Fjällbacka 1924

Ze hadden geen woord gesproken tijdens de rit naar Fjällbacka. Na vele avonden in elkaars oor te hebben gefluisterd, hadden ze elkaar nu niets meer te zeggen en zaten ze als stijve harken voor zich uit te turen, verzonken in hun eigen gepieker.

Agnes had het gevoel dat haar wereld was ingestort. Was ze echt vanochtend nog wakker geworden in haar grote bed in haar eigen mooie kamer in de pompeuze villa waar ze haar hele leven had gewoond? Hoe kon ze dan nu in deze trein zitten, met een koffer naast haar benen, onderweg naar een miserabel leven met een man die ze niet langer wilde kennen? Ze kon hem nauwelijks aankijken. Op een bepaald moment tijdens reis had Anders geprobeerd een troostende hand op de hare te leggen. Ze had die met een van afschuw vertrokken gezicht van zich af geduwd en hoopte dat hij het niet weer zou doen.

Toen ze een paar uur later voor de barak stopten die hun gezamenlijke woning zou worden, weigerde Agnes aanvankelijk om uit de wagen te stappen. Ze bleef zitten, niet in staat zich te bewegen. Lamgeslagen door alle vuil en het lawaai van de vieze kinderen met snotneuzen om hen heen. Dit kon haar leven niet zijn! Even kwam ze in de verleiding om de koetsier te vragen om te keren en haar terug te rijden naar het treinstation, maar toen besefte ze hoe onmogelijk dat was. Waar moest ze naartoe? Haar vader had haar duidelijk gemaakt dat hij niets meer van haar wilde weten en zelfs als ze niet in verwachting was geweest, zou ze nooit hebben overwogen ergens een dienstje te zoeken. Nu waren alle wegen voor haar afgesloten, behalve die naar dit vieze, armzalige huisje.

De tranen brandden achter haar oogleden toen ze eindelijk besloot uit te stappen. Ze vertrok haar gezicht toen haar voet in de klei zakte. Dat ze de mooie rode schoenen met een open teentje droeg, maakte de zaak er niet beter op, en ze voelde hoe het vocht door de kousen en tussen haar tenen drong. Vanuit haar ooghoeken zag ze hoe gordijnen opzij werden getrokken om nieuwsgierige ogen een blik op het spektakel te gunnen. Ze rechtte haar nek. De mensen moesten hun ogen maar uit hun hoofd kijken. Het kon haar niets schelen wat ze dachten en vonden! Het waren simpele zielen en waarschijnlijk hadden ze nog nooit een echte dame gezien. Ach, ze zou hier maar kort blijven. Ze zou ongetwijfeld een manier weten te verzinnen om hier weg te komen; ze was nog nooit ergens in verzeild geraakt waar ze zich niet met leugens of haar charme uit had weten te redden.

Gedecideerd pakte ze haar koffer en glibberde naar de barak.

 

 

Image

 

 

In de koffiepauze vertelden Patrik en Gösta aan Martin en Annika wat er de dag tevoren was gebeurd. Ernst was voor negenen zelden op het bureau te bekennen en Mellberg meende dat het zijn rol als chef kon ondermijnen als hij met het personeel koffiedronk, dus hij zat in zijn eigen kamer.

‘Begrijpt ze niet dat ze zichzelf in de wielen rijdt?’ vroeg Annika. ‘Ze zou toch moeten willen dat jullie je richten op het vinden van de moordenaar in plaats van je met dit soort flauwekul bezig te houden.’ Het klonk als een echo van wat Patrik en Gösta gisteren tegen elkaar hadden gezegd.

Patrik schudde zijn hoofd. ‘Ja, ik weet ook niet of ze niet verder denkt dan haar neus lang is of dat ze gewoon gestoord is. Maar ik stel voor dat we dit nu achter ons laten, hopelijk hebben we haar gisteren een beetje bang gemaakt, zodat ze het niet nog een keer doet. Zijn we nog iets te weten gekomen waar we verder mee kunnen?’

Niemand zei iets. Er was een akelig gebrek aan bewijs en sporen om mee te werken.

