28

Toen Erlendur Birta’s sectierapport had gelezen voelde hij de behoefte er met Eva Lind over te praten. Nadat hij Sigurður Óli had bijgepraat belde hij naar het huis van haar nieuwe partner. Ze nam de telefoon op en ze spraken af elkaar te ontmoeten in een restaurantje in het centrum, vlak bij de Austurstræti. Hij was er eerder dan zij en nam terwijl hij wachtte een glas bier. Na een kwartier kwam Eva Lind binnen en ging bij hem zitten. Ze wilde niets drinken, ze zei dat ze nog ergens heen moest en niet al te lang kon blijven.

‘Je klonk zo triest door de telefoon,’ zei ze. ‘Is er iets?’

‘We hebben ontdekt dat dat meisje, Birta, aids had,’ antwoordde hij.

‘Echt? O, wacht eens even. Nou zit je je dus zorgen te maken over mij, hè?’

‘Ik maak me altijd zorgen over je, maar ik zie wel dat dat niet zoveel zin heeft.’

‘Ik heb geen aids,’ zei Eva Lind. Ze keek hem in de ogen en hij zag dat ze iets genomen had. De zelfverzekerdheid straalde van haar af en ze vertoonde een vreemde opgewektheid waarvan hij wist dat die onecht was, chemie, vergif. Hij zei er niets van. Dat had hij al vaak geprobeerd, zonder dat het ooit iets had opgeleverd.

‘Hoe weet je dat eigenlijk?’ vroeg Erlendur, die zijn kwaadheid al voelde opkomen. ‘Laat je je regelmatig onderzoeken? Of denk je dat dat voor jou niet nodig is? Meer iets is voor junks en tippelaarsters? Alleen voor dat stomme volk – dus niet voor jou, natuurlijk. Is dat wat je denkt?’

‘Gaan we weer kwaad worden?’ zei Eva Lind. Ze haalde haar neus op. ‘Ik dacht anders dat ik je prima geholpen had met die zaak van je. Maar ik merk het al: stank voor dank.’

‘Maar je kunt je toch wel voorstellen hoe ik me daarbij voel?’

‘Om je de waarheid te zeggen weet ik daar niks van en het interesseert me niet ook. Jij bent weggegaan, weet je nog? Je bent nooit een vader voor me geweest en ik weet niet of je dat nu wél bent. Ik weet niet of jij degene bent die aan mij eisen mag stellen. Ik weet niet of ik ooit iets voor je betekend heb. Je was een man die ergens anders zat, en mamma zei dat je een waardeloze vent was. Dat was je dus. Begrijp je het nou? Ik kende je niet. Nou ja, de laatste paar jaar dan, en dat kwam doordat ík naar je op zoek ben gegaan. Niet omgekeerd. Sindri Snær en ik, we hebben je opgezocht omdat we nieuwsgierig waren naar die waardeloze vent die ergens anders zat. En nou wil jij over me oordelen, alsof je een soort hogepriester van de mannenmaatschappij bent?’

Eva Lind zei dit allemaal uitermate rustig. Zonder zich ook maar enigszins op te winden, op de man af, haar vader recht in de ogen kijkend, praatte ze tegen hem. Erlendur had zijn ogen neergeslagen. Hij kon niets inbrengen tegen de woorden van zijn dochter – ze wisten het allebei. Hij was er niet rechtstreeks op uit geweest om zijn dochter kwaad te maken, hij had gewoon de oude wonden die ze allebei meedroegen opengereten.

‘Wat weten we nou van je?’ ging ze verder. ‘Helemaal niks. Wat voor kind was je vroeger? Hoe werd je genoemd? Wie ben je? Waar kom je vandaan? Wat is Eskifjörður voor een plaats? Wie is Erlendur? Zou je me dat kunnen vertellen?’

Erlendur zweeg.

‘Vandaag heb ik mamma nog gesproken,’ vervolgde ze. ‘Ze vertelde dat je Sindri Snær opgehaald hebt en hem naar Vogur hebt gebracht. De eerste keer dat mamma en jij samen gepraat hebben sinds – hoelang? Hoeveel jaar is dat geleden? Zeventien, achttien? Twintig?’

