New York 1946
Het leven ‘over there’ was niet geworden wat ze ervan had verwacht. Bittere lijnen van teleurstelling waren rond haar mond en ogen gegrift, maar desondanks was Agnes op tweeënveertigjarige leeftijd nog steeds een mooie vrouw.
De eerste jaren waren heerlijk geweest. Het geld van haar vader had haar verzekerd van een heel goede levensstijl en de bijdragen van haar mannelijke bewonderaars hadden die nog verder verbeterd. Ze had nergens gebrek aan gehad. Het elegante appartement in New York had voortdurend weerklonken van vrolijke feesten en the happy few hadden geen moeite gehad hun weg daarheen te vinden. Ze was diverse keren ten huwelijk gevraagd, maar ze had haar tijd afgewacht in haar jacht op iemand die nog rijker, knapper en wereldwijzer was en ondertussen had ze zich geen enkele vorm van vermaak ontzegd. Het was alsof ze de verloren jaren moest compenseren en dubbel zo snel en intens moest leven als alle anderen. Haar manier van liefhebben, feestvieren en geld uitgeven aan kleren, sieraden en de inrichting van haar appartement was koortsachtig geweest. Die jaren leken nu heel ver weg.
Haar vader was alles kwijtgeraakt tijdens de Kreugerkrach van 1932. Een paar dwaze investeringen, en toen was het vermogen dat hij had opgebouwd verdwenen. Toen het telegram kwam, had ze zo’n verterende woede gevoeld over zijn stommiteit dat ze het telegram in stukken had verscheurd en erop was gaan stampvoeten. Hoe durfde hij alles te verliezen wat ooit van haar had moeten worden? Alles wat haar geborgenheid, haar leven was.
Ze had hem een lang telegram teruggestuurd, waarin ze uitvoerig vertelde wat ze van hem dacht en hoe hij haar leven had verpest.
Toen er een week later een telegram kwam waarin stond dat hij een pistool tegen zijn slaap had gedrukt en had afgevuurd, had Agnes het stuk papier verkreukeld en in de prullenbak gegooid. Ze was niet verbaasd of geschokt. Wat haar betrof verdiende hij niet anders.
De jaren die volgden, waren zwaar geweest. Niet zo zwaar als die met Anders, maar niettemin een overlevingsstrijd. Ze kon nu alleen leven op de welwillendheid van mannen, en toen ze zelf geen middelen meer tot haar beschikking had, werden haar vermogende, wellevende cavaliers vervangen door steeds slechtere exemplaren. De huwelijksaanzoeken stopten helemaal. In plaats daarvan kwam er een heel ander soort aanzoeken, maar zolang de mannen aan hun verplichtingen voldeden, had zij er niet veel bezwaar tegen. Het leek ook of er tijdens de moeilijke bevalling iets beschadigd was geraakt waardoor ze niet zwanger raakte, wat haar waarde voor de tijdelijke cavaliers verhoogde. Geen van hen wilde zich aan haar binden als ze een kind had, en zelf was ze liever van het dak gesprongen dan die verschrikkelijke ervaring nog een keer te moeten meemaken.
Ze had het fraaie appartement moeten opgeven en haar nieuwe woning was beduidend kleiner en donkerder en lag ver uit het centrum van de stad. Er werden ook geen feesten gegeven en ze had haar meeste bezittingen naar de lommerd moeten brengen of verkopen.
Toen de oorlog uitbrak, werd alles wat slecht was geweest nog slechter. En voor het eerst sinds ze in Göteborg op de boot was gestapt, verlangde Agnes naar huis. Het verlangen groeide geleidelijk tot besluitvaardigheid, en toen de oorlog eindelijk was afgelopen, besloot ze naar Zweden terug te keren. In New York bezat ze niets van waarde, maar in Fjällbacka was iets wat ze nog steeds haar bezit kon noemen. Na de grote brand had haar vader het stuk grond gekocht waarop het huis had gestaan waarin ze hadden gewoond, en op dezelfde plek had hij een nieuw huis laten bouwen. Misschien in de hoop dat ze op een dag zou terugkeren. Het huis stond op haar naam, en daarom was het er nog steeds, hoewel al zijn andere bezittingen verloren waren gegaan. Het huis was al die jaren verhuurd geweest en de inkomsten waren op een rekening gezet voor het geval ze terugkwam. In de loop van de jaren had ze een paar keer geprobeerd toegang te krijgen tot het geld, maar de beheerder had steeds geantwoord dat haar vader had vastgelegd dat ze het geld alleen kreeg als ze weer in haar vaderland kwam wonen. Toen had ze gevloekt over wat in haar ogen een groot onrecht was, maar nu moest ze tegen haar zin toegeven dat het misschien niet zo dom was geweest. Agnes rekende uit dat ze minstens een jaar van het geld zou kunnen overleven en in die tijd was ze van plan iemand te vinden die in haar levensonderhoud kon voorzien.
Om dat plan te laten slagen moest ze vasthouden aan het verhaal dat ze over haar leven in Amerika bij elkaar had verzonnen. Ze had al haar bezittingen verkocht en al het geld uitgegeven aan een mantelpakje van bijzonder goede kwaliteit en mooi reisgoed. De koffers waren leeg, ze had niet genoeg geld gehad om ze ergens mee te vullen, maar dat zou niemand kunnen zien als ze aan land stapte. Ze zag eruit als een succesvolle vrouw en ze had zichzelf ook verheven tot de weduwe van een rijke man uit de zakenwereld. ‘Iets met financiën’, was ze van plan te zeggen en daarna zou ze blasé haar schouders ophalen. Ze was er zeker van dat het zou werken. De mensen in Zweden waren zo naïef en zo onder de indruk van mensen die in het beloofde land waren geweest. Niemand zou het raar vinden dat ze in triomf terugkeerde. Niemand zou iets vermoeden.