‘Wanneer kwamen de resultaten van het Gerechtelijk Laboratorium ook alweer?’ doorbrak Annika de bedrukte stilte.

‘Maandag,’ antwoordde Patrik kort.

‘Is er geen enkele verdenking tegen de familie?’ vroeg Gösta en hij keek iedereen over zijn koffiekopje aan.

Patrik herinnerde zich opeens Erica’s merkwaardige toon toen hij het gisteravond over het alibi van de familie had gehad. Er was iets met die alibi’s wat ook aan hem had geknaagd, nu moest hij alleen nog zien te achterhalen wát.

‘De familie behoort altijd tot de verdachten,’ zei hij. ‘Maar we hebben niets concreets dat in die richting wijst.’

‘Hoe zien hun alibi’s eruit?’ vroeg Annika. Meestal voelde ze zich nogal buitengesloten tijdens een onderzoek, dus ze verwelkomde gelegenheden als deze, waarbij ze de kans had meer te weten te komen.

‘Geloofwaardig maar niet bevestigd, zou ik zeggen,’ zei Patrik. Hij stond op en schonk nog wat koffie in. Hij bleef tegen het aanrecht leunen en vertelde: ‘Charlotte lag de hele ochtend in de kelder te slapen vanwege een migraineaanval. Stig sliep ook, naar eigen zeggen. Hij had een slaaptabletje genomen en wist niet wat er gebeurde. Lilian was thuis en paste op Albin nadat ze Sara had uitgezwaaid, en Niclas was op zijn werk.’

‘Dus voor het merendeel hebben ze geen waterdicht alibi,’ zei Annika droog.

‘Ze heeft gelijk,’ zei Gösta. ‘Wij zijn een beetje bang geweest om ze wat harder aan te pakken, dus we kunnen zeker vraagtekens plaatsen bij hun informatie. Behalve Niclas kan niemand zijn alibi bevestigen.’

Daar, dat was het! Dat wat in zijn onderbewuste had liggen knagen. Patrik begon opgewonden heen en weer te lopen. ‘Niclas kan helemaal niet op zijn werk zijn geweest. Weet je nog?’ zei hij terwijl hij zich tot Martin richtte, die hem vragend aankeek. ‘We konden Niclas die ochtend niet te pakken krijgen. Het duurde bijna twee uur voordat hij thuiskwam. Weten we waar hij toen was? En waarom loog hij toen hij later zei dat hij op zijn werk was?’

Zwijgend schudde Martin zijn hoofd. Hoe hadden ze dat over het hoofd kunnen zien?

‘Zouden we Morgan ook niet moeten verhoren, de zoon van de buren? Waar of niet waar, er zijn aangiften dat hij heeft rondgeslopen en naar binnen heeft gegluurd, naar verluidt om Lilian in ontklede toestand te zien. Waarom iemand dat ook maar zou willen,’ zei Gösta en hij nam een slok koffie terwijl hij de anderen aankeek.

‘Die zijn ontzettend oud, die aangiften, en zoals je zelf zegt is er niet veel dat erop wijst dat het waar is, zeker niet na wat er gisteren is gebeurd.’ Patrik hoorde zelf dat hij ongeduldig klonk. Hij was er allerminst zeker van dat hij nog meer tijd wilde verspillen aan onderzoek naar Lilians leugens, of ze nu oud waren of nieuw.

‘Aan de andere kant hebben we al vastgesteld dat we verder niet veel hebben, dus…’ Gösta spreidde zijn handen en nu keken drie paar ogen hem wantrouwend aan. Het was niet zijn stijl om met eigen initiatieven te komen. Maar juist omdat het zo zelden gebeurde, zouden ze misschien naar hem moeten luisteren. Om zijn woorden nog verder te onderbouwen zei Gösta: ‘Bovendien kun je als ik het me goed herinner vanuit zijn huisje het huis van de Florins zien, dus wellicht heeft hij die ochtend iets gezien.’

‘Je hebt gelijk,’ zei Patrik en hij voelde zich opnieuw een beetje dom. Hij had er op zijn minst aan moeten denken dat Morgan een potentiële getuige was. ‘We doen het zo: Martin en jij gaan met Morgan Wiberg praten, en…’ – hij viel even stil maar zette zich er toen toe de naam toch te zeggen – ‘Ernst en ik doen nader onderzoek naar Sara’s vader. Vanmiddag komen we weer bij elkaar.’

