Göteborg 1958

Er was iets mis. Ze had het veel te lang laten voortduren. Er was anderhalf jaar verstreken sinds Åke was overleden, en Per-Erik reageerde met steeds vagere excuses als zij eiste dat hij actie ondernam. De laatste tijd had hij nauwelijks de moeite genomen haar te antwoorden en de telefoontjes die haar verzochten naar Hotel Eggers te komen, kwamen met steeds langere tussenpozen. Ze was die plek gaan haten. De zachte hotellakens tegen haar huid en de onpersoonlijke inrichting van de kamer wekten tegenwoordig alleen een misselijkmakende weerzin bij haar op. Ze wilde iets anders. Ze verdiende iets anders. Ze verdiende het naar zijn grote villa te mogen verhuizen, gastvrouw te zijn op zijn feesten, respect en status te krijgen en genoemd te worden in de societyrubrieken. Wie dacht hij eigenlijk dat ze was?

Agnes zat trillend van woede achter het stuur. Door het raam aan de bestuurderskant zag ze Per-Eriks grote, witte stenen villa en achter de gordijnen ving ze een glimp op van een schaduw die door de kamers liep. Zijn Volvo stond niet op de oprit. Het was dinsdagochtend, dus hoogst waarschijnlijk bevond hij zich op zijn werk en was Elisabeth alleen thuis, waar ze zich aan haar bestaan als voortreffelijk huisvrouwtje wijdde. Zoomde tafelkleden om of poetste het zilver of hield zich bezig met een ander saai klusje waartoe Agnes zich nog nooit had verlaagd. Ze had er vast geen idee van dat haar leven op het punt stond in te storten.

Agnes voelde geen enkele aarzeling. Het kwam absoluut niet bij haar op dat Per-Erik zich misschien steeds ontwijkender gedroeg omdat zijn enthousiasme voor haar tanende was. Nee, het moest Elisabeths schuld zijn dat hij nog steeds niet als een vrij man bij haar was gekomen. Elisabeth deed alleen maar alsof ze hulpeloos, nietig en onzelfstandig was om hem aan zich te binden. Maar Agnes doorzag het spel, hoewel Per-Erik dat niet deed. Hij was dan misschien niet mans genoeg om de confrontatie met zijn echtgenote aan te gaan, Agnes voelde dergelijke scrupules niet. Ze stapte resoluut uit de auto, trok de bontmantel strakker om zich heen in de novemberkou en liep snel over de oprit naar de voordeur.

Elisabeth deed na twee keer bellen open en er verscheen een stralende glimlach op haar gezicht, die Agnes inwendig deed koken van minachting. Ze wilde niets liever dan die glimlach van haar gezicht vegen.

‘Nee maar, Agnes! Wat leuk dat je op bezoek komt.’

Agnes zag dat Elisabeth meende wat ze zei, hoewel ze enigszins vragend keek. Agnes was weliswaar vaker bij hen thuis geweest, maar alleen als er een etentje of een feest was. Ze was nooit onaangekondigd langsgekomen.

‘Kom binnen,’ zei Elisabeth. ‘Let niet op de rommel. Als ik had geweten dat je zou komen, had ik wel opgeruimd.’

Agnes stapte de hal in en keek in het rond naar de troep waar Elisabeth het net over had gehad. Maar ze zag alleen dat alles op zijn plaats lag, wat haar beeld van Elisabeth als de ultieme, pathetische huisvrouw bevestigde.

‘Ga zitten, dan ga ik even koffie halen,’ zei Elisabeth beleefd en voordat Agnes haar kon tegenhouden, was ze al op weg naar de keuken.

Agnes was helemaal niet van plan geweest gezellig koffie te drinken met Per-Eriks echtgenote; ze had zo snel mogelijk willen afhandelen waarvoor ze was gekomen, en tegen haar zin trok ze haar bontmantel uit en ging op de bank in de woonkamer zitten. Ze zat nog maar net toen Elisabeth weer terugkwam met een dienblad met koffiekopjes en dikke plakken cake, dat ze op de donkere, glimmend gepoetste salontafel neerzette. De koffie moest al klaar zijn geweest, want ze was maar een paar minuten weggeweest.

Elisabeth ging in de fauteuil naast de bank zitten.

‘Alsjeblieft, neem een plakje cake. Ik heb hem vandaag gebakken.’

Agnes keek met weerzin naar de met boter en suiker verzadigde cake en zei: ‘Ik neem alleen maar een kopje koffie, dank je,’ en ze strekte haar hand uit naar een van de twee porseleinen kopjes op het dienblad. Ze nam een slokje. De koffie was sterk en lekker.

‘Ja, jij hebt een figuur om in de gaten te houden,’ lachte Elisabeth terwijl ze een plak cake nam. ‘Die strijd heb ik opgegeven toen de kinderen werden geboren,’ zei ze en ze knikte naar een foto van de drie kinderen van haar en Per-Erik, die nu allemaal volwassen waren en het ouderlijk huis hadden verlaten. Agnes vroeg zich even af hoe ze op het nieuws van de scheiding van hun ouders en op hun nieuwe stiefmoeder zouden reageren, maar ze was er zeker van dat ze hen na verloop van tijd voor zich zou weten te winnen. Zij moesten toch ook, op den duur, inzien hoeveel meer zij Per-Erik te bieden had dan Elisabeth.

