armen en het leek wel of hij een bergrede hield, hij stopte alleen even toen hij Harald zag binnenkomen. Toen ging hij verder alsof er niets was gebeurd, en nu zag Harald ook dat er allemaal witte vellen papier rond de preekstoel lagen. Hoe dat kwam, werd hem duidelijk toen Harald zag dat Arne met bombastische gebaren bladzijden uit het psalmboek scheurde, die hij naar de vloer liet dwarrelen.
‘Wat ben je in vredesnaam aan het doen?’ vroeg Harald geschokt en hij liep met resolute passen door het middenpad naar voren.
‘Ik doe wat ik al lang geleden had moeten doen,’ antwoordde Arne strijdlustig. ‘Ik scheur die vreselijke nieuwigheden eruit. Goddeloos, dat zijn ze,’ brieste hij, terwijl hij de ene bladzij na de andere uit het boek scheurde.‘Ik begrijp niet waarom al het oude plotseling moet worden veranderd. Vroeger was alles zoveel beter. Tegenwoordig wordt alle moraal losgelaten en de mensen dansen en zingen maar, of het nou donderdag of zondag is! Om maar niet te spreken van al het gecopuleer, buiten de heiligheid van het huwelijk om.’
Zijn haar stond recht overeind en Harald vroeg zich nogmaals af of de arme Arne zijn verstand volledig had verloren. Hij begreep niet waar deze plotselinge uitbarsting vandaan kwam. Arne had weliswaar jaar in jaar uit met een boos gezicht ongeveer dezelfde mening verkondigd, maar hij was nooit zover gegaan als nu.
‘Waarom kalmeer je niet, Arne? Kom van de preekstoel, dan kunnen we even praten.’
‘Praten en praten. De mensen doen niet anders,’ oreerde Arne vanaf zijn hoge plek. ‘Dat zeg ik nou net, het is tijd om iets anders te doen! En dat kan heel goed hier beginnen,’ zei hij, terwijl de vellen papier als grote sneeuwvlokken op de vloer bleven vallen.
Maar nu werd Harald boos. Mensen mochten zich in zijn mooie kerk niet als een vandaal gedragen! Er was een grens aan de idiotie!
‘Kom naar beneden, Arne, nu meteen!’ brulde hij, en de koster stopte abrupt midden in een beweging. De dominee had nog nooit zijn anders zo milde stem verheven en het effect bleef dan ook niet uit.
‘Ik geef je tien seconden om naar beneden te komen, anders kom ik je halen, al ben je nog zo groot en stevig!’ ging Harald verder. Zijn gezicht was rood van de woede en zijn blik liet er geen twijfel over bestaan dat hij zijn dreigement serieus bedoelde.
De strijdlust stroomde even snel uit Arne als dat die in hem was gevaren en gedwee voldeed hij aan het verzoek van de dominee.
‘Zo, ja,’ zei Harald met beduidend mildere stem toen hij naar Arne liep en zijn arm om diens schouder sloeg. ‘Nu gaan we koffiedrinken in de pastorie, Signe is zo vriendelijk geweest lekkere koffiebroodjes te bakken, en dan gaan we hier samen rustig over praten.’
Vervolgens liepen ze langs het altaar. De kleine man met zijn arm om de grote. Als een heel apart bruidspaar.
Ze voelde zich een beetje duizelig toen ze uit de auto stapte. Ze had de afgelopen nacht niet veel geslapen. De gedachte aan de vreselijke dingen waarvan Kaj werd beschuldigd, had haar tot in de vroege ochtend wakker gehouden.
Het ergste was eigenlijk dat ze geen twijfel voelde. Toen ze de politieman de beschuldigingen hoorde uitspreken, had ze direct geweten dat het waar was. Zoveel puzzelstukjes die op hun plaats vielen. Zoveel wat er in hun jaren samen was gebeurd, kreeg in één keer een verklaring.