Er stonden heel veel mensen op de kade. Agnes werd heen en weer geduwd toen ze er met in elke hand een koffer rondliep. Ze had bij lange na niet genoeg geld gehad voor een eersteklaskaartje, zelfs niet voor een tweedeklaskaartje, en zou in de derde klas dus als een pauw tussen de grijze massa opvallen. Ze zou met andere woorden niemand op de boot voor de gek kunnen houden in haar vermomming als rijke dame, maar als ze eenmaal in Göteborg was uitgestapt, zou niemand weten hoe haar overtocht was geweest.
Ze voelde iets zachts tegen haar hand. Agnes keek omlaag en een klein meisje in een witte jurk met volanten keek haar aan, terwijl de tranen over haar wangen biggelden. De mensenmassa om haar heen sloot zich en golfde heen en weer, zonder het meisje op te merken dat kennelijk haar ouders was kwijtgeraakt.
‘Where is your mummy?’ vroeg Agnes in de taal die ze inmiddels bijna perfect beheerste.
Het meisje begon alleen maar harder te huilen en Agnes wist zich vaag te herinneren dat kinderen op deze jonge leeftijd misschien nog niet konden praten. Het leek alsof het meisje net had leren lopen en elk moment onder de voet zou kunnen worden gelopen.
Agnes pakte haar bij de hand en keek om zich heen. Niemand leek bij het meisje te horen. Waar ze ook keek, ze zag alleen arbeiderskleren en het kind leek toch echt tot een andere maatschappelijke klasse te behoren. Agnes stond net op het punt iemands aandacht te trekken toen ze een inval kreeg. Die inval was gewaagd, heel gewaagd zelfs, maar geniaal. Zou haar verhaal over de rijke echtgenoot die doodging en haar voor de tweede keer weduwe maakte, niet veel geloofwaardiger zijn als ze ook een klein kind bij zich had? Ze wist nog goed hoe lastig de jongens waren geweest, maar met een klein meisje zou het vast heel anders worden. Ze zag er zo schattig uit. Ze zou haar mooie jurkjes kunnen laten dragen, en die lieflijke krullen waren gemaakt om strikken in te knopen. Een echte kleine ‘darling’. Het idee sprak Agnes steeds meer aan en in een fractie van een seconde nam ze het besluit. Ze pakte beide koffers in de ene hand en het meisje in de andere, en liep resoluut naar de boot. Niemand reageerde toen ze instapte en ze weerstond de neiging om om zich heen te kijken. De truc was eruit te zien alsof het kind vanzelfsprekend bij haar hoorde, en het meisje was uit pure verbazing zelfs gestopt met huilen en liep gewillig mee. Agnes beschouwde dat als een teken dat ze het juiste deed. De ouders waren vast niet lief voor haar aangezien ze zo makkelijk met een wildvreemde vrouw meeging. Als Agnes maar genoeg tijd kreeg, zou ze het meisje alles kunnen geven waar ze naar wees, en ze wist dat ze een voortreffelijke moeder zou worden. De jongens waren lastig geweest. Dit meisje was anders. Dat voelde ze. Alles zou anders worden.
Niclas kwam meteen thuis nadat ze hem had gebeld. Omdat ze niet had willen zeggen waar het over ging, kwam hij buiten adem de voordeur binnenrennen. Hij zag Lilian met een dienblad de trap afkomen; ze keek heel verbaasd.
‘Wat kom jij doen?’
‘Charlotte heeft me gebeld. Weet jij niet wat er aan de hand is?’
‘Nee, ze vertelt me nooit iets,’ zei Lilian nors. Toen glimlachte ze innemend naar hem. ‘Ik heb net verse broodjes gekocht, ze liggen in een zak in de keuken.’
Hij negeerde haar en nam de trap naar de kelderverdieping in twee stappen. Het zou hem niet verbazen als Lilian op dit moment met haar oor tegen de deur stond om te horen wat ze zeiden.
‘Charlotte?’
‘Ik ben hier, ik ben Albin aan het verschonen.’
Hij liep naar de badkamer, waar ze met haar rug naar hem toe Albin een schone luier omdeed. Hij kon aan haar houding zien dat ze boos was en hij vroeg zich af wat ze nu weer had ontdekt.
‘Wat is er zo belangrijk dat ik moest komen? Er zitten patiënten op me te wachten.’ Aanval was de beste verdediging.
‘Martin Molin heeft gebeld.’
Hij zocht in zijn geheugen naar de naam.
‘Van de politie in Tanumshede,’ verduidelijkte ze en nu wist hij het weer. Die jonge vent met sproeten.
‘Wat wilde hij?’ vroeg hij gespannen.
Charlotte, die nu klaar was en Albin weer had aangekleed, draaide zich met haar zoon in haar armen om naar Niclas.
‘Ze hebben ontdekt dat iemand Sara heeft bedreigd. Op de dag voordat ze doodging.’ Haar stem was ijskoud en Niclas wachtte gespannen op het vervolg.
‘Ja?’
‘De man die haar bedreigde, wordt beschreven als een oudere man met grijs haar en zwarte kleren. Hij noemde haar “duivels gebroed”. Klinkt dat als iemand die je kent?’