‘En ik? Kan ik iets doen?’ vroeg Annika.

‘Bewaak jij de telefoon maar goed. Er moet ondertussen het een en ander in de pers zijn verschenen, dus als we geluk hebben komen er waardevolle tips van het grote publiek binnen.’

Annika knikte en stond op om haar koffiekopje in de afwasmachine te zetten. De anderen volgden haar voorbeeld en Patrik ging naar zijn kamer in afwachting van Ernsts komst. Eerst zou hij hem vertellen hoe belangrijk het was om tijdens een moordonderzoek op tijd op je werk te verschijnen.

Mellberg voelde hoe het noodlot op hem afstormde. Nog maar één dag. De brief lag nog steeds in de bovenste la. Hij had er niet meer naar durven kijken. Bovendien kende hij hem uit zijn hoofd. Het verbaasde hem dat er zulke tegenstrijdige gevoelens in hem woedden. Zijn eerste reactie was ongeloof en razernij geweest, wantrouwen en woede. Maar langzaamaan waren ook andere gevoelens ontstaan. Vooral de hoop had hem verbaasd. Hij had altijd gedacht dat hij een vrijwel perfect leven had, in elk geval tot hij naar deze uithoek was gestuurd. Toen had hij moeten erkennen dat er misschien toch iets mis was gegaan. Maar behalve de promotie die hij meende te verdienen, had hij niet het idee dat hij iets miste. Op zich had het pijnlijke incident met Irina hem enige aanleiding gegeven te denken dat er toch dingen waren die hij in zijn leven miste, maar die korte episode had hij snel achter zich gelaten.

Hij was er altijd trots op geweest dat hij niemand nodig had. De enige persoon die hem echt na had gestaan, en van wie hij had gewild dat hij haar ook na stond, was zijn geliefde moeder, en zij was niet meer onder hen. Maar de brief betekende dat dit allemaal zou kunnen veranderen.

Zijn ademhaling was zwaar en geforceerd. Angst vermengde zich met ongedurige nieuwsgierigheid. Aan de ene kant wilde hij dat de dag snel voorbij was, zodat de zekerheid van morgen zijn twijfel wegnam. Maar tegelijk wilde hij dat de tijd vandaag zo langzaam verstreek dat hij bijna stilstond.

Hij had even overwogen om het erbij te laten zitten. De brief in de prullenbak te gooien en te hopen dat het probleem vanzelf verdween. Maar hij wist dat dat niet zou werken.

Hij zuchtte, legde zijn voeten op zijn bureau en sloot zijn ogen. Hij kon maar beter geduldig afwachten wat de dag van morgen hem zou brengen.

Gösta en Martin liepen onopvallend langs het grote huis en hoopten dat ze niet werden gezien nu ze naar het kleine huisje gingen. Geen van beiden had zin in een confrontatie met Kaj en ze wilden in alle rust met Morgan kunnen spreken, zonder inmenging van zijn ouders. Hij was bovendien volwassen, dus er was geen reden voor de aanwezigheid van zijn vader of moeder.

Het duurde lang voordat er werd opengedaan, zo lang zelfs dat ze zich begonnen af te vragen of hij wel thuis was. Maar uiteindelijk ging de deur open en stond er een bleke, blonde man van in de dertig voor hen.

‘Wie zijn jullie?’ Zijn stem klonk monotoon en zijn gezicht vertoonde niet de vragende uitdrukking waarmee die woorden meestal gepaard gingen.

‘We zijn van de politie,’ zei Gösta en hij stelde zichzelf en Martin voor. ‘We doen navraag bij de buren in verband met de dood van het meisje.’

‘O,’ zei Morgan, nog steeds met hetzelfde uitdrukkingsloze gezicht . Hij maakte geen aanstalten opzij te stappen.

‘Zouden we even mogen binnenkomen om met je te praten?’ vroeg Martin. Hij begon zich nogal ongemakkelijk te voelen bij de wonderlijke Morgan.

