22
Ineens moest hij aan Kalmann denken. Die klootzak had gezegd dat hij stupid was en toen de hoorn erop gegooid.
In de rookoven was het helemaal donker; Herbert had geen idee meer van tijd. Een paar keer was hij in een onrustige slaap gevallen, hoewel hij op zijn rug lag en het ijzeren rooster onder in de oven op hem drukte. Hij dacht aan het blik benzine dat boven hem op het rooster stond en hij vroeg zich af of die duivel het echt over hem zou durven uitgieten en aansteken. Hij had nog een vage herinnering aan hem, wist dat hij altijd om Birta heen hing. Wat die idioot van hem wilde wist hij niet, híj had haar tenslotte niet doodgemaakt. En wat moest hij met die moralistische bullshit over drugs? Alsof hij, Herbert, de schuld was van alles wat er in de maatschappij misging. Hallo zeg!
Er drong geen enkel geluid tot hem door en hij had geen idee waar in Reykjavík een oven van deze afmetingen te vinden was. Die Janus werkte zeker bij een bedrijf in de levensmiddelenbranche. Maar op dit moment was er kennelijk niemand met die oven bezig. Zouden ze allemaal met vakantie zijn?
Hij lag over Janus en Birta te denken, steeds opnieuw. Toch begon ook Kalmann hoe langer hoe meer zijn gedachten binnen te dringen en ten slotte was hij ervan overtuigd dat die fucking bigshot overal achter zat. Die wilde zich natuurlijk van hem ontdoen. Alleen klopte dat niet met dat moralistische gezever van de zak die hem te pakken had. Of zou dat bedoeld zijn om hem te misleiden?
Herbert zou alles willen doen om uit die la te komen. Als het moest zou hij liegen, bedriegen en gouden bergen beloven. Als hij maar kon ontsnappen, als hij maar uit de handen van die son of a bitch kwam. Dan zou hij hem zelf in die la stoppen en kijken hoe hij dat vond, dat varken. Had over hem heen gepist, over hém, Herbert. Zoiets liet je wel uit je hoofd, tenminste als je niet helemaal levensmoe was.
In zijn grootheidswaan verbeeldde Herbert zich dat er maar heel weinig mensen waren die het aandurfden hem op deze manier te pakken te nemen. Als je dat deed, meende hij, zou je over behoorlijk wat steun in de rug moeten beschikken. Herbert was tenslotte niet zomaar iemand. Hij was in zijn branche een heel grote jongen. En zo’n rottig kereltje zou hem heus niet durven kidnappen zonder toestemming van een of andere hogere instantie.
Herberts brein kon de stroom gedachten niet meer verwerken en hij raakte hoe langer hoe meer in verwarring. Zijn samenzweringstheorie klopte niet met wat hij eigenlijk heel goed wist. Birta en die zak waren bevriend, hadden samen vroeger ook al het een en ander meegemaakt – dat had Birta hem wel eens verteld. En hij wist ook dat Janus had geprobeerd haar van de drugs af te krijgen en haar contact met Herbert te verbreken. Dat kon bij Birta alleen maar op een hopeloze mislukking uitlopen. Een volledige mislukking. Ze was de ergste junk die Herbert ooit had meegemaakt. Die meid was niet te helpen, die ging naar de filistijnen, in een noodgang.
Herbert was ervan overtuigd dat Kalmann haar had vermoord. Misschien was het geen opzet geweest. Misschien had hij weer eens een lolletje willen hebben. Hij was onberekenbaar en er was niet veel waar hij plezier aan beleefde. Herbert had gezorgd dat hij een aantal meisjes kreeg; het liefst had hij Birta er altijd bij. Ze was ongeveer twintig jaar, meende Herbert. Soms wilde Kalmann ze jonger hebben, soms wilde hij buitenlandse meisjes uit de Boulevard, maar in Birta zag hij kennelijk iets, al had Herbert geen idee wat dat dan wel was. Herbert dacht aan het laatste wat hij had gedaan voordat hij voor een veertiendaags verblijf naar de Verenigde Staten was gevlogen: aan Birta doorgeven dat Kalmann haar wilde zien. Daarom had hij zijn gezicht niet in de plooi kunnen houden toen die verdomde smerissen bij hem langskwamen en hem vertelden wat er met Birta gebeurd was. Kalmann was een bekende figuur in het maatschappelijk leven, iemand die zich niet met zomaar iedereen kon vertonen. Hij had soms een aantal minderjarigen bij zich, in zijn vakantiewoning in Þingvellir, op enige afstand van het terrein waarop de overige vakantiehuisjes stonden. Herbert regelde vervoer per auto, heen en terug. Soms kwam Birta er bont en blauw vandaan, maar hij wist dat ze dat voor lief nam omdat ze er royaal voor betaald kreeg. Voor geld deed ze nou eenmaal alles. Daar stond ze om bekend.
Toen eindelijk de deur weer openging en Janus de ovenruimte in stapte, was Herberts vermoeden zekerheid geworden: Kalmann had de hand in wat hem was overkomen. Nu was het makkelijker voor hem om zijn ellende onder ogen te zien. Het was niet maar een snotjongen geweest die Herbert Rothstein in de la gestopt had en het licht had uitgedaan.
‘Dat heeft die fucking Kalmann zeker tegen je gezegd, hè? Dat je mij moest kidnappen? Nou? Was hij het?’ schreeuwde Herbert omhoog naar Janus, die recht boven hem was gaan staan. Het zwarte vet dat het gerookte vlees had afgegeven raakte los onder zijn voeten en viel in brokken op Herberts lijf.