Een gevoel van walging deed haar maag omkeren en ze leunde tegen de auto en spuugde een beetje gal op het asfalt. Ze had de hele ochtend tegen de braakreflex gevochten. Toen ze vanochtend op haar werk was verschenen, had haar chef gezegd dat ze, gezien de omstandigheden, niet hoefde te werken als ze dat niet wilde. Maar ze had slechts een afwijzend antwoord gemompeld. Het idee om de hele dag thuis te zitten stond haar tegen. Ze doorstond liever de starende blikken van de mensen dan in zijn huis rond te lopen, op zijn bank te zitten, eten te koken in zijn keuken. Toen ze eraan dacht dat hij haar had aangeraakt, al was dat heel, heel lang geleden, wilde ze de huid van haar lichaam scheuren.
Maar uiteindelijk had ze geen keuze meer gehad; nadat ze een uur lang had geprobeerd op de been te blijven, had haar chef gezegd dat ze naar huis moest gaan en hij had geen tegenspraak geduld. Met het gevoel dat er een grote steen in haar maag zat, was ze langzaam naar huis gereden en toen ze de Galärbacken afreed, had ze bijna geen snelheid meer gehad. De chauffeur in de auto achter haar had geïrriteerd getoeterd, maar Monica had zich daar niet noemenswaardig om bekommerd.
Als Morgan er niet was geweest, zou ze een koffer hebben gepakt en naar haar zus zijn gegaan. Maar ze kon hem natuurlijk niet in de steek laten. Hij zou zich niet op zijn gemak voelen als hij ergens anders was dan in zijn huisje, en dat ze zijn computers hadden meegenomen, was al verandering genoeg in zijn wereld. Gisteren had ze hem rusteloos heen en weer zien lopen tussen de stapels tijdschriften, verloren zonder de dingen die zijn verankering in de werkelijke wereld vormden. Ze hoopte dat de politie zijn computers snel terug kwam brengen.
Monica pakte de sleutel van de voordeur en wilde die omdraaien, maar stopte toen. Ze was nog niet klaar om naar binnen te gaan. Een plotseling verlangen naar haar zoon deed haar de sleutel terugstoppen in haar jaszak; ze liep het trapje af en liep over het tuinpad naar Morgans huisje. Het zou hem ongetwijfeld ergeren dat ze zijn routine doorbrak en zomaar langskwam, maar voor deze keer kon dat haar niet schelen. Ze herinnerde zich hoe hij als klein kind had geroken, hoe die geur haar zover had gekregen dat ze bergen voor hem had willen verzetten. Nu voelde ze een behoefte om weer in zijn nek te ruiken, groot als hij was, hem te omhelzen en hem haar geborgenheid te laten zijn, in plaats van andersom, zoals het alle jaren was geweest.
Ze klopte voorzichtig op de deur en wachtte. Toen ze geen geluiden vanuit het huisje hoorde, voelde ze de onrust toenemen. Monica klopte nog een keer, een beetje harder nu, en wachtte gespannen op het geluid van voetstappen. Niets.
Ze voelde aan de deur, maar stelde al snel vast dat die op slot was. Ze tastte naar de reservesleutel boven de deur en na enig zoeken vond ze hem.
Waar kon hij zijn? Morgan ging nooit alleen ergens heen. Hij was nog nooit ergens heen gegaan zonder haar mee te nemen of in elk geval te vertellen waar hij heen ging. De onrust rukte als een klein dier in haar keel en ze verwachtte half en half hem dood in het huisje aan te treffen. Daar was ze altijd bang voor geweest. Dat hij op een dag niet meer over de dood praatte, maar die opzocht. Misschien hadden het verlies van de computers en de inbreuk op zijn wereld ervoor gezorgd dat hij uiteindelijk had besloten naar die plek te gaan waarvan niemand ooit terugkeerde.
Maar het huisje was leeg. Gespannen keek ze om zich heen en haar blik viel al snel op een papiertje dat op een van de stapels tijdschriften vlak bij de deur lag. Ze herkende Morgans handschrift voordat ze zag wat erop stond, en haar hart sloeg over. Dat werd meteen beter toen ze de inhoud had gelezen, en pas toen ze haar schouders liet zakken, merkte ze hoe verkrampt ze die had opgetrokken.