‘Liever niet. Het is tien uur en ik werk tussen negen uur en kwart over elf. Daarna lunch ik tussen kwart over elf en kwart over twee. Vervolgens ga ik bij mijn ouders koffiedrinken en heb ik tot drie uur pauze. Ik werk weer tot vijf uur en dan ga ik avondeten. Om zes uur is het journaal op twee, om half zeven op vier, om half acht op een en om negen uur weer op twee. Daarna ga ik naar bed.’

Hij sprak nog steeds op dezelfde monotone toon en leek nauwelijks adem te halen tijdens de lange uiteenzetting. Zijn stem was ook iets te hoog en te schel, en Martin en Gösta keken elkaar even aan.

‘Het lijkt erop dat je een druk schema hebt,’ zei Gösta, ‘maar je begrijpt dat het belangrijk voor ons is om met je te praten, dus we zouden het erg waarderen als je een paar minuten tijd voor ons zou kunnen maken.’

Morgan leek even over die vraag na te denken en besloot hun toen ter wille te zijn. Hij deed een pas opzij en liet hen binnen, maar het was duidelijk dat hij het niet prettig vond dat zijn routine werd verstoord.

Martin deinsde terug toen ze binnenkwamen. Het huisje bestond uit één enkel kamertje, dat als werkruimte en als slaapkamer dienst leek te doen. Er was zelfs een kookhoek. Alles zag er keurig netjes uit, op één uitzondering na. Overal lagen bergen tijdschriften. Tussen de stapels waren gangetjes gecreëerd, waardoor je van de ene naar de andere kant kon lopen. Er was een gangetje naar het bed, een gangetje naar de computers en een gangetje naar de kookhoek. Verder lag alles vol. Martin bekeek de omslagen en zag dat het allerlei computerbladen waren. Te oordelen naar de covers lagen hier vele jaargangen. Sommige tijdschriften waren nieuw, maar andere leken al aardig oud.

‘Ik zie dat je geïnteresseerd bent in computers,’ zei Martin.

Morgan keek hem alleen maar aan, zonder te reageren op het vanzelfsprekende in de opmerking.

‘Wat doe je voor werk?’ vroeg Gösta om de pijnlijke stilte te doorbreken die was ontstaan.

‘Ik maak computerspellen. Vooral fantasy,’ antwoordde Morgan.

Hij liep naar de computers, alsof hij bescherming zocht, en het viel Martin nu op dat hij houterige en onhandige bewegingen maakte, waardoor hij aldoor bijna een van de stapels omverstootte. Maar op de een of andere manier wist hij dat te voorkomen en hij ging voor de ene computer zitten zonder een ongeluk te hebben veroorzaakt. Hij keek Martin en Gösta uitdrukkingsloos aan. Zij stonden besluiteloos te midden van alle chaos en vroegen zich af hoe ze deze vreemde vogel moesten ondervragen. Het was lastig te bepalen wat hem precies mankeerde, maar dat er iets niet klopte, was duidelijk.

‘Interessant, joh,’ zei Martin. ‘Ik heb me altijd afgevraagd hoe al die fantastische werelden in vredesnaam tot stand komen. Daar moet je verdraaid veel fantasie voor hebben.’

‘Ik kan de spellen niet creëren. Dat doen anderen. Ik codeer. Ik heb het syndroom van Asperger,’ zei Morgan droog. Martin en Gösta wisselden opnieuw een verwarde blik.

‘Het syndroom van Asperger?’ zei Martin. ‘Ik weet helaas niet wat dat is.’

‘Dat weten de meeste mensen niet,’ zei Morgan. ‘Het is een vorm van autisme waarbij je vaak een normale of hoge intelligentie hebt. Ik heb een hoge intelligentie. Enorm hoog,’ voegde hij eraan toe zonder aan die bewering een waarde toe te kennen. ‘Mensen die dit syndroom hebben, vinden het moeilijk om gezichtsuitdrukkingen, vergelijkingen, ironie en intonatie te begrijpen. Daardoor hebben we moeite met sociale contacten.’