Ze zag hoe de plak cake in Elisabeths mond verdween en dat de gastvrouw nog een plak nam. Het ongeremde geschrok deed haar denken aan haar dochter en ze moest zich inhouden om de cake niet uit Elisabeths hand te rukken, zoals ze ook vaak bij het meisje had gedaan. In plaats daarvan glimlachte ze beleefd en zei: ‘Ik begrijp dat je het een beetje vreemd vindt dat ik zo onaangekondigd langskom, maar helaas heb ik je iets vervelends te vertellen.’

‘Iets vervelends, wat dan?’ zei Elisabeth op een toon die Agnes had moeten waarschuwen, als ze niet zo vervuld was geweest van wat ze op het punt stond te doen.

‘Ja, het is zo, weet je,’ zei Agnes terwijl ze met een afgemeten gebaar haar koffiekopje op tafel zette, ‘dat Per-Erik en ik elkaar… ja, heel aardig zijn gaan vinden. Behoorlijk lang inmiddels.’

‘En nu willen jullie samen een leven opbouwen,’ vulde Elisabeth aan, en Agnes voelde zich opgelucht dat het allemaal veel gesmeerder liep dan ze had verwacht. Toen keek ze naar Elisabeth en ze realiseerde zich dat er iets mis was. Er was iets helemaal mis. Per-Eriks echtgenote keek haar met een sardonische glimlach aan en haar blik had een koud, helder licht dat Agnes nooit eerder bij haar had gezien.

‘Ik begrijp dat het als een schok komt…’ zei Agnes lam, onzeker van haar zo grondig ingestudeerde script.

‘Beste Agnes, ik ben al vrijwel vanaf het begin op de hoogte van jullie verhouding. Wij hebben een afspraak, Per-Erik en ik, en die werkt heel goed voor ons. Je dacht toch zeker niet dat jij de eerste – of de laatste – was?’ zei Elisabeth met een gemene toon in haar stem. Agnes wilde het liefst haar hand opheffen om haar een draai om de oren te geven.

‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Agnes wanhopig en ze voelde hoe de vloer onder haar voeten begon te deinen.

‘Zeg niet dat je niet hebt gemerkt dat Per-Erik zijn belangstelling begint te verliezen. Hij belt je niet zo vaak meer als vroeger, je krijgt hem niet zo makkelijk te spreken als je hem belt, hij lijkt afwezig als jullie elkaar ontmoeten. Ja, ik ken mijn man na veertig jaar huwelijk goed genoeg om te weten hoe hij zich in een dergelijke situatie zou gedragen. En ik weet toevallig dat het nieuwe object voor zijn hete lusten een dertigjarige brunette is die als secretaresse op de zaak werkt.’

‘Je liegt,’ zei Agnes. Ze zag Elisabeths pafferige gelaatstrekken als in een nevel.

‘Je denkt maar wat je wilt. Je kunt het Per-Erik zelf vragen. Ik vind dat je nu maar beter kunt vertrekken.’

Elisabeth stond op, liep de hal in en hield demonstratief Agnes’ glanzende grijze bontmantel omhoog. Nog steeds niet in staat om de woorden van Elisabeth tot zich door te laten dringen, volgde Agnes haar zonder iets te zeggen. Daarna stond ze helemaal geschokt op de buitentrap en liet zich door de wind heen en weer bewegen. Langzaam voelde ze de welbekende woede in zich groeien. Zoveel sterker deze keer omdat ze wist dat ze beter had moeten weten. Ze had niet moeten denken dat ze een man kon vertrouwen. Nu werd ze gestraft door een nieuw verraad.