‘Computers klaar. Met de politie mee om ze op te halen,’ stond er op het briefje en haar bezorgdheid keerde terug. Het was weliswaar geen zelfmoordbrief zoals ze had gevreesd, maar er was iets wat niet klopte. Waarom zou de politie hem komen halen om hem zijn computers terug te geven? Zouden ze die dan niet gewoon hebben gebracht?
Monica nam snel een besluit. Ze holde naar de auto en ging er plankgas vandoor. De hele weg naar Tanumshede hield ze het gaspedaal helemaal ingedrukt en haar handen omklemden het stuur zo hard dat ze zweterig werden. Toen ze de kruising bij Tanums Gestgifveri passeerde, hoorde ze sirenes achter zich en werd ze ingehaald door een ambulance die met hoge snelheid reed. Onbewust ging ze nog harder rijden en ze vloog letterlijk langs Hedemyrs. Bij de winkel van Mr Li moest ze abrupt stoppen en de veiligheidsgordel kwam hard tegen haar borstkas vast te zitten. De ambulance was vlak voor het politiebureau gestopt en aan beide kanten had zich een rij auto’s gevormd, die kennelijk niet langs de plaats van een ongeluk konden rijden. Toen ze haar nek uitstak, zag ze een donkere bundel op de straat liggen, en ze hoefde niet meer te zien om het te weten.
Als in slow motion maakte ze de gordel los, opende het portier en liet het wijd open staan toen ze uitstapte. Met een gevoel van naderende ondergang liep ze heel langzaam naar de plaats van het ongeluk.
Het eerste dat ze zag, was het bloed. Het rode bloed dat van zijn hoofd op het asfalt was gestroomd en zich in een wijde cirkel rond zijn haar had verspreid. Het tweede dat ze zag waren de ogen. Wijd open, dood.
Een man kwam op haar af lopen. Zijn armen gereed om haar tegen te houden. Zijn mond bewoog, zei iets. Ze negeerde de man en liep verder naar voren. Zwaar viel ze op haar knieën naast Morgan neer. Ze legde zijn hoofd op haar schoot en hield het stevig vast, zonder zich te bekommeren om het bloed dat nog steeds uit de wond sijpelde en nu haar broekspijpen nat maakte. Toen hoorde ze het gebrul. Ze vroeg zich af wie er zo verdrietig, zo vol angst klonk. Toen realiseerde ze zich dat zij het zelf was.
Ze hadden de hele weg naar Uddevalla harder gereden dan was toegestaan. Albin was veilig bij Veronika en Frida, had Lilian hun verzekerd, dus hadden ze rechtstreeks vanaf het politiebureau kunnen vertrekken. Charlotte hoopte dat ze niet te laat kwamen. Haar moeder had geklonken alsof Stigs leven aan een zijden draadje hing en ze merkte dat ze haar handen vouwde als voor een gebed, hoewel ze niet gelovig was.
Stig was de vriendelijkste persoon die ze ooit had ontmoet. Ze realiseerde zich nu pas hoeveel ze van hem was gaan houden in de tijd dat ze bij hem en Lilian woonden. Natuurlijk had ze hem voor die tijd ook ontmoet, maar dat waren altijd korte bezoekjes geweest, en ze had hem pas goed leren kennen toen ze bij hen waren ingetrokken. Veel van haar warme gevoelens kwamen natuurlijk door het feit dat hij en Sara elkaar zo na waren komen te staan. Hij had dingen uit haar dochter naar boven weten te halen waarvan ze altijd had geweten dat die er waren, maar die ze zelf niet had weten te bereiken. Sara was nooit brutaal tegen Stig, ze kreeg bijna nooit woede-uitbarstingen, ze rende niet rond als een dolleman, niet in staat haar energie te sturen. Bij hem zat ze rustig en netjes op de rand van zijn bed en hield zijn hand vast en vertelde hoe haar dag op school was geweest. Charlotte was zich er altijd over blijven verbazen dat Sara zo anders was als ze met Stig omging, en ze had er nu vreselijk veel spijt van dat ze dat nooit tegen hem had gezegd. Ze besefte dat ze nauwelijks met hem had gepraat sinds Sara was overleden. Ze was zo opgegaan in haar eigen verdriet dat ze helemaal niet aan zijn verdriet had gedacht. Hij moet vertwijfeld zijn geweest in zijn bed op de bovenverdieping, gekweld en ziek, met alleen zijn eigen gedachten als gezelschap. Ze had in elk geval naar hem toe moeten gaan om met hem te praten.