De woede kwam in een fractie van een seconde. ‘Wel godverdomme,’ zei hij en hij rende de trap op. Toen hij de deur openrukte, liep hij Lilian bijna omver. Zijn vermoeden was juist geweest. Het mens had staan luisteren. Maar hij vond het niet de moeite waard daar nu op te reageren. Hij schoot in zijn schoenen zonder de veters te strikken, pakte zijn jas in zijn hand en rende naar de auto.
Tien minuten later stopte hij slippend voor het huis van zijn ouders na met veel te hoge snelheid door het dorp te hebben gereden. Het huis lag op de berg, vlak boven de midgetgolfbaan, en zag er precies zo uit als in zijn jeugd. Hij rukte het portier open en nam niet eens de moeite dat weer dicht te doen maar rende meteen naar de voordeur. Hij bleef even staan, haalde diep adem en klopte toen hard op de deur. Niclas hoopte dat zijn vader thuis was. Hoewel hij zelf niet christelijk was, vond hij het niet gepast zijn plannen in een kerk uit te voeren.
‘Wie is daar?’ De bekende, harde stem was vanuit het huis te horen. Niclas voelde aan de deurkruk. Zoals gewoonlijk zat de deur niet op slot. Zonder te aarzelen stapte hij naar binnen en begon te roepen.
‘Waar ben je, jij laffe klootzak?’
‘Wat is er in ’s hemelsnaam aan de hand?’ Zijn moeder kwam uit de keuken de hal in gelopen, met een keukendoek en een bord in haar hand. Daarna zag hij zijn vaders stijve gestalte uit de woonkamer komen.
‘Dat moet je aan hem vragen.’ Niclas wees met een bevende vinger naar zijn vader, die hij sinds zijn zeventiende alleen vanuit de verte had gezien.
‘Ik begrijp niet waar hij het over heeft,’ zei zijn vader. Hij weigerde zijn zoon rechtstreeks aan te spreken. ‘Wat een brutaliteit hier zo te komen schreeuwen. Nu is het genoeg geweest, wegwezen.’
‘Je weet dondersgoed waar ik het over heb, klootzak.’ Niclas zag tot zijn voldoening dat zijn vader bij zijn woordkeuze terugdeinsde. ‘Dat je zo laf bent om een klein kind te pakken! Als jij degene bent die haar kwaad heeft gedaan, zal ik ervoor zorgen dat je nooit meer rechtop kunt staan, jij vervloekte, godvergeten…’
Zijn moeder keek verschrikt van haar zoon naar haar man en verhief toen haar stem. Dit was zo ongebruikelijk dat Niclas abrupt zweeg, en ook zijn vader deed zijn mond dicht, hoewel hij net op het punt had gestaan in de verdediging te gaan.
‘Nu wil ik graag dat een van jullie beiden vertelt waar dit allemaal over gaat. Niclas, je kunt hier niet zomaar binnen komen stormen en gaan schreeuwen, en als het over Sara gaat, heb ik ook het recht dat te weten.’
Na een paar keer diep adem te hebben gehaald, zei Niclas op zijn kiezen bijtend: ‘De politie is erachter gekomen dat hij daar’ – hij kon zijn vader maar amper aankijken – ‘tegen Sara heeft geschreeuwd en haar heeft bedreigd. De dag voordat ze stierf.’ De woede nam weer bezit van hem en hij schreeuwde: ‘Wat mankeert er aan je hoofd? Een meisje van zeven doodsbang maken en haar uitschelden voor “duivels gebroed” of zoiets. Ze was zeven jaar, snap je dat, zeven jaar! En ik moet zeker geloven dat het toeval is dat je de dag voordat ze vermoord wordt op haar afgaat! Nou?’
Hij deed een pas in de richting van zijn vader, die snel een paar passen achteruit deed.
Asta staarde nu haar man aan. ‘Spreekt hij de waarheid?’
‘Ik hoef hier aan niemand verantwoording af te leggen. Ik leg alleen verantwoording af aan de Heer,’ zei Arne hoogdravend en hij draaide zijn zoon en zijn vrouw de rug toe.
‘Waag het niet, nu moet je aan mij verantwoording afleggen.’
Niclas keek verbaasd naar zijn moeder, die achter Arne aan de woonkamer in liep, haar handen strijdlustig in haar zij. Ook Arne leek verbluft over het feit dat zijn vrouw hem durfde te trotseren, en hij opende en sloot zijn mond zonder dat er enig geluid uit kwam.
‘Nou, geef me nu antwoord,’ vervolgde Asta en Arne liep nog verder achteruit de kamer in toen zij dichterbij kwam. ‘Heb je Sara ontmoet?’
‘Ja, dat heb ik inderdaad,’ antwoordde Arne uitdagend in een laatste poging het gezag te handhaven dat hij veertig jaar lang vanzelfsprekend had gevonden.
‘En wat heb je tegen haar gezegd?’ Asta leek voor hun ogen een meter te groeien. Niclas vond dat ze er angstaanjagend uitzag, en naar de uitdrukking in zijn vaders ogen te oordelen, dacht die hetzelfde.
‘Ik achtte mij genoodzaakt te zien of zij uit beter hout was gesneden dan haar vader. Of ze meer van mijn kant had.’
‘Van jouw kant,’ snoof Asta. ‘Dat zou me wat moois zijn. Schijnheilige slijmballen en hooghartige vrouwspersonen, daar bestaat jouw familie uit. Is dat soms iets om na te streven? En, wat was je conclusie?’