Het klonk alsof hij een tekst uit een boek voorlas, en Martin moest zijn best doen om Morgans speech te kunnen volgen.

‘Dus ik kan de computerspellen niet zelf creëren omdat je je daarvoor in andere mensen moet kunnen verplaatsen, maar ik ben wel een van de beste programmeurs van Zweden.’ Zijn woorden waren een constatering en werden niet gekleurd door opschepperij of geldingsdrang.

Martin raakte onwillekeurig gefascineerd. Hij had nog nooit van het syndroom van Asperger gehoord en Morgans verhaal wekte zijn oprechte belangstelling. Maar ze waren hier voor hun werk en dus konden ze daar maar beter mee beginnen.

‘Kunnen we ergens gaan zitten?’ vroeg hij, terwijl hij het huisje rondkeek.

‘Op bed,’ antwoordde Morgan en hij knikte naar het smalle bed dat tegen de lange muur stond. Voorzichtig liepen Gösta en Martin tussen de stapels tijdschriften door en ze gingen behoedzaam op de rand van het bed zitten. Gösta nam als eerste het woord.

‘Je weet wat er maandag bij de Florins is gebeurd. Heb je die ochtend iets bijzonders gezien?’

Morgan antwoordde niet en keek hen uitdrukkingsloos aan. Martin besefte dat ‘iets bijzonders’ misschien te abstract voor hem was en hij probeerde de vraag concreter te formuleren. Wat moest het moeilijk zijn om in de maatschappij te functioneren als je niet alle indirecte boodschappen in de communicatie begreep!

‘Zag je het meisje weggaan?’ vroeg hij en hij hoopte dat dat precies genoeg voor Morgan was om antwoord te kunnen geven.

‘Ja, ik zag het meisje weggaan,’ zei Morgan en toen viel hij weer stil, zich er niet van bewust dat er meer gevraagd werd dan alleen uit de woorden bleek.

Martin begon te snappen hoe hij zijn vragen moest stellen en hij vroeg: ‘Hoe laat zag je het meisje weggaan?’

‘Ze ging om tien over negen weg,’ zei Morgan, nog altijd op dezelfde hoge, schelle toon.

‘Zag je die ochtend nog iemand anders?’ vroeg Gösta.

‘Ja,’ antwoordde Morgan.

‘Wie zag je die ochtend en hoe laat was het toen?’ vroeg Martin in een poging Gösta voor te zijn. Hij voelde eerder dan dat hij het zag dat zijn collega een zekere frustratie ervoer tegenover hun merkwaardige gesprekspartner.

‘Om kwart voor acht zag ik Niclas,’ antwoordde Morgan.

Martin schreef alles wat Morgan zei precies op. Hij twijfelde er geen seconde aan dat de tijden klopten.

‘Kende je Sara?’

‘Ja.’

Gösta begon nu onrustig heen en weer te draaien en Martin legde snel een waarschuwende hand op zijn arm. Iets zei hem dat een uitbarsting geen gunstig effect zou hebben op hun kansen om zoveel mogelijk informatie uit Morgan los te peuteren.

‘Hoe kende je haar?’

De vraag leidde alleen tot een lege blik van Morgan en Martin stelde hem anders. Hij had zich nooit gerealiseerd hoe moeilijk het was om precies te zijn als je sprak, hoeveel je er normaliter op vertrouwde dat de ander zelf begreep wat de strekking was.

‘Kwam ze hier weleens?’

Morgan knikte. ‘Ze verstoorde mijn dagelijkse routine. Klopte aan als ik werkte en wilde dan binnenkomen. Ze zat aan mijn spullen. Op een dag werd ze boos toen ik er wat van zei en toen gooide ze een paar stapels om.’

‘Vond je haar niet aardig?’ vroeg Martin.

‘Ze verstoorde mijn dagelijkse routine. En gooide mijn stapels om,’ antwoordde Morgan. Dichter bij een gevoel ten opzichte van het meisje dan dat kon hij waarschijnlijk niet komen.

‘Haar oma dan, wat vind je van haar?’

‘Lilian is een gemeen mens. Dat zegt mijn vader.’

‘Zij zegt dat je door hun tuin bent geslopen en naar binnen hebt gekeken. Klopt dat?’