Zodra de auto op de parkeerplaats stopte, haastte Charlotte zich eruit. Zonder op Niclas te wachten rende ze naar de ingang. Omdat hij de weg in het ziekenhuis toch beter kende dan zij, zou hij haar zo inhalen.
‘Charlotte!’ Lilian kwam haar in de wachtkamer met uitgestrekte armen tegemoet. Haar moeder huilde tranen met tuiten en iedereen keek naar haar. Huilende mensen hadden hetzelfde effect op hun medemensen als een auto-ongeluk. Niemand kon het laten te kijken.
Onhandig klopte Charlotte op haar moeders rug. Lilian was nooit erg fysiek geweest en het voelde vreemd om lichamelijk contact met haar te hebben.
‘O, Charlotte, het was zo vreselijk! Ik ging naar boven om hem een kopje thee te brengen en hij was helemaal weg! Ik probeerde tegen hem te roepen en begon aan hem te schudden, maar ik kreeg geen enkele reactie. En niemand kan vertellen wat hem mankeert. Hij ligt hier op de Spoedeisende Hulp en ik mag niet naar hem toe. Vind je niet dat ik bij hem zou mogen zijn? Stel dat hij doodgaat!’
Lilian schreeuwde zo luid dat het in de hele kamer te horen was en heel even vond Charlotte het pijnlijk dat alle ogen op hen waren gericht. Toen vermande ze zich en zei tegen zichzelf dat haar moeder altijd een theatrale neiging had gehad, maar dat haar bezorgdheid daarom niet minder echt was.
‘Ga even zitten, dan zal ik kijken of ik een kop koffie voor ons kan vinden. Niclas komt er zo aan, hij komt ongetwijfeld snel meer te weten. Hier werken immers allemaal ex-collega’s van hem.’
‘Denk je dat?’ zei Lilian en ze klampte zich vast aan de arm van haar dochter.
‘Natuurlijk,’ zei Charlotte en ze maakte zich voorzichtig los uit haar moeders greep. Ze was zelf verbaasd hoe rustig en zeker ze zich gedroeg. Het verlies van Sara had haar gevoelens afgestompt, waardoor ze ondanks haar eigen bezorgdheid om Stig in staat was praktisch te denken.
Dankbaar zag ze Niclas de wachtkamer binnenkomen en ze liep hem tegemoet.
‘Mama is nogal hysterisch. Ik ga een kop koffie voor ons halen, en ik heb haar beloofd dat jij gaat uitzoeken wat ze met Stig doen.’
Niclas knikte. Hij streelde Charlotte over haar wang. Het ongebruikelijke gebaar deed haar even schrikken. Ze kon zich niet herinneren dat hij haar ooit met zoveel tederheid had aangeraakt.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij haar met oprechte bezorgdheid en ondanks de verdrietige situatie voelde ze iets in haar hart trillen wat op vreugde leek.
‘Het gaat goed,’ antwoordde ze en ze glimlachte naar hem als een bewijs dat ze niet zou instorten.
‘Weet je het zeker?’
‘Ik weet het zeker. Ga jij nu maar met je collega’s praten, zodat we weten wat er aan de hand is.’
Hij deed wat ze zei en even later, toen zij en Lilian allebei een kop koffie in hun hand hadden, kwam hij terug en ging naast hen zitten.
‘En? Ben je wat te weten gekomen?’ vroeg Charlotte en ze probeerde met telepathie positieve woorden over zijn lippen te krijgen. Helaas werkte dat niet.
Niclas zei met een verbeten gezicht: ‘Helaas moeten we ons op het ergste voorbereiden. Ze doen wat ze kunnen, maar het is niet zeker dat Stig het eind van de dag haalt. We kunnen alleen maar afwachten.’