Met een gekwetst gezicht antwoordde Arne: ‘Zwijg vrouw, ik kom uit een godvrezende familie. En ik had niet veel tijd nodig om vast te stellen dat het meisje niet uit het goede hout was gesneden. Brutaal, opstandig en luidruchtig op een manier die niet bij meisjes past. Ik probeerde met haar over God te praten, en toen stak ze haar tong naar me uit. Dus heb ik haar flink toegesproken. Ik vind nog steeds dat ik het volste recht had dat te doen. Het was duidelijk dat iemand niet de moeite had genomen het kind op te voeden, dus was het tijd dat iemand haar een lesje leerde.’
‘En dus joeg je haar de stuipen op het lijf,’ zei Niclas terwijl hij zijn vuisten balde.
‘Ik zag dat de duivel in haar terugdeinsde,’ zei Arne trots.
‘Jij vervloekte…’ Niclas deed een stap in zijn richting, maar stopte toen hij een harde klop op de deur hoorde.
De tijd stond één seconde stil en toen was het moment voorbij. Niclas wist dat hij aan de rand van de afgrond had gestaan en toen was teruggestapt. Als hij zijn vader had aangevallen, zou hij niet hebben kunnen ophouden. Deze keer niet.
Zonder zijn vader of moeder aan te kijken liep hij de kamer uit en opende de voordeur. De man buiten leek verbaasd toen hij Niclas zag.
‘O, dag. Ik ben Martin Molin. We hebben elkaar al eerder ontmoet. Ik ben van de politie. Ik wilde je vader even spreken.’
Niclas deed zonder een woord te zeggen een stap opzij. Hij voelde de blik van de politieman in zijn rug toen hij naar zijn auto liep. ‘Waar is Martin?’ vroeg Patrik.
‘Hij is naar Fjällbacka gegaan,’ antwoordde Annika. ‘Charlotte herkende onze gemene meneer meteen. Het is Sara’s opa, Arne Antonsson. Een mafkees, volgens Charlotte; hij en zijn zoon hebben elkaar kennelijk in geen jaren gesproken.’
‘Als Martin maar niet vergeet zijn alibi te controleren, zowel voor de ochtend waarop Sara werd vermoord, als voor het voorval met dat jochie gisteren.’
‘Vlak voordat hij vertrok heeft hij het tijdstip van gisteren nog een keer gecheckt. Tussen een en halftwee was het toch?’
‘Dat klopt helemaal. Fijn dat er nog mensen zijn op wie je kunt vertrouwen.’
Annika’s ogen werden smaller. ‘Heeft Mellberg Ernst nog niet aangepakt? Ik bedoel, het verbaasde me dat hij vanochtend opdook. Ik had verwacht dat hij op zijn minst geschorst zou zijn.’
‘Ja, ik weet het, ik dacht dat dat ook het geval was toen hij gisteren naar huis werd gestuurd. Ik was even verbaasd als jij toen hij daar vanmorgen zat alsof er niets was gebeurd. Ik moet maar met Mellberg gaan praten. Dit kan hij gewoon niet door de vingers zien. En anders stop ik ermee!’ Er had zich een grimmige frons op Patriks voorhoofd gevormd.
‘Dat moet je niet zeggen,’ zei Annika verschrikt. ‘Ga maar even met Mellberg praten, hij heeft vast en zeker een plan om Ernst aan te pakken.’
‘Dat geloof je zelf niet,’ zei Patrik en Annika ontweek zijn blik. Hij had gelijk. Ze betwijfelde het inderdaad.
Ze veranderde van onderwerp. ‘Wanneer gaan jullie Kaj weer verhoren?’
‘Ik was van plan dat nu te doen. Maar ik had Martin er graag bij gehad…’
‘Ja, hij is nog maar net weg, dus het kan wel even duren voordat hij terugkomt. Hij had het je nog willen zeggen, maar je zat aan de telefoon…’
‘Ja, ik was Niclas’ alibi voor gisteren aan het controleren. Dat is trouwens waterdicht. Tussen twaalf en drie heeft hij onafgebroken patiënten gehad. En niet alleen volgens de agenda, het is bevestigd door alle patiënten die hem hebben bezocht.’
‘En wat betekent dat?’
‘Als ik dat eens wist,’ zei Patrik, terwijl hij zijn neuswortel met zijn vingers masseerde. ‘Het verandert niets aan het feit dat hij geen alibi heeft voor de maandagochtend en het is nog steeds verdacht dat hij er een probeerde te verzinnen. Maar gisteren was hij het in elk geval niet. Gösta zou de rest van de familie bellen om te horen waar zij op dat tijdstip waren.’
‘Ik neem aan dat Kaj die vraag ook moet beantwoorden,’ zei Annika.
Patrik knikte. ‘Ja, daar moet je wel op rekenen. En zijn vrouw. En zijn zoon. Ik wilde met hen gaan praten als ik Kaj weer heb gesproken.’
‘En toch kan het nog steeds heel iemand anders zijn, iemand die we nog niet zijn tegengekomen,’ zei Annika.
‘Ja, dat is nog het ergste van alles. Terwijl wij onze staart achterna jagen, zit de moordenaar ons misschien wel thuis uit te lachen. Maar na gisteren ben ik er in elk geval zeker van dat hij, of zij, nog steeds in de buurt is, en dat het waarschijnlijk iemand uit de omgeving is.’
‘Of de moordenaar zit al in hechtenis,’ zei Annika en ze knikte in de richting van het arrestantenlokaal.
Patrik glimlachte. ‘Ja, of de moordenaar zit al in hechtenis. Nee, nu kan ik niet langer blijven, ik moet met een man over een jas gaan praten…’
‘Succes,’ riep Annika hem na.