Alsof ze door water liep, bewoog ze zich naar de auto die een eindje verderop in de straat geparkeerd stond. Daarna bleef ze heel lang onbeweeglijk op de bestuurdersplaats zitten. De gedachten schoten als mieren in haar hoofd heen en weer en groeven steeds diepere gangen van haat en onverzoenlijkheid. Al het oude zeer dat ze heel diep in de donkere hoekjes van haar geheugen had weggestopt, kwam naar boven sijpelen. De knokkels die het stuur omklemden, werden wit. Ze liet haar hoofd tegen de neksteun leunen en deed haar ogen dicht. Ze zag beelden van de vreselijke jaren in het steenhouwershuisje voor zich, en ze rook de lucht van de mest en het zweet van de mannen die na een dag werken thuiskwamen. Ze herinnerde zich de pijn die haar bij de geboorte van de jongens in en uit de bewusteloosheid had doen glijden. De rooklucht toen de huizen in Fjällbacka in brand stonden, de bries op de boot naar New York, het geroezemoes en het geluid van knallende champagnekurken, het genietende gekreun van de naamloze mannen met wie ze naar bed was geweest, Mary’s gehuil toen ze alleen op de kade stond, het geluid van Åkes ademhaling die steeds langzamer ging en ten slotte ophield, Per-Eriks stem als hij al zijn beloften deed. Beloften die hij nooit van plan was geweest in te lossen. Dat alles en nog veel meer flitste achter haar gesloten oogleden voorbij, en niets van wat ze zag dempte de woede die als een crescendo steeds verder toenam. Ze had alles gedaan om het leven te creëren dat ze verdiende, het leven te herscheppen waarvoor ze was geboren. Maar het leven, of het lot zo je wilde, had haar plannen voortdurend gedwarsboomd. Iedereen was tegen haar geweest en had zijn best gedaan om haar te ontnemen wat haar rechtmatig toekwam: haar vader, Anders, de Amerikaanse cavaliers, Åke en nu Per-Erik. Een lange reeks mannen met de gemeenschappelijke noemer dat ze haar op verschillende manieren hadden uitgebuit en verraden. Toen de schemering viel, verzamelden al deze werkelijke en ingebeelde krenkingen zich tot één brandend punt in Agnes’ hersenen. Met lege blik keek ze strak naar Per-Eriks oprit en langzaam kwam er een kalmte over haar. Eén keer eerder in haar leven had ze dezelfde kalmte gevoeld, en ze wist dat die voortkwam uit de zekerheid dat er nu nog slechts één alternatief was.

Toen de koplampen van zijn auto eindelijk de duisternis doorkliefden, had ze drie uur lang doodstil gezeten, maar Agnes was zich niet bewust van de tijd die was verstreken. Tijd had geen relevantie meer. Al haar zintuigen waren gericht op de taak die voor haar lag, en ze voelde geen spoortje twijfel. Alle logica, alle kennis over de consequenties, dat was allemaal uitgewist ten gunste van haar instinct en de wens om te handelen.

Met half dichtgeknepen ogen zag ze hoe hij de auto parkeerde, zijn aktetas pakte die altijd naast hem op de passagiersplaats lag, en uitstapte. Terwijl hij zijn auto op slot deed, startte ze voorzichtig de motor van haar auto en zette hem in de versnelling. Toen gebeurde alles heel snel. Ze drukte het gaspedaal helemaal in en haar auto raasde gewillig op zijn nietsvermoedende doel af. Ze reed een stukje over het gazon en pas toen de voorkant van haar auto slechts een paar meter bij hem vandaan was, had Per-Erik door dat er iets aan de hand was en draaide hij zich om. Hun blikken ontmoetten elkaar gedurende een fractie van een seconde, toen werd hij recht in zijn middenrif geraakt en aan zijn eigen auto vastgenageld. Met uitgestrekte armen lag hij voorover op haar motorkap en ze zag hoe zijn oogleden knipperden en vervolgens langzaam dichtgingen.

Achter het stuur van haar auto glimlachte Agnes. Niemand kon haar ongestraft verraden.

 

 

Image

 

 

Anna werd wakker met hetzelfde gevoel van hopeloosheid dat ze elke ochtend voelde. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst een hele nacht had doorgeslapen. In plaats daarvan gebruikte ze de donkere uren om te bedenken hoe zij en de kinderen aan de situatie konden ontsnappen waar zij hen in had gebracht.

Lucas lag rustig naast haar te knorren. Soms draaide hij zich in zijn slaap om en legde zijn arm om haar heen; dan moest ze op haar tanden bijten om niet walgend het bed uit te stormen. Wat er dan zou gebeuren, was dat niet waard.

Het leek wel of alles de afgelopen dagen in een stroomversnelling was geraakt. Zijn uitbarstingen volgden elkaar steeds sneller op en ze had het gevoel dat ze samen vastzaten in een spiraal die hen steeds sneller de diepte in draaide. Slechts één van hen zou daaruit terugkeren. Wie dat zou worden, wist ze niet. Maar ze konden niet beiden tegelijk bestaan. Ze had ergens een theorie gelezen die zei dat er voor ieder levend wezen een parallelle aarde met een parallelle tweeling bestond, en als je je tweeling ooit tegenkwam, zouden beiden onmiddellijk worden vernietigd. Zo was het met haar en Lucas, maar hun vernietiging ging langzamer en was pijnlijker.

Ze waren nu al in geen dagen de flat uit geweest.

Toen ze Adrians stem vanaf de matras in de hoek hoorde, stond ze voorzichtig op om hem op te pakken. Het was het niet waard dat hij Lucas wakker maakte.

Samen gingen ze in de keuken het ontbijt klaarzetten. Lucas had de laatste tijd bijna niets gegeten en hij was zoveel afgevallen dat zijn kleren om zijn lijf slobberden, maar hij eiste toch dat er drie keer per dag op vaste tijden een maaltijd op tafel stond.

Adrian jengelde en wilde niet in zijn kinderstoel zitten. Wanhopig probeerde ze hem stil te krijgen, maar hij was in een vreselijk humeur, omdat hij ’s nachts ook slecht sliep en voortdurend gekweld leek te worden door nachtmerries. Hij begon steeds luider te jengelen en wat Anna ook deed, hij hield maar niet op. Haar hart zonk in haar schoenen toen ze hoorde dat Lucas in de slaapkamer begon te bewegen en op hetzelfde moment riep Emma. Anna’s instinct zei haar te vluchten, maar ze wist dat het zinloos was. Ze moest zich gewoon pantseren en in het beste geval de kinderen beschermen.