Morgan knikte zonder te aarzelen. ‘Ja, dat heb ik gedaan. Ik wilde alleen maar wat kijken. Maar mijn moeder werd boos toen ik het vertelde. Ze zei dat ik dat niet meer mocht doen.’

‘Dus dat doe je niet meer?’ vroeg Gösta.

‘Nee.’

‘Omdat je moeder zei dat het niet mocht?’ Gösta’s stem klonk spottend, maar dat leek langs Morgan heen te gaan.

‘Ja. Mijn moeder vertelt altijd wat je wel en niet mag doen. We oefenen met dingen die je kunt zeggen en dingen die je kunt doen. Ze leert me ook dat als iemand iets zegt, het soms iets heel anders betekent. Anders zeg en doe ik aldoor verkeerde dingen.’ Morgan keek op zijn horloge. ‘Het is halfelf. Anders zit ik nu te werken.’

‘We zullen je niet langer storen,’ zei Martin en hij stond op. ‘Het spijt ons dat we je dagelijkse routine hebben verstoord, maar als politieman kun je daar niet altijd rekening mee houden.’

Morgan leek die verklaring te accepteren en had zich al naar het beeldscherm omgedraaid. ‘Doe de deur goed achter je dicht,’ zei hij, ‘anders waait hij weer open.’

‘Wat een rare snuiter,’ zei Gösta terwijl ze door de tuin naar de auto slopen, die ze in een dwarsstraat hadden geparkeerd.

‘Ik vond het wel spannend,’ zei Martin. ‘Ik had nog nooit van het syndroom van Asperger gehoord, jij wel?’

Gösta snoof. ‘Nee, dat had je in mijn tijd nog niet. Tegenwoordig heb je zoveel curieuze diagnoses, maar volgens mij kom je met “idioot” een heel eind.’

Martin zuchtte en ging achter het stuur zitten. Gösta was geen humanist, dat was een ding dat zeker was.

In Martins onderbewuste was iets in beweging gekomen en hij vroeg zich af of ze de juiste vragen hadden gesteld. Hij worstelde met zijn weerspannige geheugen, maar moest het opgeven. Misschien was het slechts verbeelding.

De huisartsenpraktijk was in een grijze nevel gehuld en er stond maar één auto op de parkeerplaats. Ernst, die nog steeds chagrijnig was na de reprimande die Patrik hem vanwege zijn late komst had gegeven, stapte uit de auto en liep met grote passen naar de entree. Geïrriteerd smeet Patrik het portier iets te hard dicht en holde toen achter Ernst aan. Het was verdorie net een klein kind!

Ze kwamen langs het loket van de apotheek en liepen linksaf het gezondheidscentrum in. Ze zagen geen mensen en hun voetstappen echoden in de verlaten gang. Ten slotte vonden ze een verpleegkundige en ze vroegen naar Niclas. De verpleegkundige vertelde dat hij een patiënt had, maar dat hij binnen tien minuten klaar zou zijn, en ze verzocht hun zolang te wachten. Patrik vond het fascinerend dat wachtkamers in gezondheidscentra altijd zo op elkaar leken. Dezelfde trieste houten meubels met lelijke bekleding, dezelfde zinloze kunst aan de muren en overal dezelfde saaie tijdschriften. Nu bladerde hij verstrooid in iets dat De zorggids heette en hij verbaasde zich over alle aandoeningen waarvan hij nog nooit had gehoord. Ernst was zo ver mogelijk bij hem vandaan gaan zitten en trommelde op een enerverende manier met zijn voet op de vloer. Af en toe zag Patrik dat Ernst nijdige blikken zijn kant uit stuurde, maar die lieten hem koud. Ernst mocht denken wat hij wilde, als hij zijn werk maar deed.

‘De dokter is nu vrij,’ zei de verpleegkundige. Ze ging hen voor naar een behandelkamer, waar Niclas achter een overladen bureau zat. Hij zag er afgepeigerd uit. Hij stond op, gaf hun een hand en probeerde zelfs vriendelijk te glimlachen. Maar de glimlach bereikte zijn ogen niet en bevroor in een angstige grimas.