‘Dan! Dan!’ schreeuwde Erica. Ze hoorde zelf de paniek in haar stem en dat joeg haar alleen maar verder op. Koortsachtig zocht ze tussen de deken en de lakens in de wagen, alsof haar dochter zich op de een of andere miraculeuze wijze in een hoekje had kunnen verstoppen. Maar de kinderwagen was en bleef leeg.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Dan, die aan kwam rennen en bezorgd om zich heen keek. ‘Wat is er gebeurd? Waarom schreeuw je zo?’
Erica probeerde te praten, maar haar tong voelde dik en log en ze kon geen woord uitbrengen. In plaats daarvan wees ze naar de wagen en Dan richtte snel zijn blik die kant op.
Vol ongeloof keek hij in de lege wagen en ze zag dat het inzicht hem ook als een mokerslag trof.
‘Waar is Maja? Is ze weg? Waar is…’ Hij maakte zijn zin niet af en keek wild in het rond. Erica klampte zich door paniek bevangen aan hem vast. Nu stroomden de woorden uit haar.
‘We moeten haar vinden! Waar is mijn dochter? Waar is Maja? Waar is ze?’
‘Stil maar, we zullen haar vinden. Maak je maar geen zorgen, we vinden haar.’ Dan verborg zijn eigen paniek om Erica te kunnen kalmeren, en hij legde zijn handen op haar schouders en keek haar recht aan. ‘Nu moeten we rustig blijven. Ik ga buiten zoeken. Jij belt de politie. Kom op, het komt allemaal goed.’
Erica voelde dat haar borstkas zich schokkerig op en neer bewoog in een vreemde imitatie van ademhalen, maar ze deed wat hij zei. Dan liet de buitendeur openstaan en een koude wind trok het huis binnen. Maar dat kon haar niet schelen. Ze voelde niets anders dan de verlammende paniek die aan haar rukte en ervoor zorgde dat haar hersens niet meer werkten. Ze kon zich met de beste wil van de wereld niet herinneren waar ze de telefoon had neergelegd en uiteindelijk rende ze alleen maar in de woonkamer rond, tilde kussens op en gooide dingen omver. Uiteindelijk realiseerde ze zich dat hij midden op de salontafel lag; ze stortte zich erop en begon met stijve vingers het nummer van het politiebureau in te toetsen. Toen hoorde ze Dans stem van buiten: ‘Erica, Erica, ik heb haar gevonden!’
Ze gooide de telefoon neer en rende naar de buitendeur, in de richting van zijn stem. Op kousenvoeten holde ze het trapje af en de oprit op. Het vocht en de kou drongen dwars door haar kousen heen, maar daar maakte ze zich absoluut niet druk om. Ze zag dat Dan op haar af kwam rennen, vanaf de voorkant van het huis, met iets roods in zijn armen. Een woest gebrul steeg naar de hemel en Erica voelde hoe de opluchting als een vloedgolf over haar heen spoelde. Maja huilde, ze leefde.
Erica rende de laatste meters die haar van Dan scheidden en rukte het kind uit zijn armen. Snikkend drukte ze haar dochter even tegen zich aan, toen ging ze op haar knieën zitten, legde Maja op de grond en trok haar rode overall open en bekeek haar goed. Ze leek ongedeerd en schreeuwde nu luidkeels terwijl ze met haar armen en benen spartelde. Nog steeds geknield tilde Erica haar op en drukte haar nog een keer stevig tegen haar borst, terwijl tranen van opluchting zich vermengden met de regen uit de hemel.
‘Kom, we gaan naar binnen. Jullie worden kletsnat,’ zei Dan mild en hij hielp Erica weer overeind. Zonder de greep om haar kind te verslappen volgde ze hem het trapje op en het huis in. De opluchting die ze voelde was fysiek op een manier die ze zich nooit had kunnen voorstellen. Het was alsof ze een lichaamsdeel was kwijtgeraakt dat nu weer aan haar lichaam was vastgemaakt. Ze snikte nog steeds en Dan streek kalmerend over haar schouder.
‘Waar heb je haar gevonden?’ bracht ze er met moeite uit.
‘Ze lag op de grond aan de voorkant van het huis.’
Het was alsof ze allebei nu pas begrepen dat iemand Maja moest hebben verplaatst. Om de een of andere reden had deze iemand haar uit de wagen getild, was om het huis geslopen en had het slapende kind op de grond gelegd. De paniek over dit inzicht deed Erica weer in huilen uitbarsten.
‘Stil maar… Het is nu voorbij,’ zei Dan. ‘We hebben haar gevonden en ze lijkt ongedeerd. Maar ik vind dat we de politie meteen moeten bellen. Want dat heb jij zeker nog niet gedaan?’
Erica schudde ontkennend haar hoofd.
‘We moeten Patrik bellen,’ zei ze. ‘Kun jij dat doen, ik wil haar nooit meer loslaten.’ Ze drukte Maja stevig tegen zich aan. Maar nu merkte ze iets wat haar eerder niet was opgevallen. Ze keek naar de voorkant van Dans trui en hield Maja een eindje van zich af om ook haar goed te bekijken.
‘Wat is dit?’ zei ze. ‘Wat is al dit zwarte spul?’
Dan keek naar de smerige overall, maar zei slechts: ‘Wat is Patriks nummer?’
Erica dreunde met bevende stem het nummer van Patriks mobieltje op en keek toe toen Dan het intoetste. Een harde klomp vrees woog zwaar in haar maag.