‘Hoe kom je erbij?’ antwoordde Janus verbaasd. ‘Geloof je nou echt dat ik voor Kalmann werk!’
‘Yeah man, zo zit dat natuurlijk. Dus vertel me maar hoeveel dat schuift, want ík betaal je in elk geval meer. Je zegt het maar en we doen direct zaken. Wat denk je ervan? Laat me los uit deze shit, man.’
‘Birta vertelde me dat jullie jarenlang vrienden zijn geweest. Dat jullie in een heleboel zaakjes samengewerkt hebben. Ze vertelde ook nog dat jij er wel eens over liep op te scheppen dat je Kalmanns enige echte vriend was. En dat je er de mond vol van had dat je hem kon maken en breken als je wou. Birta wist toen niet waar je het over had. Maar ik heb erover nagedacht en ik heb zo’n idee dat jij me zou kunnen helpen.’
‘Laat maar horen, man,’ zei Herbert.
‘Hoe kom ik aan informatie over jou en Kalmann?’
‘Yeah yeah yeah... en ík moet zeker geloven dat Kalmann hier niet achter zit, hè? Yeah yeah yeah. En dat jij geen fuck van Kalmann af weet? Nou, wie zou die informatie anders willen hebben dan hijzelf? Wil hij papieren? Is hij bang geworden? Wil hij bewijzen hebben? Nou? Denkt hij dat ik over hem ga praten? Die piece of shit. Híj heeft Birta, die hoer, toch doodgeslagen? In zijn vakantiehuis, heb ik gelijk of niet? Eindelijk een keer te ver gegaan. Heeft er natuurlijk aan één stuk op los geramd tot ze dood was. Maar waar was jij toen, klootzak? Waar zat je je af te rukken toen hij haar vermoordde? Nou? Je beste vriendin? M’n reet!’
Janus pakte het benzineblik en begon de dop los te draaien.
‘Misschien heb jij hem wel geholpen. Vrienden onder elkaar, hè. Misschien hebben jullie haar wel met z’n tweeën doodgeslagen. You’re in it together, maar nou zijn jullie bang geworden voor ouwe Herbie, want die zou wel eens kunnen gaan kletsen. Zo zit het, hè? Kalmann zal je wel gestuurd hebben om mij te vermoorden. Zo zit het toch, fucking piece of shit?’
Janus begon het benzineblik over het rooster en over Herbert leeg te gieten. Die hapte naar adem toen de benzine in zijn gezicht spetterde. Hij proefde de benzinesmaak in zijn mond. Janus begoot hem rijkelijk, deed toen rustig het blik dicht en zette het op het rooster. Hij haalde een doosje lucifers tevoorschijn. Vanuit de la schreeuwde Herbert hem een serie vloeken toe. Hij drukte zichzelf omhoog en probeerde het rooster op te tillen, maar dat zat vast.
Janus stond als versteend. Het suisde in zijn oren. Hij nam een lucifer uit het doosje en streek ermee langs het strijkvlak, alsof hij zich verveelde. Hij kreeg een schok toen de lucifer vlam vatte en ging branden, maar herstelde zich. Het houtje brandde met een gele vlam op. Herbert schreeuwde het uit toen hij zag dat Janus het stokje door het rooster in zijn gezicht liet vallen.
Hij brulde vanuit de la zijn stem kapot en verwachtte dat hij nu in een oogwenk door een vuurzee omgeven zou zijn, maar toen er niets gebeurde verminderde zijn geschreeuw en ten slotte werd hij weer stil. Door het rooster keek hij met ogen vol haat naar Janus op. Hij trilde van angst en woede.
‘De volgende keer brandt hij nog als ik hem laat vallen,’ zei Janus met bevende stem. ‘Daar heb ik nou zin in: zien hoe jij in die la gebraden wordt. En dat gebeurt er met je als je me niet vertelt wat ik wil weten. Dat moet je heel goed begrijpen.’
Herbert was nu stil. Hij luisterde naar Janus en knikte nauwelijks zichtbaar.
‘Vertel me dan maar waar ik papieren over jou en Kalmann kan vinden.’
‘Hoe weet ik dat je me laat gaan als ik je help?’ vroeg Herbert.
‘Dat weet je gewoon niet,’ antwoordde Janus.
Het was het stil in de la.
‘Die papieren. Waar heb je die?’
‘Val dood, vuilak!’ schreeuwde Herbert en probeerde vanuit zijn diepte omhoog te spuwen.
Janus haalde zijn doosje lucifers weer tevoorschijn en koos met trage hand een lucifer uit. Hij voelde zich alsof zijn benen onder hem zouden bezwijken. Herbert zag hoe Janus het spel herhaalde. Hij sperde zijn ogen wijd open, het leek of ze oplichtten. Hij wilde het nog één keer proberen voor hij het opgaf. Hij geloofde niet dat Janus het zou kunnen opbrengen hem in brand te steken.
‘Dat durf je niet, stuk ellende,’ brulde hij naar Janus, die nu de brandende lucifer vast had en onder zich naar Herbert keek. Hij stak hem door het rooster in de la, vlak boven Herberts gezicht, en op het moment dat hij hem wilde laten vallen krijste Herbert het uit en smeekte hij bij alles wat hem lief was om genade.