39
‘Gek dat hij zich niet van het gevaar bewust was,’ zei Sigurður Óli en hij keek Kalmann aan, die in zijn kamerjas tegenover hem en Erlendur zat.
‘O, hij was zich er echt wel van bewust dat het gevaarlijk was,’ zei Kalmann. ‘Maar die spanning hoorde er juist bij. Niet dat hij het zo vaak met haar deed, maar het kwam voor.’
‘En wat is er met Birta gebeurd?’ vroeg Erlendur.
‘Of het allemaal echt gebeurd is weet ik niet, maar dít heb ik horen vertellen. Het meisje dat jullie Birta noemen werd weer van Þingvallavatn naar Reykjavík gebracht. Een beetje beschadigd, dat wel, maar levend. De man die haar wegbracht had begrepen dat ze bij een oude vriend inwoonde, een nogal wonderlijke gast, maar wel iemand die ze kon vertrouwen. Wie weet was hij verliefd op dat meisje. In ieder geval: die Birta leefde nog, en hoe. Ze zei dat ze naar haar vriend wilde. Maar eerst wilde ze nog heroïne kopen. Het laatste wat de man in kwestie van haar heeft gehoord was dat ze dood was, misschien wel vermoord, en dat ze boven op onze Jón Sigurðsson was gelegd.’
‘Hou toch op met die flauwekul. Jij met je “man in kwestie”,’ zei Sigurður Óli minachtend. ‘We kunnen je zo aan Birta linken. En ook aan die Herbert Baldursson over wie we het al met je hebben gehad.’
Sigurður Óli pakte het boek en wuifde het voor de ogen van Kalmann heen en weer.
‘In dit boekje,’ ging hij verder, ‘staan een paar heel interessante aantekeningen. Hier heb ik bijvooorbeeld de namen van de meisjes die Herbert in dienst scheen te hebben en hier de namen van de mannen die van hun diensten gebruikmaakten, of hoe klootzakken van jouw soort dat noemen. De data staan er ook in, en de plaatsen waar ze naartoe moesten komen. Even heel in het kort: het blijkt dat jij in een periode van ongeveer drie jaar twaalf afspraken met Birta hebt gehad, de meeste in je vakantiehuis aan het Þingvallavatn, maar ook hier. Daarnaast heb je nog andere meisjes gehad, ook via Herbert. Die worden alleen met een bijnaam aangeduid, maar we komen er wel achter wie het zijn. Kwestie van tijd.’
‘Herbert z’n hoerenboekje,’ zei Kalmann. Hij keek naar het boek dat Sigurður Óli in handen had. Een ogenblik overwoog hij of hij niet glashard tegen de twee mannen in moest gaan. Zeggen dat het boekje in elkaar was geflanst door ene Herbert die hij helemaal niet kende. Dat alles wat die man zei gelogen moest zijn, pure verzinsels. Dat hij met dat boekje ongetwijfeld zijn geld verdiende: sukkels genoeg die hij ermee zou kunnen chanteren. Maar hij had er geen zin in. Laat ik maar zeggen wat ze graag willen horen, dacht hij.
‘Oké, dat is misschien wel mijn enige echte ondeugd,’ zei hij. ‘Die meisjes. Birta ook. Ja, die vond ik eigenlijk het lekkerst.’
‘Smeerlap,’ zei Erlendur zachtjes. Hij dacht aan zijn dochter.
‘Maak je geen zorgen, jouw dochter heb ik nooit gehad. Wel zin gehad soms, maar...’
Erlendur stond op.
‘Dat is zijn tactiek,’ zei Sigurður Óli. ‘Niet naar luisteren.’
Erlendur bleef staan. Kalmann deed alsof hij lucht was. Het leek alsof hij diep in gedachten verzonken was. Hij staarde met afwezige blik voor zich uit.
‘Je zei dat je Herbert niet kende,’ zei Erlendur.
‘Die ken ik ook niet. Hij levert me meisjes, dat is alles.’
Kalmann zweeg een tijd. Erlendur en Sigurður Óli keken elkaar aan.