De dagen gleden in elkaar over. Het gevoel van machteloosheid was verlammend. Niets van wat ze zei of deed ontging hem. Hij bewaakte elke pas, elk woord.
Het geweld was ook geëscaleerd. Nu genoot hij er openlijk van haar pijn en vernedering te zien. Hij nam wat hij wilde hebben, wanneer hij het wilde hebben en wee haar gebeente als ze protesteerde of weerstand bood. Niet dat dat tegenwoordig nog in haar op zou komen. Het was zo duidelijk dat iets in zijn hoofd helemaal was ontspoord. Alle remmen waren weg en hij had iets kwaads in zijn blik wat haar overlevingsinstinct wekte en haar vertelde om in te stemmen met alles wat hij verlangde. Als ze maar mocht leven.
Voor haarzelf maakte het niets meer uit. Wat haar het meest pijn deed waren de kinderen. Ze mochten niet langer naar de crèche en brachten hun dagen in hetzelfde schaduwbestaan door als zijzelf. Lusteloos en hangerig keken ze haar met dode ogen aan en dat voelde als een beschuldiging. En die schuld nam ze volledig op zich. Ze had hen moeten beschermen. Ze had Lucas uit hun leven weg moeten houden, precies zoals ze zich had voorgenomen. Maar één enkel moment van angst en ze had toegegeven. Ze had zichzelf voorgehouden dat ze het voor de kinderen deed, voor hun veiligheid. Maar in feite had ze toegegeven aan haar eigen lafheid. Haar gewoonte om altijd de weg te kiezen die op het eerste gezicht de minste weerstand bood. Maar deze keer had ze een totaal verkeerde inschatting gemaakt. Ze had de smalste, ruigste en meest ontoegankelijke weg gekozen die er maar bestond, en ze had haar kinderen gedwongen op die tocht mee te gaan.
Soms droomde ze erover dat ze hem zou doden. Dat ze hem voor was als het onvermijdelijke einde kwam. Soms sloeg ze hem gade als hij naast haar lag te slapen, in de lange nachtelijke uren dat ze wakker lag, niet in staat voldoende te ontspannen om in de slaap weg te kunnen vluchten. Dan kon ze genietend voelen hoe een van de keukenmessen in zijn vlees gleed en de dunne draad doorsneed die hem vasthield aan het leven. Of ze kon het touw voelen dat in haar handen sneed als ze het voorzichtig rond zijn hals legde en straktrok.
Maar het bleef slechts bij heerlijke dromen. Iets in haar, misschien die aangeboren lafheid, hield haar in bed, terwijl de donkere gedachten in haar hoofd rondstuiterden.
Soms zag ze ’s nachts Erica’s kind voor zich. Het meisje dat ze nog niet had gezien. Ze was jaloers op haar. Ze zou dezelfde warmte, dezelfde zorg krijgen die Anna zelf van Erica had gekregen toen ze opgroeiden, meer als moeder en dochter dan als zussen. Maar destijds had ze dat niet gewaardeerd. Ze had zich verstikt en betutteld gevoeld. De verbittering die veroorzaakt was door het gebrek aan liefde van hun moeder, had haar hart waarschijnlijk zo hard gemaakt dat het niet ontvankelijk was voor alles wat haar zus haar probeerde te geven. Anna hoopte vurig dat Maja beter in staat zou zijn om de grote oceaan van liefde in ontvangst te nemen waarvan ze wist dat Erica die kon geven. Niet in de laatste plaats voor haar zus zelf. Ondanks de afstand tussen hen, zowel in jaren als geografisch, kende Anna haar zus heel goed, en ze wist dat als iemand een wanhopige behoefte voelde om liefde terug te krijgen, dan was het Erica wel. Het vreemde was dat Anna Erica altijd als heel sterk had beschouwd, en haar eigen bitterheid was daardoor alleen maar erger geworden. Nu ze zelf zwakker was dan ooit tevoren, zag ze haar zus zoals ze eigenlijk was. Doodsbang dat iedereen zou zien wat hun moeder had gezien, wat maakte dat ze hen kennelijk niet de moeite waard vond om van te houden. Als Anna nog maar één keer de kans kreeg, zou ze haar armen om Erica heen slaan en haar bedanken voor alle jaren van onvoorwaardelijke liefde. Haar bedanken voor de bezorgdheid, voor de standjes, voor de ongeruste blik in haar ogen als ze vond dat Anna iets verkeerds deed. Haar bedanken voor alles waarvan Anna had gevonden dat het haar had verstikt en geboeid. Wat een ironie. Ze had niet eens geweten wat verstikt en geboeid werkelijk betekende. Dat deed ze nu pas.
Het geluid van de sleutel in het slot deed haar opveren. De kinderen, die lusteloos op de vloer zaten te spelen, verstijfden in hun bewegingen.
Anna stond op en liep hem tegemoet.
Arnold keek hem bezorgd aan vanachter zijn donkere zonnebril. Schwarzenegger. The Terminator. Was hij maar als Arnold geweest. Cool. Stoer. Een machine zonder het vermogen te voelen.
Sebastian staarde vanaf zijn bed naar de poster. Hij kon Runes stem nog steeds horen, zijn valse, bezorgde toon. Zijn kleverige, gespeelde zorg. Het enige waar hij zich eigenlijk druk om maakte, was wat de mensen over hem zouden zeggen. Wat had hij gezegd?
