36
Het was kort na middernacht. Sigurður Óli, Elínborg en Þorkell zaten nog op Erlendur te wachten toen hij na zijn bezoek aan Eva Lind op het kantoor terugkwam. De stapel papieren die Janus hem had gegeven had hij bij zich. Hij legde niet uit waarom hij zo laat was, maar begon hun direct in grote lijnen te vertellen wat Janus bij die papieren had aangetroffen. Hij zei hun ook dat hij wegens persoonlijke omstandigheden niet verder kon deelnemen aan het onderzoek in deze zaak.
‘Waar slaat dat nou weer op?’ zei Sigurður Óli. ‘Niet meer kunnen deelnemen aan het onderzoek in deze zaak? Wat is er dan aan de hand?’
‘Dat leg ik later wel uit,’ antwoordde Erlendur. ‘Voor het moment moeten jullie het hiermee doen.’
‘Je kan er niet zomaar mee kappen,’ zei Sigurður Óli en zijn toon werd al luider. ‘Wat is dat nou voor onzin?’
Elínborg zat er zwijgend bij en luisterde naar de discussie.
Erlendur merkte dat hij niet zo gemakkelijk van Sigurður Óli zou afkomen en vroeg zijn collega of die hem een lift naar huis kon geven. De volgende morgen zouden ze verder overleggen. Ze stonden op en keken niet-begrijpend toe hoe Erlendur zijn hoed opzette en het kantoor weer verliet. Sigurður Óli ging met hem mee naar zijn auto en ze reden weg. Een hele tijd zwegen ze. Eindelijk nam Erlendur het woord.
‘Je kent Eva Lind wel, mijn dochter. Je weet hoe het er met haar voor staat. Ze is verslaafd en ik weet ook al een hele tijd dat ze zich soms prostitueert om aan geld te komen voor haar drugs. Ik heb geprobeerd haar eruit te halen, maar ik heb maar heel weinig invloed op haar manier van leven. En met Sindri Snær is het al net eender.’
Sigurður Óli reed door, onzeker waar Erlendur met het gesprek naar toe wilde. Net als de anderen op het kantoor kende hij Erlendurs dochter. Algemeen was bekend dat Eva Lind verslaafd was. Meer dan eens was ze in een drugshol gearresteerd en Erlendur had nooit gevraagd haar anders dan anderen te behandelen. Voor zover hij wist werd er onder het personeel niet over haar gepraat. Erlendur zelf sprak nooit over haar, en trouwens ook niet over zijn zoon, over zijn vroegere huwelijk of wat voor privéomstandigheden dan ook. Op Eva Lind had hij vroeger in kleinere zaken wel eens een beroep gedaan. Bepaalde gevallen als computerdiefstal of inbraak in vrijstaande huizen werden traditioneel met drugsgebruikers in verband gebracht. Dat Eva Lind zich in dit wereldje bewoog kon dus nuttig zijn. Maar noch Sigurður Óli, noch zijn collega’s hadden ooit gehoord dat hij op die manier informatie had verkregen. Als het meisje al iets over een misdaad wist, hield ze er haar mond over. Deze keer was ze echter behulpzaam geweest en dat had het onderzoek een stap vooruit gebracht.
‘Het enige wat ik weet is dat Eva Lind ons in deze zaak heeft geholpen,’ zei Sigurður Óli.
‘Te veel, vrees ik,’ zei Erlendur. Ze waren nu bij zijn huis in Breiðholt. Sigurður Óli stopte en zette de motor af. Erlendur tastte in zijn zak en haalde de foto van Jóel en Eva Lind in de hotelkamer voor de dag. Hij reikte hem Sigurður Óli aan.
‘Ze is daar maar net zeventien jaar, een kind nog,’ ging hij verder. ‘Die jongen bij haar heet Jóel. Die zouden jullie eens moeten opsporen. De man ken je misschien wel, een hoge gemeenteambtenaar. Nogal eens in het nieuws. Mogelijk is die foto gebruikt om hem ertoe te brengen Kalmann een voorkeursbehandeling te geven. Waarschijnlijk in verband met de uitgifte van bouwterreinen. Het moest die kerel allemaal wat makkelijker worden gemaakt. Ik wil dat jij die foto bewaart en dat je hem alleen maar bij het onderzoek gebruikt als het echt niet anders kan. En als dat het geval is, wil ik dat je voorlopig niet vertelt wie het meisje is. Denk je dat je dat voor me kunt doen?’
‘Is dit je dochter?’ zei Sigurður Óli zachtjes en hij bekeek de foto. ‘Ik zou haar niet herkend hebben als je het me niet had gezegd. Dit moet afschuwelijk voor je zijn, zeg.’
‘Ja, maar voor haar is het het ergste. Ach ach, dat kind.’
Ze zaten nog een flinke tijd in de auto en bespraken de zaak verder. Ze besloten Kalmann de volgende morgen vroeg een bezoek te brengen. Twee collega’s zouden langsgaan bij de gemeenteambtenaar die op de foto stond. Sigurður Óli praatte op Erlendur in en liet hem beloven met hem mee te gaan naar Kalmann. Daarna zou hij zich uit de zaak kunnen terugtrekken.
Sigurður Óli zweeg een hele poos. Hij overwoog hoe hij Erlendur het beste kon vertellen dat hij met Bergþóra had geslapen. Met een getuige. Vroeg of laat zou hij hem dat toch moeten zeggen. Hij moest er niet aan denken dat Erlendur er langs andere kanalen achter zou komen.
‘Waar zit je over te piekeren?’ zei Erlendur.
‘Ik zit te denken aan Bergþóra, onze getuige van het kerkhof. Ik moet je wat vertellen.’
‘Wat dan?’
‘De avond dat jullie het kistje in dat pand van Herbert hebben gevonden, ben ik bij haar geweest.’
‘En?’
‘We hebben samen gegeten.’
‘En toen heb je een wip met haar gemaakt?’
‘We hebben met elkaar geslapen.’
‘Je hebt dus met onze enige getuige een wip gemaakt.’
‘Zo was het niet. Is het nou echt nodig om er platte seks van te maken?’
‘Ík maak er platte seks van?’
‘Ik ben dol op Bergþóra.’
‘Maar ze is getuige, idioot.’
‘Ik weet het.’
‘Hebben jullie het in bed nog gehad over het kerkhof van Reykjavík?’
‘Ach, hou je bek.’
‘Rust in vrede, zal je bedoelen.’