‘Birta had iets waarvoor ik gevoelig was. Wat het precies was weet ik niet. Ze was, hoe moet je dat nou zeggen, zo totaal reddeloos. Ze gebruikte drugs, ze liet zich door niets of niemand tegenhouden en heeft zichzelf uiteindelijk kapotgemaakt. Ze was een verslaafde bij de gratie Gods. Er zat iets triomfantelijks in haar verslaving. Je ziet niet vaak dat iemand zichzelf zo bewust te gronde richt. De mensen om mij heen zouden elkaar aan stukken scheuren voor een klein beetje erkenning van mijn kant, voor een paar lovende woorden op een vergadering, een bonus in december, een promotie, of een uitnodiging voor mijn feesten. En daar geniet ik van, dat mogen jullie gerust weten. Ik geniet als ik die ogen zie glimmen. Dat tragikomische betoon van dankbaarheid, die klamme handdruk. Maar Birta haatte me tot in het diepst van haar ziel, al betaalde ik haar goed. Ze toonde nooit enig respect voor me, integendeel, ze liet me vaak merken dat ze een ontzettend lage dunk van me had, me een waardeloze figuur vond, een viezerik. Misschien had ze nog gelijk ook. Maar ik ben ervan overtuigd dat er tussen ons sprake was van een soort haat-liefdeverhouding, al moet ik vrezen dat ík er heel wat meer van genoten heb dan zij dat ooit kon.’
Erlendur en Sigurður Óli keken naar hem en zwegen.
‘Ik heb haar niet omgebracht. Ik heb haar soms verwond, maar ik heb haar niet doodgeslagen. Dus nou kunnen jullie weer ophoepelen,’ zei Kalmann, die weer tot zichzelf scheen te komen. ‘En wat dat andere betreft, dat grappige verhaaltje over de Westfjorden en de kwalijke praktijken van speculanten in Reykjavík, daar ben ik niet van onder de indruk. We bespoedigen alleen maar een bestaande ontwikkeling. Meer niet. Ik kan er niks misdadigs in ontdekken. Zo gaat het in deze tijd. Al die vissersdorpen langs de kust, we hebben ze niet meer nodig. De mensen zelf willen er niet eens meer wonen.’
‘De mensen willen wonen waar ze geboren en opgegroeid zijn,’ zei Erlendur. ‘Waar iedereen ze kent, weet uit welke familie ze komen en wat ze allemaal hebben meegemaakt. Het draait om nogal wat meer dan alleen geld. Het gaat om de vrijheid te kunnen wonen waar je wilt, zonder dat het grootkapitaal zich ermee bemoeit. Zonder samenzweringen die hele samenlevingen in een streek verwoesten, zodat een stelletje ongrijpbare figuren nog wat meer geld vangt. Zonder dat de mensen van hun bestaan beroofd worden, met dezelfde superieure arrogantie als waarmee jij nu zegt dat de mensen geen zin hebben om daar nog langer te wonen. Jij en je rijke vriendjes laten niet toe dat ze er wonen. Jullie winkelcentra moeten vol.’
‘Wie heeft jou eigenlijk tot het geweten van de wereld benoemd?’ zei Kalmann.
‘Weet je wat ik denk? Ik denk dat jij nog erger bent dan die gekke Herbert. Herbert is een gewetenloze schoft, en verder alleen maar een rund. Hij heeft geen hersens, hij is dom. Dat excuus geldt niet voor jou. Jij bent een beetje anders. Alles wat jij doet is van a tot z doordacht, helemaal gericht op het vervullen van die verknipte behoefte die je hebt aan onderwerping, macht, rijkdom en het heersen over anderen. Aan de dingen waar je hart wat sneller van gaat kloppen in dat zielige leven van je. Je vindt het leuk om een beetje met mensen te spelen, ook al loop je er gevaar bij. Fijn om die mensen bang en benauwd te zien, vanwege jou. Je weet precies hoe je dat moet bereiken en hoe je er je voordeel mee kunt doen. Je kent die zwakheid van de mensen en je weet heel goed wat je doel is. Wat je Birta hebt aangedaan, dat heb je ook de Westfjorden aangedaan. Dat wist je zelf, en daarom gaf het je zo’n kick toen je haar sloeg.’