‘Ik heb gehoord dat Kaj van vreselijke dingen wordt beschuldigd. Ik kan me niet voostellen dat het iets anders is dan pure laster, maar ik moet de vraag toch stellen: heeft hij zich ooit onbehoorlijk tegenover jou of de andere jongens gedragen? Naar jullie gekeken als jullie stonden te douchen, of zoiets?’
Sebastian had inwendig om Runes naïviteit gelachen. ‘Naar jullie gekeken als jullie stonden te douchen…’ Dat zou niet zo erg zijn geweest. Het was het andere waar hij niet mee kon leven. Niet nu alles uit zou komen. Hij wist wel hoe die lui werkten. Ze maakten foto’s en spaarden en ruilden die, en het maakte niet uit hoe goed ze de foto’s verstopten, want nu zouden ze in de openbaarheid komen.
Het zou niet langer dan een ochtend duren, dan zou de hele school het weten. De meisjes zouden hem aankijken, ze zouden wijzen en giechelen, en de jongens zouden flikkergrapjes en tuttige handgebaren maken als hij langsliep. Niemand zou medelijden met hem hebben. Niemand zou zien hoe groot het gat in zijn borst was.
Hij draaide zijn hoofd een eindje naar links en keek naar de poster met Clint Eastwood als Dirty Harry. Zo’n pistool had hij moeten hebben. Of nog beter, een pistoolmitrailleur. Dan had hij kunnen doen als die gozers in de vs. In een lange zwarte jas de school in rennen en iedereen neerknallen die hij tegenkwam. Vooral de coole figuren. De mensen die zich het ergst zouden gedragen. Maar hij wist dat het slechts een onbezonnen gedachte was. Het was niets voor hem om iemand anders kwaad te doen. Het was niet hun schuld, eigenlijk. Hij had het alleen aan zichzelf te wijten en hij wilde alleen zichzelf kwaad doen. Hij had er toch een eind aan kunnen maken? Had hij eigenlijk ooit weleens nee gezegd? Niet zo uitgesproken. Op de een of andere manier had hij gehoopt dat Kaj zou zien hoe het hem kwelde, hoeveel pijn hij hem deed, en dat hij uit zichzelf zou ophouden.
Het was allemaal zo ingewikkeld geweest. Want een deel van hem mocht Kaj. Hij was jofel geweest en in het begin had Kaj hem dat vadergevoel gegeven. Dat hij nooit van Rune kreeg. Hij had met Kaj kunnen praten. Over school, over meisjes, over zijn moeder en over Rune, en Kaj had zijn arm om hem heen geslagen en geluisterd. Het was pas later fout gegaan.
Het was stil in huis. Rune was naar zijn werk gegaan, tevreden omdat hij bevestigd had gekregen wat hij toch al dacht te weten, namelijk dat alle beschuldigingen tegen Kaj volkomen ongegrond waren. Hij zat zich vast en zeker in de koffiekamer te beklagen over de politie die met zulke ongegronde beschuldigingen was komen aanzetten.
Sebastian stond op van zijn bed en liep zijn kamer uit. Hij bleef in de deuropening staan en draaide zich om. Hij keek ze een voor een aan en knikte even, alsof hij hen groette. Clint, Sylvester, Arnold, JeanClaude en Dolph. Zij die alles waren wat hij niet was.
Heel even had hij het idee dat ze terugknikten.
De adrenaline gierde nog steeds door zijn lichaam na de ontmoeting met zijn vader en hij voelde zich strijdlustig genoeg om de confrontatie aan te gaan met de volgende persoon met wie hij nog een appeltje had te schillen.
Hij reed de Galärbacken af en stopte abrupt toen hij zag dat Jeanette in haar winkel was, druk bezig met de voorbereidingen voor Allerheiligen. Hij parkeerde zijn auto en liep de winkel in. Voor het eerst sinds hij haar had leren kennen, voelde hij geen opwinding in zijn onderlichaam toen hij haar zag. Hij voelde alleen een zure, metaalachtige afkeer, zowel van zichzelf als van haar.
‘Waar ben je verdomme mee bezig?’
Jeanette draaide zich om en keek Niclas met een koude blik aan toen hij de deur achter zich dichtsloeg waardoor het ‘Geopend’-bordje begon te klapperen.
‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ Ze keerde hem de rug toe en ging verder met het uitpakken van een doos siervoorwerpen die moesten worden geprijsd en op de planken gezet.
‘Dat weet je heus wel. Je weet dondersgoed waar ik het over heb. Je bent bij de politie geweest en hebt een of ander belachelijk indianenverhaal verteld dat ik jou zou hebben gedwongen een alibi voor mij bij elkaar te liegen. Hoe diep kan iemand zinken? Ben je op wraak uit, of geniet je er alleen maar van als je problemen kunt veroorzaken? En wat denk je eigenlijk wel niet, verdomme? Ik heb een week geleden mijn dochter verloren en jij begrijpt niet dat ik mijn vrouw niet langer wil bedriegen.’
‘Je hebt dingen beloofd,’ zei Jeanette met fonkelende ogen. ‘Je hebt beloofd dat wij samen zouden zijn, dat je van Charlotte zou scheiden, dat we samen kinderen zouden krijgen. Je hebt heel veel beloofd, Niclas.’
‘Ja, en waarom denk je dat ik dat deed? Omdat jij dat zo graag wilde horen. Omdat je gewillig je benen spreidde als je beloften over ringen en toekomst hoorde. Omdat ik met jou een beetje verstrooiing in bed wilde. Je kan toch niet zo dom zijn geweest dat je me geloofde. Jij kent dit spel even goed als ik. Ik bedoel maar, jij hebt wel meer getrouwde mannen gehad,’ zei hij ruw en hij zag hoe ze bij elk woord schrok, alsof hij haar had geslagen. Maar dat kon hem absoluut niets schelen. Hij was de grens al gepasseerd en koesterde geen enkel verlangen om fijngevoelig te zijn of haar gevoelens te ontzien. Nu paste alleen de zuivere, onvervalste waarheid en na wat zij had gedaan, verdiende ze het die te horen.