What the fuck is going on here! ’ Lucas verscheen in de deuropening en die vreemde uitdrukking in zijn ogen was er weer. Zijn blik was leeg, waanzinnig en koud en ze wist dat die uiteindelijk hun ondergang zou worden.

Can’t you get your children to shut the fuck up? ’ Nu was zijn toon niet langer luid en dreigend, maar bijna vriendelijk. Dat was de toonval die ze het meest vreesde.

‘Ik doe wat ik kan,’ antwoordde ze in het Zweeds en ze hoorde zelf hoe pieperig haar stem klonk.

Adrian was inmiddels bijna hysterisch geworden in zijn kinderstoel, hij schreeuwde luid en sloeg met zijn lepel. ‘Niet eten. Niet eten,’ herhaalde hij steeds opnieuw.

Wanhopig probeerde Anna hem stil te krijgen, maar hij was zo over zijn toeren dat hij niet kon ophouden.

‘Je hoeft niet te eten. Laat het maar staan. Je hoeft niet,’ zei ze kalmerend en ze wilde hem uit de stoel tillen.

He’s gonna eat the bloody food,’zei Lucas, nog steeds even rustig. Anna merkte dat ze het koud kreeg. Adrian protesteerde nu wild spartelend omdat ze hem niet uit de stoel haalde zoals ze had beloofd, maar juist probeerde hem weer terug te zetten.

‘Niet eten, niet eten,’ schreeuwde hij luidkeels en Anna moest al haar kracht gebruiken om hem op zijn plek te houden.

Met koude besluitvaardigheid pakte Lucas een van de sneetjes brood die Anna op tafel had gezet. Hij legde zijn ene hand op Adrians hoofd en hield dat in een ijzeren greep terwijl hij met zijn andere hand het brood in Adrians mond begon te proppen. De kleine sloeg wild met zijn armen, eerst uit woede en daarna met toenemende paniek, toen het grote stuk brood zijn mond vulde en het steeds moeilijker werd om adem te halen.

Aanvankelijk keek Anna als verlamd toe, toen ontwaakte haar oeroude moederinstinct en alle angst voor Lucas verdween. De enige gedachte in haar hoofd was dat haar kind bescherming nodig had en de adrenaline gierde door haar bloedsomloop. Met een primitief, grommend geluid duwde ze Lucas’ hand weg en haalde het brood uit Adrians mond. De tranen stroomden inmiddels over de wangen van het kind. Toen draaide ze zich om naar Lucas.

De spiraal draaide hen steeds sneller naar de diepte.

Ook Mellberg werd met een onbehaaglijk gevoel wakker, maar dat had egoïstische oorzaken. Hij was ’s nachts een aantal keren abrupt wakker geworden uit een bezwete droom, die steeds als thema had dat hij onder niet-ceremoniële vormen werd ontslagen. Dat mocht gewoon niet gebeuren. Er moest een manier zijn om zichzelf vrij te pleiten van de verantwoordelijkheid voor de ongelukkige gebeurtenis van gisteren en de eerste stap daartoe was Ernst te ontslaan. Deze keer waren er geen alternatieven. Mellberg wist zelf dat hij in het verleden misschien een beetje laks was geweest wat Lundgren betrof, maar op een bepaalde manier had hij het gevoel gehad dat ze verwant waren met elkaar. In elk geval had hij veel meer met Ernst gemeen gehad dan met de andere sukkels op het bureau. Maar in tegenstelling tot Mellberg had Ernst deze keer blijk gegeven van een desastreus gebrek aan inzicht. Dat was een kardinale fout en hij had echt gedacht dat Lundgren beter zou weten.

Hij zuchtte en zwaaide zijn benen over de rand van het bed. Hij sliep altijd alleen in zijn onderbroek en nu bewoog zijn hand naar zijn kruis onder de dikke buik, om zich te krabben en de boel weer op zijn plaats te brengen die tijdens het slapen een beetje in de war was geraakt. Mellberg keek op zijn horloge. Bijna negen uur. Misschien aan de late kant om op het werk te komen, maar ze waren gisteren pas om acht uur weggegaan, omdat ze alle gebeurtenissen grondig hadden moeten doornemen. Hij had al nagedacht over de formuleringen in het rapport aan zijn superieuren; het was belangrijk dat hij op zijn woorden paste en geen domme dingen zei. Beperken van de schade was het motto voor vandaag.

Hij liep naar de woonkamer en bleef even staan om Simon te bewonderen. De jongen lag met open mond op zijn rug op de bank te snurken, zijn ene been hing over de rand. De deken was van hem afgegleden en Mellberg voelde zich trots omdat hij zijn fysiek aan zijn zoon had doorgegeven. Simon was geen spichtige slome duikelaar, maar een stevig gebouwde jongen, die ongetwijfeld in de voetsporen van zijn vader zou treden als hij zijn rug maar wat rechtte.