‘Hebben jullie iets ontdekt?’ vroeg hij.

Patrik schudde zijn hoofd. ‘We zijn druk bezig, maar tot nu toe heeft het nog niet veel opgeleverd. Maar dat komt wel,’ zei hij op een manier die hopelijk vertrouwen wekte. Inwendig groeide echter zijn twijfel. Hij was er allerminst zeker van dat het hun deze keer zou lukken.

‘En waarmee kan ik jullie van dienst zijn?’ vroeg Niclas vermoeid, terwijl hij met zijn hand over zijn blonde haar streek.

Het schoot door Patrik heen dat de man tegenover hem geknipt was voor de omslag van zo’n damesroman over bevallige verpleegsters en elegante dokters. Zelfs nu was hij charmant, en Patrik vermoedde dat vrouwen zich vaak tot hem aangetrokken voelden. Volgens Erica had dat in de loop van de jaren geen gunstig effect gehad op het huwelijk van Niclas en Charlotte.

‘We hebben wat vragen over je activiteiten maandagochtend.’ Patrik deed het woord. Ernst zat nog steeds zwijgend te mokken, en hij negeerde Patriks blikken om hem bij het gesprek te betrekken.

‘O?’ zei Niclas ogenschijnlijk onberoerd, maar Patrik meende te zien dat zijn ogen onrustig werden.

‘Je zei dat je op je werk was.’

‘Ja, ik ben zoals altijd om kwart voor acht naar mijn werk gegaan,’ zei Niclas, maar nu was de onrust in zijn stem duidelijk te horen.

‘Dat begrijpen we niet goed,’ zei Patrik, terwijl hij een laatste poging deed Ernst erbij te betrekken. Maar zijn collega staarde stug uit het raam naar de parkeerplaats.

‘We hebben je die ochtend een paar uur lang geprobeerd te bereiken. En je was hier niet. De verpleegkundige kan dat ongetwijfeld bevestigen,’ zei Patrik met een gebaar naar de deur. ‘Ik ga ervan uit dat jouw tijden door haar worden bijgehouden en dat ze kan zien of je die ochtend hier was.’

Nu draaide Niclas onrustig op zijn stoel heen en weer. Op zijn slapen waren zweetdruppeltjes te zien. Maar hij deed toch zijn best er onbewogen uit te zien en Patrik moest bekennen dat hij daar redelijk in slaagde toen hij met kalme stem zei: ‘O ja, nu herinner ik het me. Ik had vrijgenomen om naar wat huizen te kijken die te koop staan. Ik had Charlotte niets gezegd, omdat ik haar wilde verrassen.’

De verklaring was aannemelijk geweest als Patrik de spanning onder de rustige toon niet had gevoeld. Nu geloofde hij er geen woord van.

‘Kun je wat preciezer zijn? Welke huizen heb je bekeken?’

Niclas glimlachte geforceerd en leek een manier te zoeken om tijd te winnen. ‘Dat moet ik even nakijken, ik weet het niet precies meer,’ zei hij dralend.

‘Zoveel huizen staan er niet te koop, je moet toch nog wel weten in welke buurt je bent geweest?’ Patrik voerde de druk op en zag dat Niclas steeds nerveuzer werd. Wat hij die ochtend ook had gedaan, huizen kijken was het niet geweest.

Er viel een stilte. Het was duidelijk dat de gedachten achter Niclas voorhoofd snel heen en weer schoten in een poging de situatie te redden. Maar toen zag Patrik dat hij ontspande en als het ware ineen zeeg. Nu kwamen ze misschien verder.

‘Ik…’ Niclas’ stem brak en hij begon opnieuw. ‘Ik wil niet dat Charlotte hierachter komt.’

‘We kunnen niets beloven. Maar de meeste dingen komen vroeg of laat toch wel aan het licht, dus nu heb je de mogelijkheid om jouw versie te geven, voordat we die van iemand anders horen.’

‘Maar jullie begrijpen het niet. Charlotte zou er kapot van zijn als…’ Zijn stem brak weer en hoewel Patrik vermoedde hoe het zat, kon hij een zeker medelijden met Niclas niet onderdrukken.