‘Jij vervloekt zwijn,’ zei Jeanette en ze strekte haar hand uit naar een van de voorwerpen die ze bezig was uit te pakken. Het volgende moment vloog een porseleinen vuurtoren fluitend langs zijn hoofd, maar die miste hem en raakte in plaats daarvan de etalageruit. Met een oorverdovend geraas ging het raam kapot en grote stukken glas vlogen de winkel in. De stilte die volgde, was zo diep dat die tussen de muren weerkaatste en als twee kemphanen staarden ze elkaar aan terwijl wederzijdse woede hun borstkas heftig op en neer deed bewegen. Toen draaide Niclas zich abrupt om en liep rustig de winkel uit, en het enige dat te horen was, was het geluid van krakend glas onder zijn schoenen.
Hij stond hulpeloos toe te kijken terwijl ze inpakte. Als ze niet zo besluitvaardig was geweest, zou die aanblik haar zo hebben verrast dat ze gestopt was met haar bezigheden. Arne was nooit eerder zo hulpeloos geweest. Maar de woede hielp haar en haar handen gingen verder met het vouwen van kleren die ze in hun grootste koffer legde. Hoe ze die het huis uit moest krijgen en waar ze heen zou gaan, wist ze nog niet. Maar dat maakte niet uit. Ze was niet van plan een minuut langer in hetzelfde huis te blijven als hij. Eindelijk waren de schellen haar van de ogen gevallen. Het gevoel van dissonantie dat ze altijd had gehad, het gevoel dat de dingen misschien niet zo waren als Arne zei, had het eindelijk overgenomen. Hij was niet almachtig. Hij was niet volmaakt. Hij was slechts een zwakke, zielige man die ervan genoot op andere mensen los te gaan. En zijn godsgeloof. Dat ging vast niet bijzonder diep. Asta zag nu duidelijk hoe hij Gods woorden op een manier gebruikte die vreemd genoeg altijd overeenkwam met zijn eigen mening. Als God was zoals Arnes God, dan kon ze net zo goed zonder.
‘Maar Asta, ik begrijp het niet. Waarom doe je zo?’
Zijn stem was zeurderig als van een kleine jongen en ze nam niet eens de moeite hem te antwoorden. Hij bleef in de deuropening staan en wreef in zijn handen, terwijl hij het ene kledingstuk na het andere uit laden en kasten zag verdwijnen. Ze was niet van plan terug te keren, dus moest ze proberen alles in één keer mee te nemen.
‘Waar ga je heen? Je kunt toch nergens heen?’
Nu smeekte hij, maar het ongebruikelijke van de situatie deed haar alleen maar huiveren. Ze probeerde niet te denken aan alle jaren die ze had vergooid, en gelukkig was ze een pragmatische vrouw. Gedane zaken nemen geen keer. Maar ze was niet van plan ook nog maar één dag van haar leven te vergooien.
Toen hij zich realiseerde dat de situatie hem dreigde te ontglippen, nam Arne zijn toevlucht tot een meer beproefd concept. Hij verhief zijn stem om controle te krijgen: ‘Asta, nu is het afgelopen met deze onzin. Leg je kleren direct terug!’
Heel even stopte ze met pakken en ze keek hem aan met een blik die veertig jaar verdrukking samenvatte. Ze verzamelde al haar woede, al haar haat en wierp hem die toe. Tot haar voldoening zag ze hoe hij terugdeinsde en voor haar ogen kromp, en toen hij weer begon te praten, was dat met een zachte, zielige stem. De stem van een man die besefte dat hij voor eeuwig de controle was kwijtgeraakt.
‘Ik bedoelde niet… Ik bedoel, natuurlijk had ik niet op die manier tegen het meisje moeten praten, dat zie ik achteraf ook in. Maar ze toonde helemaal geen respect en toen ze opstandig tegen me deed, hoorde ik Gods stem die tegen me zei dat ik moest ingrijpen en…’
Asta onderbrak hem bruusk. ‘Arne Antonsson. God heeft nooit tot jou gesproken en zal dat ook nooit doen. Daar ben je te dom en te doof voor. En het gezeur dat ik veertig jaar lang heb moeten aanhoren dat je nooit dominee kon worden omdat je vader het geld opzoop, daar klopt niets van. Geld was helemaal niet het probleem. Je moeder hield de hand op de knip en liet je vader niet meer opzuipen dan nodig was. Voordat ze stierf, heeft ze mij verteld dat ze niet van plan was hun geld in het water te gooien door jou naar een domineesopleiding te sturen. Ze was dan wel een gemene vrouw, maar ze was wel schrander, en ze zag dat jij niet geschikt was om dominee te worden.’
Arne hapte naar adem en staarde haar aan terwijl hij steeds bleker werd. Heel even dacht ze dat hij een hartaanval zou krijgen en tegen haar zin merkte ze dat ze vanbinnen zachter werd. Maar toen draaide hij zich om en marcheerde het huis uit. Langzaam, heel langzaam liet ze de lucht tussen haar lippen naar buiten sijpelen. Het had haar geen voldoening gegeven hem kapot te maken, maar uiteindelijk had hij haar geen keus gelaten.