‘Een gesprek kon je het nauwelijks noemen,’ viel Erlendur in. ‘Ze belde net voordat ik naar de Westfjorden zou gaan. Ik hoop dat het haar een beetje opgelucht heeft.’

Eva Lind zweeg een hele tijd, terwijl ze haar vader aankeek.

‘Ik weet dat je soms medelijden met jezelf hebt om alles wat er met Sindri en mij is gebeurd, en ook dat je jezelf de schuld geeft. Daar hebben we het vaak genoeg over gehad. Maar laat ik je dit vertellen: het kan me niks schelen wat je denkt of hoe je je onverschilligheid en armzaligheid van vroeger probeert goed te maken. Het zal me een zorg zijn. En wat denk je, zouden Sindri en ik geen medelijden met onszelf gehad hebben? Heb je daar wel eens over nagedacht? Denk je soms dat jij de enige bent die dat mag hebben? Sindri en ik hebben een manier gevonden om ermee te leven. Misschien niet zo ideaal, maar het ís een manier. Je hebt ons achtergelaten bij mamma en bij alle mannen die ze sindsdien gehad heeft. Sommige waren aardig. Andere niet. Er is er niet één lang gebleven, waarschijnlijk hielden ze het niet uit met die kinderen van haar erbij. Er waren er die ons dat recht in ons gezicht hebben verteld. Ik herinner me er een die Sindri zo hard heeft geslagen dat hij naar de eerste hulp moest. Waar was de waardeloze vent toen? Jij hebt niet te oordelen over Sindri en mij, maar dan ook helemaal niet. Dit is onze keus. Niet dat we er nou altijd zo ontzettend gelukkig mee zijn, maar so be it.’

‘Voor een deel begrijp ik het, en voor een deel niet,’ zei Erlendur na een poosje. ‘Maar het was niet alleen vanwege die aids dat ik je gebeld heb. Ik zie overeenkomsten tussen jou en die Birta. Zij komt ook uit – hoe zeggen ze dat? – uit een gebroken gezin. Haar ouders zijn ook gescheiden. Toen ik met haar moeder sprak, had die geen antwoord op de vraag hoe het kwam dat ze haar dochter aan de drugs is kwijtgeraakt. Het begon rond haar gymnasiumtijd, en daarna viel er niks meer aan haar te redden. En toen moest ik aan jou denken, en aan andere meisjes. Ik wou weten hoe het kan dat jonge jongens en meisjes in de verleiding komen drugs te gaan gebruiken, en hoe ze dan de greep op hun leven verliezen en steeds dieper zinken, totdat er niks van ze over is.’

‘Vergelijk je mij met Birta? Er is anders wél een groot verschil. Ik spuit niet. Dat heb ik nooit gedaan en ik ben het niet van plan ook. Ik ben clean.’

‘Precies. Hoor je wat je zegt? Je bent helemaal niks van plan, jij, maar evengoed zit je er wel tot aan je oren in.’

‘Bij sommige mensen kún je helemaal geen oorzaak of achtergrond vinden om snel even te verklaren hoe ze in de goot terechtkomen,’ zei Eva Lind, de kwaadheid van haar vader negerend. ‘Bij anderen weer wel. Ik heb een meisje gekend, Helga heette ze, die is aan aids gestorven. Haar vader had haar misbruikt, een keurig iemand, hoor, helemaal geen hufter of zo. Maar hij was er al mee begonnen toen ze klein was. Zodra ze de kans kreeg is ze van huis weggelopen. Met jongens gebeurt dat ook, maar niet zo vaak. Er zijn ook kinderen die helemaal voor zichzelf moeten zorgen. Die hebben niemand bij wie ze terechtkunnen, zo’n beetje vanaf hun geboorte. Ze zwerven maar wat rond, ze stelen, ze vechten, ze worden opgesloten, en als ze weer vrij zijn gaan ze door met stelen en vechten. En er zijn ook wel eens kinderen die van huis zijn weggelopen omdat ze daar nooit iets anders hebben meegemaakt dan dronkenschap en geweld. Zelf hebben ze dus ook altijd problemen om zich heen; ze verzetten zich overal tegen. Dan heb je er nog met van die geschifte ouders die vreselijk streng zijn, die hun kinderen slaan en ze verbieden te roken en te drinken. Die kinderen pikken dat natuurlijk niet en dan houden de ouders helemáál hun poot stijf. En zo escaleert de zaak. Ja, en je hebt ook nog lui waar niemand wat van snapt. Gebroken gezin, keurig gezin, het maakt geen barst uit. Ze beginnen te drinken, raken misschien aan de hasj of andere drugs, maar kunnen er niet mee omgaan. Geen enkele zelfcontrole.’