Hij stootte hem aan met zijn voet.

‘Simon, wakker worden.’

De jongen negeerde hem en draaide zich op zijn zij, met zijn gezicht naar de rugleuning van de bank.

Mellberg bleef hem meedogenloos aanstoten. Hij vond het weliswaar zelf erg prettig om uit te slapen, maar dit was geen vakantiekamp.

‘Luister, opstaan, zei ik.’

Nog steeds geen reactie en Mellberg zuchtte. Goed, dan maar met zwaarder geschut.

Hij liep naar de keuken, liet het kraanwater stromen tot het ijskoud was, vulde er een kan mee en liep vervolgens rustig de woonkamer in. Met een vrolijke glimlach op zijn lippen goot hij het ijskoude water over het onbeschermde lichaam van zijn zoon en kreeg precies het effect dat hij had gewild.

‘Wat is dat, verdomme!’ schreeuwde Simon en hij was binnen twee tellen opgestaan. Hij huiverde en rukte een handdoek naar zich toe die hij op de vloer had gegooid en begon zich af te drogen.

‘Wat doe je, verdomme?’ zei hij boos, terwijl hij een T-shirt aantrok met op de voorkant een doodskop en de naam van een hardrockband.

‘Over vijf minuten is het ontbijt klaar,’ zei Mellberg en hij liep fluitend naar de keuken. Hij was zijn carrièrezorgen even vergeten en voelde zich extreem tevreden over het plan dat hij had bedacht voor de vader-en-zoonactiviteiten die ze de komende tijd zouden ondernemen. Bij gebrek aan pornoclubs en gokhallen moesten ze het doen met wat er was, en in Tanumshede was dat het museum met rotstekeningen. Niet dat hij daar zelf bijster in geïnteresseerd was, maar het was in elk geval iets wat ze samen konden doen. Hij had namelijk besloten dat dat het nieuwe thema in hun relatie zou worden – samen. Niet langer urenlang alleen spelletjes spelen, geen tv kijken tot laat op de avond omdat dat effectief alle communicatie doodde, maar in plaats daarvan gemeenschappelijke maaltijden met nuttige dialogen en misschien een spelletje monopoly om de avond af te sluiten.

Tijdens het ontbijt legde hij enthousiast zijn plannen voor aan Simon, maar hij moest bekennen dat de reactie van de jongen hem enigszins teleurstelde. Hij getroostte zich alle moeite om elkaar te leren kennen. Hij zag af van de dingen die hij persoonlijk leuk vond en offerde zich op door met de jongen naar het museum te gaan, en als dank zat Simon met een chagrijnig gezicht in zijn bord met Rice Krispies te staren. Verwend, dat was hij. Zijn moeder had hem net op tijd naar zijn vader gestuurd om wat opvoeding te krijgen.

Mellberg zuchtte toen hij naar zijn werk ging. Het was een zware verantwoordelijkheid om ouder te zijn.

Patrik was al om acht uur op zijn werk. Ook hij had slecht geslapen en hij had min of meer liggen wachten tot het ochtend werd, zodat hij aan de slag kon met de dingen die gedaan moesten worden. Om te beginnen moest hij uitzoeken of zijn nachtelijke telefoontje iets had uitgehaald. Zijn vinger trilde licht toen hij het nummer intoetste dat hij inmiddels uit zijn hoofd kende.

‘Met het ziekenhuis in Uddevalla.’

Hij noemde de naam van de arts die hij wilde spreken en wachtte ongeduldig terwijl de man werd opgepiept. Na wat een eeuwigheid leek, werd het gesprek doorverbonden.

‘Hallo, met Patrik Hedström. We hebben elkaar vannacht gesproken. Ik wilde weten of mijn informatie nuttig is geweest.’

Hij luisterde gespannen en maakte toen met gebalde vuist een overwinningsgebaar. Hij had gelijk gehad!

Toen hij had opgehangen, begon hij fluitend aan de dingen die hij moest doen nu zijn vermoeden juist was gebleken. Ze zouden het vandaag heel druk krijgen.

Het tweede telefoontje was naar de officier van justitie. Hij had nog geen jaar geleden met een identiek verzoek gebeld, en omdat wat hij wilde zo ongebruikelijk was, hoopte hij maar dat de officier geen flauwte zou krijgen.

‘Ja, je hebt me goed gehoord. Ik heb toestemming nodig om een graf te openen. Alweer, ja. Nee, niet hetzelfde graf. Dat hebben we toch al geopend?’ Hij sprak langzaam en duidelijk en probeerde geduldig te blijven. ‘Ja, er is ook deze keer weer haast bij en ik zou het heel fijn vinden als mijn verzoek meteen kan worden behandeld. Alle noodzakelijke papieren zijn onderweg met de fax, waarschijnlijk hebben jullie ze al ontvangen. De papieren betreffen dus twee verzoeken, deels het openen van een graf en deels nog een huiszoeking.’