Lilian snakte naar adem en wierp zich nu om Niclas’ hals. Hij probeerde even onhandig als Charlotte eerder had gedaan troostend over haar rug te wrijven. Charlotte kreeg een gevoel van een déjà vu. Lilian was in dezelfde toestand geweest toen Charlottes vader overleed en had toen iets kalmerends van de artsen gekregen om te voorkomen dat ze volledig instortte. Het was allemaal zo onrechtvaardig. Het was al erg genoeg om één echtgenoot te verliezen. Charlotte draaide zich om naar Niclas.
‘Konden ze niet zeggen wat hem mankeert?’
‘Ze doen allemaal onderzoeken en zullen zeker ontdekken wat het is. Maar op dit moment is het het belangrijkste hem lang genoeg in leven te houden om de juiste behandeling te kunnen geven. Zoals het er nu uitziet, kan het van alles zijn, van kanker tot een virusziekte. Het enige dat ze zeiden was dat hij veel eerder naar het ziekenhuis had moeten komen.’
Charlotte zag het schuldgevoel als een schaduw in zijn gezicht. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder.
‘Je bent maar een mens, Niclas. Stig wilde niet naar het ziekenhuis en het leek toch ook niet zo erg toen jij hem onderzocht? Hij is af en toe op geweest en voelde zich soms echt goed, en hij zei zelf dat hij niet zoveel pijn had.’
‘Maar ik had niet naar hem moeten luisteren. Verdomme, ik ben toch arts, ik had beter moeten weten.’
‘Vergeet niet dat we ook nog andere dingen aan ons hoofd hadden,’ zei Charlotte zachtjes, maar niet zo zacht dat Lilian het niet hoorde.
‘Waarom moeten wij getroffen worden door alle ongelukken van de wereld? Eerst Sara, en nu Stig,’ huilde Lilian luid en ze snoot haar neus in de tissue die Charlotte voor haar had gehaald. De mensen in de wachtkamer, die weer hun tijdschriften waren gaan lezen, keken nu opnieuw naar hen, en Charlotte voelde de irritatie opkomen.
‘Nu moet je je vermannen. De artsen doen wat ze kunnen,’ zei ze en ze probeerde haar stem zo mild mogelijk te laten klinken zonder de directheid uit haar woorden te halen. Lilian keek haar even verongelijkt aan, maar gehoorzaamde toen en hield op te snikken.
Charlotte zuchtte en keek naar Niclas. Ze twijfelde er niet aan dat haar moeders bezorgdheid om Stig echt was, maar haar neiging om elke situatie tot een drama te maken waarin ze zelf de hoofdrol speelde, was enorm vermoeiend. Lilian had zich altijd op haar best gevoeld als ze in het middelpunt van de aandacht stond en ze maakte gebruik van alle beschikbare middelen om dat te bereiken, zelfs in een situatie als deze. Maar ze was wie ze was en Charlotte deed haar best om haar irritatie in te slikken. Deze keer was Lilians lijden tenslotte reëel.
Zes uur later hadden ze nog steeds niets gehoord. Niclas had diverse keren met de artsen gepraat, maar hij had niets nieuws te horen gekregen. Het was nog steeds onzeker hoe het met Stig zou aflopen.
‘Iemand van ons moet Albin gaan halen,’ zei Charlotte en ze richtte zich evenzeer tot Lilian als tot Niclas. Ze zag dat haar moeder haar mond opende om te protesteren, niet bereid om haar dochter of schoonzoon te laten gaan, maar Niclas was haar voor.
‘Ja, je hebt gelijk. Hij wordt doodsbang als Veronika probeert hem bij haar thuis naar bed te brengen. Ik ga, dan kun jij hier blijven.’
Lilian keek geïrriteerd, maar ze wist dat ze gelijk hadden en onthield zich tegen haar zin van commentaar.
Voorzichtig kuste Niclas Charlotte op haar wang en streek vervolgens Lilian over haar schouder. ‘Het komt vast goed, dat zul je zien. Bel me als jullie iets horen.’
Charlotte knikte. Ze keek naar zijn verdwijnende rug en leunde toen met gesloten ogen achterover in de ongemakkelijke stoel. Het zou een lange zit worden.