‘Iets in hun hersens?’

‘Dat beweert Sindri Snær. Ik zou het niet weten, ik ben geen specialist. Misschien dat hun hersens er gevoeliger voor zijn, en dan slaat dat geleuter over achtergronden dus nergens op. Er is een aanleiding, ze nemen iets, maar hun hersens kunnen er niet tegen en zullen er nooit tegen kunnen. Misschien kunnen ze zich nog een tijdje straight houden, maar ten slotte verzuipen ze helemaal in de drugs en dan komt het nooit meer goed. Geboren junks. Die hébben ook niks anders dan drugs. Het gaat alleen maar lekker met ze als ze een beetje stoned zijn, het liefst zijn ze helemaal los van de wereld.’

‘En waar moet ik jou en Sindri Snær plaatsen?’

‘Ons? Bij ons lag het gewoon aan een waardeloze vent die ergens anders zat,’ zei Eva Lind, het mes in de wond omdraaiend.

‘Het kan zijn dat ik dat ben, een waardeloze vent die ergens anders zit. Maar ik veroordeel jullie niet. Al ben ik dan tegen jullie manier van leven, ik veroordeel jullie niet. Dat heb ik nooit gedaan ook. Maar kwaad word ik er wel om. En ik snáp er niks van, van jullie gedrag. Ik ben altijd aan jullie blijven denken. Altijd. En ik was blij als jullie bij me kwamen en ik heb geprobeerd jullie te helpen. Ik heb een vol jaar geprobeerd je uit de ellende te halen. Het was me bijna gelukt. Maar misschien zat je er al te ver in.’

Eva Lind veranderde plotseling van onderwerp.

‘Zijn jullie er al achter waar Birta vandaan kwam?’ vroeg ze en ze haalde nog eens lichtjes haar neus op. Het ontging Erlendur niet.

‘Ze heette Birta Óskarsdóttir. Ze kwam uit de Westfjorden. Is een jaar of wat geleden in Reykjavík gekomen. Daar in het westen was ze al aan de drugs, maar hier in Reykjavík ging ze natuurlijk veel en veel meer gebruiken. Ze had ook een vriend; die heet Janus. Zit waarschijnlijk ook hier in de stad. We zijn naar hem op zoek. En we zoeken ook naar die Herbert. Die is helemaal van de aardbodem verdwenen. Heb jij soms een tip?’

‘Birta kende ik niet; Janus ook niet. Maar als ze Herbert nooit meer terugvinden is dat alleen maar prima. Dát is wel zo’n gore klootzak! Hij organiseert de drugshandel hier. Niet alleen in Reykjavík, maar in het hele land. Toch heeft de narcoticabrigade hem altijd met rust gelaten. Misschien koopt hij ze wel om of zo. En hij mag dan gek zijn, hij is heel erg op zijn hoede. Hij speelt met harde hand de baas. Er is een keer een man verdwenen die achter zijn rug handel wou drijven; ze zeggen dat hij hem vermoord heeft. Niemand durft tegen hem in te gaan. De meesten van die dealers zijn ook maar druiloren.’