‘Zoals ik zei, ik kan je niets beloven.’ Hij wachtte tot Niclas zijn angst had overwonnen en verder ging. In gedachten zag hij de lieve, vriendelijke Charlotte voor zich en opeens werd zijn medelijden vermengd met afkeer. Soms schaamde hij zich ervoor een man te zijn.

‘Ik…’ Niclas schraapte zijn keel. ‘Ik had met iemand afgesproken.’

‘En wie was dat?’ vroeg Patrik, die de hoop om Ernst bij het gesprek te betrekken nu helemaal had opgegeven. Zijn collega had echter nu zijn blik op de man tegenover hen gericht en keek hem met grote belangstelling aan.

‘Jeanette Lind.’

‘Degene die in de cadeauwinkel aan de Galärbacken werkt?’ vroeg Patrik. In gedachten zag hij een kleine, weelderige vrouw met donker haar voor zich.

Niclas knikte. ‘Ja, dat is Jeanette. We…’ Opnieuw dezelfde aarzeling. ‘We gaan al een tijdje met elkaar om.’

‘Hoe lang is een tijdje?’

‘Een paar maanden. Drie misschien.’

‘Hoe is jullie dat gelukt?’ Patriks nieuwsgierigheid was oprecht. Hij had nooit begrepen hoe mensen erin slaagden tijd te maken om vreemd te gaan. En hoe ze het durfden. Vooral in een klein dorp als Fjällbacka, waar een auto maar vijf minuten voor iemands huis geparkeerd hoefde te staan of er werd al geroddeld.

‘Soms tijdens de lunch, soms zei ik dat ik moest overwerken. Soms een acuut huisbezoek.’

Patrik moest zichzelf in toom houden om de man geen draai om zijn oren te geven. Maar zulke persoonlijke gevoelens waren niet gepast. Ze waren hier alleen om een alibi na te trekken.

‘En afgelopen maandag heb je ’s ochtends gewoon een paar uur vrij genomen om… Jeanette te zien.’

‘Ja,’ zei Niclas met krakende stem. ‘Ik zei dat ik een paar huisbezoekjes zou afleggen die ik al een tijdje had uitgesteld, maar dat ik in noodgevallen per mobiel bereikbaar was.’

‘Maar dat was je niet. We hebben herhaaldelijk geprobeerd je via de verpleegkundige te bereiken en jij nam je mobieltje niet op.’

‘Ik had vergeten hem op te laden. Ik had de praktijk net verlaten toen het ding leeg raakte, maar dat merkte ik niet eens.’

‘En hoe laat ging je hier weg om je minnares te ontmoeten?’

Het woord ‘minnares’ leek Niclas als een zweepslag in zijn gezicht te treffen, maar hij gaf geen weerwoord. In plaats daarvan haalde hij opnieuw zijn hand door zijn haar en antwoordde moe: ‘Iets over halftien denk ik. Tussen acht en negen had ik telefonisch spreekuur en daarna heb ik ongeveer een halfuur lang wat papierwerk gedaan. Dus tussen halftien en twintig voor tien, denk ik.’

‘Wij hebben je vlak voor enen te pakken gekregen. Kwam je toen weer bij de huisartsenpraktijk binnen?’ Patrik worstelde om neutraal te klinken, maar in gedachten zag hij aldoor hoe Niclas met zijn minnares in bed lag, terwijl zijn dochter dood in zee dreef. Hoe je het ook bekeek, het was geen sympathiek beeld van Niclas Klinga.

‘Ja, dat klopt. Ik had om één uur weer patiënten, dus ik was om ongeveer tien voor één weer terug.’

‘Je begrijpt dat we met Jeanette moeten praten om dit te verifiëren,’ zei Patrik.

Niclas knikte gelaten. Hij herhaalde zijn smeekbede van voorheen: ‘Probeer Charlotte hierbuiten te houden. Ze zou er volledig aan onderdoor gaan.’

Had je daar niet eerder aan moeten denken, dacht Patrik, maar dat zei hij niet hardop. Niclas had zich dat de afgelopen dagen waarschijnlijk zelf ook gerealiseerd.