De officier van justitie leek nog steeds te aarzelen en Patrik voelde de irritatie op komen zetten. Met enige scherpte in zijn stem zei hij: ‘We hebben te maken met de moord op een kind en het leven van een tweede persoon staat op het spel. Ik vraag dit niet voor mijn plezier, ik doe dit na ampele overwegingen en alleen omdat het verdere verloop van het onderzoek het vereist. Ik reken er dus op dat jullie alles uit de kast halen om dit zo snel mogelijk te behandelen. Ik wil voor de lunch antwoord hebben. Dat geldt voor beide zaken.’

Toen hing hij op en hij hoopte maar dat zijn kleine uitbarsting niet het tegenovergestelde effect zou krijgen en juist als remblok zou werken. Maar dat risico moest hij nemen.

Na het belangrijkste te hebben afgehandeld, belde hij voor de derde keer. Pedersen klonk moe toen hij opnam. ‘Hallo Hedström,’ zei hij.

‘Goedemorgen, goedemorgen. Je klinkt alsof je vannacht hebt doorgewerkt.’

‘Ja, het is een drukke nacht geweest. Maar nu is het eind in zicht, alleen nog wat papierwerk, daarna kan ik naar huis.’

‘Dat klinkt goed,’ zei Patrik en hij voelde zich eventjes schuldig omdat hij Pedersen, die kennelijk al een zware nacht achter de rug had, nog verder opjoeg.

‘Ik neem aan dat je de onderzoeksresultaten van de as van het truitje en de overall wilt hebben. Ik heb ze gisteren aan het eind van de middag al gekregen, maar het werd hier zo’n gekkenboel dat…’ Hij zuchtte vermoeid. ‘Heb ik het goed begrepen dat de overall van je dochter is?’

‘Ja, dat heb je inderdaad goed begrepen,’ zei Patrik. ‘We hebben eergisteren iets naars meegemaakt, maar godzijdank is ze helemaal ongedeerd.’

‘Dat is fijn om te horen,’ zei Pedersen. ‘Ja, dan begrijp ik dat je op hete kolen hebt gezeten om het resultaat te horen.’

‘Ja, dat kan ik niet ontkennen. Maar ik had eerlijk gezegd niet durven hopen dat je de resultaten al binnen had. En, wat hebben jullie ontdekt?’

Pedersen schraapte zijn keel. ‘Ja, laat me even kijken… Ja, er lijkt geen twijfel te bestaan. De samenstelling van de as is identiek aan de as die we in de longen van het meisje hebben aangetroffen.’

Patrik ademde uit en hij besefte nu pas hoe gespannen hij was geweest.

‘Zo is het dus.’

‘Zo is het,’ antwoordde Pedersen.

‘Hebben jullie kunnen vaststellen waar de as vandaan komt? Is het van een dier of van een mens?’

‘Helaas kunnen we dat niet zeggen. De resten zijn te zeer aangetast, alles is te fijn verdeeld. Als we meer materiaal hadden gehad, hadden we het misschien kunnen zeggen, maar…’

‘Ik wacht op toestemming voor een huiszoeking en het zoeken naar de as staat boven aan de lijst. Als we die vinden, stuur ik die meteen op voor verdere analyse. Misschien vinden we dan grotere deeltjes,’ zei Patrik hoopvol.

‘Ja, maar reken er niet op,’ zei Pedersen.

‘Ik reken nergens meer op. Maar ik hoop.’

Nu alle formaliteiten waren afgehandeld, trommelde Patrik ongeduldig met zijn voeten op de vloer. Tot hij bericht kreeg van de officier van justitie kon hij niet veel doen. Maar hij voelde dat hij niet in staat was een paar uur alleen maar duimen te zitten draaien.

Hij hoorde dat de anderen een voor een op het bureau arriveerden en besloot hen bijeen te roepen. Iedereen moest op de hoogte worden gebracht van de ontwikkelingen en waarschijnlijk zouden er wat wenkbrauwen worden gefronst als ze hoorden wat hij vannacht en vanmorgen in gang had gezet.

Hij had gelijk. Er kwamen veel vragen. Patrik beantwoordde ze naar beste vermogen, maar veel bleef onduidelijk. Veel te veel.

Charlotte wreef de slaap uit haar ogen. Lilian en zij hadden allebei een bed gekregen in een kamertje vlak bij de afdeling, maar ze hadden geen van tweeën veel geslapen. Omdat Charlotte geen spullen van huis had meegenomen, had ze in haar kleren geslapen en ze voelde zich helemaal niet fris toen ze rechtop ging zitten en zich voorzichtig uitstrekte.

‘Heb jij een kam bij je?’ vroeg ze aan haar moeder, die ook overeind was gekomen.

‘Ja, ik geloof het wel,’ zei Lilian en ze begon te zoeken in haar behoorlijk volle handtas. Onderin vond ze een kam, die ze aan Charlotte gaf.

In de badkamer bekeek Charlotte zichzelf met een kritische blik in de spiegel. Het licht was onbarmhartig fel en toonde duidelijk de kringen onder haar ogen en haar vreemde psychedelische kapsel dat naar alle kanten uitstak. Voorzichtig kamde ze de pluizige partijen uit tot er iets ontstond wat enigszins op haar gewone kapsel leek. Tegelijkertijd voelde alles wat met haar uiterlijk te maken had op dit moment zinloos. Sara zweefde de hele tijd aan de rand van haar gezichtsveld en hield haar hart in een ijzeren greep.