‘Elínborg heeft die zaak nog eens voor me nagegaan. Die man heette Stefán, de man die verdwenen was bedoel ik. De zaak werd als een moordonderzoek behandeld en Herbert is ook ondervraagd, want we hadden van iemand gehoord dat die twee contact met elkaar onderhielden. Maar het lijk is nooit gevonden. Daar maakte trouwens zo goed als niemand zich druk over. Verdwijningen bekijken we op IJsland nou eenmaal op onze eigen manier. Door de eeuwen heen zijn we er min of meer aan gewend geweest dat er mensen in slecht weer zoekraakten. Dan worden na honderd jaar de verbleekte botten teruggevonden en is de hele verdwijning een leuk spookverhaal geworden. Van zulke gevallen liggen we niet wakker, een enkele uitzondering daargelaten. Ze maken gewoon deel uit van de IJslandse volksverhalen.’

‘Je weet wie Kalmann is, een bigshot in de business. Ik heb altijd gehoord dat Herbert en hij twee handen op één buik zijn, sterker nog: dat Kalmann achter de schermen bepaalt wat Herbert moet doen. Ik heb me wel eens laten vertellen dat ze jeugdvrienden waren en dat ze altijd contact hebben gehouden. Herbert is zo gek, die kan zelf helemaal niks regelen, of alleen maar als er geweld aan te pas komt. Die zou er nooit in geslaagd zijn in z’n eentje de drugshandel hier te organiseren. No chance. Ze zeggen dat Kalmann het brein is achter zijn zaken.’

‘We zijn al bezig Kalmann nader te bekijken. We hebben zo’n vermoeden dat Herbert hem altijd van meisjes heeft voorzien. Birta was er een van. En meisjes uit die vreselijke pornotent van hem.’

‘Ik weet dat Herbert in de prostitutie zit. Ik heb vriendinnen die voor hem gewerkt hebben.’

‘Hoe dan?’

‘Ze krijgen opdracht om naar een huis te gaan waar een stel kerels zitten, of naar een hotelkamer of een vakantiehuisje.’

‘En komen die opdrachten van Herbert?’

‘Dat is wat ik gehoord heb, ja.’

‘Heb jij ook wel eens zulke opdrachten van Herbert gehad?’

‘Zeg, hou nou in godsnaam eens op. Je bent een masochist, weet je dat?’

Een tijd lang zwegen ze. Toen nam Eva Lind opnieuw het woord.

‘Ik heb me een halfjaar geleden voor het laatst op aids laten controleren. Ik spuit niet, zoals Birta deed en als ik met iemand seks heb ben ik heel voorzichtig. Ik pas ontzettend goed op voor aids. Ik ben niet gek. Zo ver ben ik nog niet heen.’

‘Laat je je hier in het land testen?’

‘Natuurlijk.’

‘Als je dat nou niet wilde, je hier laten onderzoeken, wat zou je dan doen?’

‘Er wordt voor dat onderzoek alleen maar bloed afgenomen. In het buitenland heb je overal kleine centra waar mensen kunnen laten nagaan of ze besmet zijn. Als Birta in het buitenland geweest is, heeft ze echt niet veel moeite hoeven doen om zich te laten testen.’

‘Nemen mannen niet ongelooflijk veel risico als ze naar zulke meisjes gaan?’

‘Je hebt er die daar wel aan denken, maar er zijn ook anderen. Sommige lui vinden het leuk om met vuur te spelen. Uit verveling zeker. Ik weet het niet.’

Op dat moment ging Erlendurs telefoon en de bezoekers van het restaurant keken zijn kant op. Sommigen lieten hun ergernis merken: weer zo iemand die nooit zijn gsm uitzette, alsof hij totaal onmisbaar was. Je kreeg er wat van. Het was Elínborg. Ze was in de buurt van het restaurant. Dóra had gebeld om te melden dat er in het krot van Herbert in het centrum was ingebroken. Gestolen was er niets, maar in een van de kamers was de vloer opengebroken. Klaarblijkelijk was er iets onder vandaan gehaald.

‘Ik werd Lillibob genoemd,’ zei Erlendur. Hij deed zijn mobieltje uit en stond op.

‘Wat?’

‘Lillibob. Zo noemden ze me in Eskifjörður.’

‘Lillibob? Lillibob – Jesus, wat klinkt dat soft, zeg.’