Strömstad 1923
Het mildere weer verrichtte wonderen voor het humeur van de steenhouwers. Toen Anders op zijn werk arriveerde, hoorde hij dat de mannen al met hun maatvaste riedels waren begonnen, begeleid door het geluid van de hamers die op de puntbeitel werden geslagen. Ze maakten gaten voor het kruit waarmee de grote granietblokken tot ontploffing zouden worden gebracht. Een van de mannen hield de beitel vast en twee anderen sloegen er om beurten op tot ze een flink gat in de steen hadden gemaakt. Vervolgens zou het buskruit erin worden gegoten en worden aangestoken. Ze hadden ook geprobeerd dynamiet te gebruiken, maar dat had niet gewerkt. Het was te krachtig; het verpulverde het graniet, waardoor het alle kanten op spleet.
De mannen knikten naar Anders toen hij langsliep, zonder ook maar een slag te missen of uit hun ritme te raken.
Vol vreugde liep Anders naar de plek waar hij het beeld aan het uithouwen was. Tijdens de winter was het werk tergend langzaam opgeschoten, omdat de kou het dagenlang vrijwel onmogelijk had gemaakt om de steen te bewerken. Lange tijden had het werk moeten wachten op warmere dagen en hij had de eindjes maar moeilijk aan elkaar kunnen knopen. Pas nu kon hij echt aan de slag met het grote stuk graniet, maar je hoorde hem niet klagen, de winter had andere vreugdes gekend.
Soms kon hij amper geloven dat het waar was. Dat zo’n engel naar de aarde was afgedaald en in zijn bed was gekropen. Elke minuut dat ze samen waren geweest, was een kostbare herinnering die hij in een speciaal vakje in zijn hart bewaarde. De gedachte aan de toekomst verstoorde zijn vreugde soms wel. Hij had het onderwerp herhaaldelijk geprobeerd aan te snijden, maar ze had hem altijd met een kus tot zwijgen gebracht. Daar zouden ze het niet over hebben, zei ze dan. Vaak voegde ze eraan toe dat alles goed zou komen. Zijn interpretatie was dat zij net als hij op een gezamenlijke toekomst hoopte en hij had haar geloofd, alles zou goed komen. Diep vanbinnen was hij een ware romanticus en de gedachte dat liefde alles overwon, was diep in hem geworteld. Ze behoorden weliswaar niet tot dezelfde sociale klasse, maar hij was een vaardige, hardwerkende man en hij zou haar ongetwijfeld een goed leven kunnen bieden, mits hij de kans kreeg. En als zij hetzelfde voor hem voelde als hij voor haar, dan waren bezittingen minder belangrijk en zou ze best het een en ander willen opofferen voor een gezamenlijk leven. Op een dag als vandaag, wanneer het voorjaarszonnetje zijn vingers verwarmde, had hij goede hoop dat alles ging zoals hij hoopte. Hij moest alleen nog wachten tot zij het goed vond dat hij met haar vader sprak. Daarna zou hij de toespraak van zijn leven voorbereiden.
Met kloppend hart hamerde hij voorzichtig het beeld uit de steen. In zijn hoofd tolden allerlei woorden. En beelden van Agnes.
Arne bestudeerde de overlijdensadvertentie in de krant grondig. Hij trok zijn neus op. De advertentie stond hem tegen. Ze hadden een beer als illustratie gekozen en dat vond hij zeer afkeurenswaardig. Een overlijdensadvertentie moest christelijke symbolen bevatten, niets anders. Een beer was domweg goddeloos. Maar hij had het wel verwacht. De jongen was van meet af aan een teleurstelling geweest en geen van zijn daden verbaasde Arne nog. Maar het was een zonde en een schande. Dat iemand die zo godvrezend was als hijzelf, een kind had kunnen voortbrengen dat zo volledig afstand had genomen van de goede weg. Mensen die niet beter wisten, hadden getracht een verzoening tussen hen tot stand te brengen. Ze hadden gezegd dat zijn zoon kennelijk een nette, intelligente man was, die bovendien een eerzaam beroep had, dokter, en wat hij verder ook maar was. Vooral vrouwen waren met dat soort geklets bij hem langsgekomen. Kerels wisten wel beter; die zeiden niets over dingen waar ze geen weet van hadden. Natuurlijk moest hij toegeven dat zijn zoon een eerzaam beroep had en zijn plicht leek te doen, maar als je God niet in je hart had, betekende dat allemaal niets.
Arnes grootste droom was een zoon geweest die in de voetsporen van zijn eigen opa was getreden en dominee was geworden. Zelf had hij dergelijke dromen op de lange baan moeten schuiven, omdat zijn vader al het geld had opgezopen waar Arnes domineesopleiding van betaald had kunnen worden. Arne had genoegen moeten nemen met een baantje als koster in de kerk, maar was in elk geval in Gods huis.