Haar maag knorde, maar voordat ze naar de cafetaria ging, wilde ze een arts spreken die kon vertellen hoe het met Stig was. Elke keer dat ze tijdens de nacht voetstappen op de gang had gehoord, was ze wakker geworden, erop voorbereid dat een ernstig kijkende arts zou binnenkomen. Maar niemand had hen gewekt en ze nam aan dat geen nieuws in dit geval goed nieuws was. Maar ze wilde het toch weten. Daarom liep ze de gang in, zich afvragend waar ze moest beginnen te zoeken. Ze kwam een verpleegkundige tegen, die haar de weg naar de personeelskamer wees.

Ze overwoog haar mobieltje aan te zetten om eerst Niclas te bellen, maar besloot daarmee te wachten tot ze met de arts had gesproken. Niclas en Albin sliepen misschien nog, en ze wilde hen niet te vroeg wekken omdat ze wist dat Albin dan de rest van de dag dreinerig zou zijn.

Ze stak haar hoofd door de deuropening van de kamer die de verpleegkundige had aangewezen en schraapte voorzichtig haar keel. Een lange man zat koffie te drinken en een krant te lezen. Charlotte had van Niclas begrepen dat het heel ongebruikelijk was dat artsen tijd hadden om even te gaan zitten en ze voelde zich bijna gegeneerd dat ze hem moest storen. Toen herinnerde ze zich waarom ze hier was en ze schraapte haar keel nogmaals, nu wat luider. Deze keer hoorde hij haar en hij draaide zich met een vragend gezicht om.

‘Ja?’

‘Ja… mijn stiefvader, Stig Florin, is gisteren in het ziekenhuis opgenomen en we hebben sinds gisteravond laat niets gehoord. Hoe gaat het met hem?’

Verbeeldde ze het zich of kreeg de arts een vreemde uitdrukking op zijn gezicht? Als dat al het geval was, herstelde hij zich snel en de blik verdween even vlug als die was gekomen.

‘Stig Florin. Ja, we hebben de situatie vannacht kunnen stabiliseren en hij is nu wakker.’

‘Echt waar?’ zei Charlotte stralend van vreugde. ‘Mogen we naar hem toe? Mijn moeder is hier ook.’

Wederom die vreemde gelaatsuitdrukking. Charlotte werd ondanks het goede nieuws een beetje ongerust. Was er iets wat hij haar niet vertelde?

Het antwoord kwam aarzelend. ‘Ik… ik geloof niet dat dat op dit moment goed uitkomt. Hij is nog steeds zwak en heeft rust nodig.’

‘Ja, maar mijn moeder mag toch wel even naar hem toe? Dat kan toch zeker geen kwaad, integendeel zelfs. Ze staan elkaar heel na.’

‘Dat zal best,’ antwoordde de arts. ‘Maar ik ben bang dat u toch nog even moet wachten. Op dit moment mag er niemand bij Stig komen.’

‘Maar waarom…?’

‘U moet gewoon wachten,’ zei de arts bruusk en nu raakte Charlotte echt geïrriteerd. Leerden de artsen tijdens hun opleiding niet hoe ze met familie van patiënten moesten omgaan? Hij was bijna onbeschaamd. Hij mocht blij zijn dat hij haar en niet Lilian tegenover zich had. Als hij haar moeder op dezelfde manier had behandeld, zou hij er zo van langs hebben gekregen dat zijn oren van zijn hoofd waren gevallen. Charlotte wist dat ze in dit soort situaties slap was; ze mompelde slechts een antwoord en verdween snel naar de gang.

Ze vroeg zich af wat ze tegen haar moeder moest zeggen. Het had allemaal heel vreemd gevoeld. De dingen waren niet zoals ze moesten zijn, maar ze kon absoluut niet begrijpen wat er aan de hand was. Misschien kon Niclas het uitleggen. Ze besloot het risico te nemen hem en Albin te wekken en toetste het nummer van hun huis in op haar mobieltje. Hopelijk kon hij haar kalmeren. Ze had trouwens al het gevoel dat ze het zich alleen maar had verbeeld.

Na het overleg stapte Patrik in zijn auto en reed naar Uddevalla. Hij voelde dat hij niet kon wachten; hij moest iets doen. De hele weg daarheen nam hij de verschillende alternatieven door. Ze waren allemaal even onaangenaam.

Ze hadden hem verteld waar de afdeling lag, maar toch liep hij een paar keer verkeerd. Dat het zo moeilijk was de weg te vinden in een ziekenhuis. Dat kon op zich natuurlijk met zijn buitengewoon slechte richtinggevoel te maken hebben. Erica was de kaartlezer van het gezin. Soms had hij het idee dat ze een soort zesde zintuig had voor de juiste weg.

Hij sprak een verpleegkundige aan. ‘Ik ben op zoek naar Rolf Wiesel, waar kan ik hem vinden?’