De kerk was alleen niet meer wat ze was geweest. Vroeger was het anders. Toen kende iedereen zijn plaats en werd de dominee met gepast respect behandeld. De woorden van Schartau werden naar beste vermogen nageleefd en men hield zich niet bezig met dingen waar zelfs dominees tegenwoordig een genoegen in leken te scheppen: dans, muziek, samenwonen voor het huwelijk, om maar een paar rottigheden te noemen. Maar wat hij nog wel het moeilijkst te verkroppen vond, was dat een vrouwspersoon nu het recht had om als vertegenwoordiger van God op te treden. Hij begreep het gewoon niet. Het kon niet duidelijker in de Bijbel staan: ‘De vrouwen moeten in de gemeenten zwijgen.’ Daar hoefde dus niet over te worden gepraat. Vrouwen hadden niets in het domineeschap te zoeken. Ze konden als echtgenote van een dominee of zelfs als diacones een goede steun zijn, maar verder moesten ze in de gemeenten zwijgen. Het was een droeve tijd geweest toen dat mens de kerk van Fjällbacka had overgenomen. Hij had ’s zondags naar Kville moeten gaan voor de kerkdienst en had geweigerd om naar zijn werk te gaan. Het was zwaar geweest, maar dat was het waard geweest. Nu was die verschrikking verleden tijd en hoewel de nieuwe dominee iets te modern was naar zijn smaak, was het in elk geval een man. Hij moest er alleen nog voor zorgen dat de vrouwelijke cantor een tijdelijk hoofdstuk in de geschiedenis van de kerk van Fjällbacka werd. Een vrouwelijke cantor was weliswaar niet zo erg als een vrouwelijke dominee, maar toch.
Arne sloeg somber een pagina van de Bohusläningen om. En dan Asta, die de hele dag met een lang gezicht in huis rondliep. Hij wist dat het vanwege het meisje was. Het kwelde haar dat haar zoon nu zo dichtbij was. Maar hij had uitgelegd dat ze sterk in haar geloof en trouw aan hun overtuiging moest zijn. Hij was het met haar eens dat het tragisch was wat er met het meisje was gebeurd, maar dat was nou net wat hij aldoor had bedoeld. Zijn zoon had de goede weg niet gevolgd en dan kwam vroeg of laat de straf. Hij bladerde terug en bekeek de beer in de overlijdensadvertentie nog een keer. Een zonde en een schande, dat was het…
Mellberg voelde niet de gebruikelijke voldoening toen hij alle aandacht van de pers had. Hij had niet eens een persconferentie belegd, maar gewoon een paar verslaggevers van de plaatselijke kranten op zijn kamer ontboden. De gedachte aan de brief overschaduwde op dit moment alles en hij kon zich maar moeilijk op iets anders concentreren.
‘Hebben jullie concrete sporen?’ Een van de jonge persmuskieten wachtte vol spanning op zijn antwoord.
‘Niets waar we op dit moment commentaar op kunnen geven,’ antwoordde hij kort.
‘Wordt iemand van de familie verdacht?’ Die vraag kwam van de verslaggever van de concurrerende krant.
‘Op dit moment houden we alle mogelijkheden open, maar we hebben geen concrete aanwijzingen die in die richting wijzen.’
‘Gaat het om een zedendelict?’ Dezelfde verslaggever weer.
‘Daar kan ik niet op ingaan,’ zei Mellberg vaag.
‘Hoe hebben jullie kunnen vaststellen dat het om een moord ging?’ vroeg de derde journalist. ‘Was er uiterlijk letsel dat daarop wees?’
‘Om onderzoekstechnische redenen kan ik daar niet op antwoorden,’ zei Mellberg en hij zag de frustratie op de gezichten van de journalisten toenemen. Praten met de pers was als dansen op het slappe koord. Je moest verslaggevers voldoende geven zodat ze het idee hadden dat de politie samenwerkte, maar niet zoveel dat het het onderzoek schaadde. Meestal vond hij zichzelf daar meesterlijk in, maar vandaag kostte het hem moeite zich te concentreren. Hij wist niet wat hij met de informatie in de brief aan moest. Kon het echt waar zijn…?
Een van de journalisten keek hem sommerend aan en hij begreep dat hij een vraag had gemist.
‘Sorry, kunt u dat herhalen?’ zei hij verward en de verslaggever keek hem vragend aan. Ze hadden elkaar wel vaker bij dit soort gelegenheden ontmoet en de hoofdinspecteur was altijd hoogdravend en opschepperig in plaats van discreet en afwezig, zoals nu.
‘Ik vroeg of ouders in de omgeving zich zorgen moeten maken om hun kinderen?’
‘We raden ouders altijd aan hun kinderen goed in de gaten te houden, maar ik wil benadrukken dat dit niet tot massahysterie moet leiden. Ik ben ervan overtuigd dat dit een losstaand geval is en dat we de dader op korte termijn kunnen inrekenen.’
Hij stond op ten teken dat de audiëntie was afgelopen, en de journalisten pakten gehoorzaam hun notitieboekjes en pennen en bedankten. Ze voelden allemaal dat ze de hoofdinspecteur wellicht iets meer onder druk hadden kunnen zetten, maar het was voor de plaatselijke pers belangrijk om een goede relatie met de politie te hebben. Een spervuur van vragen was meer iets voor de collega’s in de grote stad. Hier woonde je vaak naast degene die je interviewde en je kinderen zaten bij dezelfde sportclub of in dezelfde klas, dus dan moest je je wens om met een scoop te komen soms opzijzetten voor een goede harmonie.
Mellberg leunde tevreden achterover. De kranten hadden ondanks zijn gebrek aan concentratie niet meer informatie gekregen dan hij had willen geven, en morgen zou het nieuws op de voorpagina’s van alle regionale kranten staan. Hopelijk schudde het de mensen wakker en kwamen ze met informatie. Met een beetje geluk zou er iets bruikbaars zitten tussen alle roddels die ze meestal ook te horen kregen.
Hij haalde de brief tevoorschijn en begon die weer te lezen. Hij kon zijn ogen nog steeds niet geloven.