Ze wees de gang in. Een lange man in een witte jas liep de andere kant op en Patrik riep halfluid: ‘Dokter Wiesel?’

De man draaide zich om. ‘Ja?’

Patrik haastte zich naar hem toe en stak zijn hand uit. ‘Patrik Hedström van de politie in Tanumshede, we hebben elkaar vannacht gesproken.’

‘Ah, ben jij het,’ zei de arts, terwijl hij Patriks hand als een bezetene schudde. ‘Je belde net op tijd, dat kan ik je wel vertellen. Anders hadden we absoluut niet geweten welke behandeling we moesten geven, en zonder de juiste behandeling hadden we hem verloren, ben ik bang.’

‘Geweldig,’ zei Patrik en hij voelde zich in verlegenheid gebracht door het enthousiasme van de man maar ook een beetje trots. Het gebeurde niet elke dag dat je een leven redde.

‘Loop met me mee, dan gaan we hier naar binnen,’ zei dokter Wiesel en hij wees naar een deur die naar een personeelskamer leidde. De arts ging als eerste naar binnen en Patrik volgde hem.

‘Wil je een kop koffie?’

‘Graag,’ zei Patrik en hij realiseerde zich dat hij was vergeten koffie op het politiebureau te drinken. Hij had zoveel aan zijn hoofd gehad dat hij zelfs dat essentiële onderdeel van zijn ochtendritueel had overgeslagen.

Ze gingen aan de kleverige keukentafel zitten en namen een slok koffie, die bijna even vies bleek te smaken als die op het bureau.

‘Het spijt me, de koffie heeft kennelijk te lang gestaan,’ zei dokter Wiesel, maar Patrik gebaarde dat het hem niet uitmaakte.

‘En, hoe heb je ontdekt dat onze patiënt met arsenicum was vergiftigd?’ vroeg de arts nieuwsgierig, en Patrik vertelde hem over het programma dat hij de dag ervoor op Discovery had gezien, en hoe hij dat vervolgens in verband had gebracht met informatie die hij al eerder had gekregen.

‘Ja, dit komt niet dagelijks voor, om het zo maar te zeggen, daarom kostte het ons zoveel moeite te bepalen wat er aan de hand was,’ zei dokter Wiesel en hij schudde zijn hoofd.

‘Wat is de prognose?’

‘Hij zal het overleven. Maar hij zal er de rest van zijn leven last van blijven houden. Waarschijnlijk heeft hij lange tijd arsenicum toegediend gekregen, en het lijkt erop dat de laatste dosis enorm groot was. Maar dat zal later pas blijken.’

‘Door zijn haar en nagels te analyseren?’ zei Patrik, die dat van het programma van gisteren had opgepikt.

‘Ja, dat is juist. Arsenicum blijft in haren en nagels zitten en door de hoeveelheid te analyseren en die te vergelijken met de snelheid waarmee haren en nagels groeien, kunnen we bijna exact bepalen wanneer hij arsenicum heeft binnengekregen en zelfs hoe groot de doses waren.’

‘En jullie hebben ervoor gezorgd dat niemand bij hem op de kamer mag komen?’

‘Ja, dat hebben we meteen gedaan toen vaststond dat het om arsenicumvergiftiging ging. Er mag helemaal niemand bij hem komen, alleen relevant medisch personeel. Zijn stiefdochter heeft trouwens net naar hem gevraagd, maar ik heb alleen maar gezegd dat zijn toestand stabiel was en dat ze hem nog niet konden zien.’

‘Dat is goed,’ zei Patrik.

‘Weten jullie wie het heeft gedaan?’ vroeg de arts voorzichtig.

Patrik dacht even na voordat hij antwoordde. ‘Ja, we hebben zo onze vermoedens. Hopelijk worden die vandaag bevestigd.’

‘Ja, het is belangrijk dat iemand die tot zoiets in staat is niet vrij rondloopt. Arsenicumvergiftiging veroorzaakt pijnlijke symptomen voordat de dood intreedt. Dat betekent een groot lijden voor het slachtoffer.’

‘Ja, dat heb ik begrepen,’ zei Patrik grimmig. ‘Er schijnt ook een ziekte te bestaan die verward kan worden met arsenicumvergiftiging.’

De arts knikte. ‘Guillain-Barré, ja. Het eigen immuunsysteem valt de zenuwen van het lichaam aan en vernietigt de zogeheten myeline. Dat veroorzaakt symptomen die heel erg lijken op die van een arsenicumvergiftiging. Als je niet had gebeld, was de kans groot geweest dat we die diagnose hadden gesteld.’

Patrik glimlachte. ‘Ja, soms moet je een beetje geluk hebben.’ Toen werd hij weer ernstig. ‘Maar zoals ik al zei, zorg ervoor dat niemand bij hem komt, dan zullen wij ons werk vanmiddag naar beste vermogen uitvoeren.’

Ze schudden elkaar de hand en Patrik liep weer de gang in. Even dacht hij in de verte Charlotte te zien. Toen viel de deur achter hem dicht.