30

‘Voel je je wel helemaal goed, Erlendur?’

Ze zaten met zijn drieën bij de commandant van de rijkspolitie. Die had al gemerkt dat Erlendur met zijn gedachten ver weg leek en niet erg actief deelnam aan het gesprek. Elínborg keek naar hem. Zij alleen wist wat er aan hem knaagde.

‘O jawel hoor, niks aan de hand,’ zei Erlendur. ‘Alleen slecht geslapen vannacht. De zomernachten, hè. Waardeloos.’

Gebleken was dat de vingerafdrukken op het ijzeren geldkistje van Herbert afkomstig waren. Er was één andere vingerafdruk gevonden; van wie die was kon men niet achterhalen. Herberts vingerafdrukken waren bij de politie bekend van toen hij in voorlopige hechtenis zat, verdacht van betrokkenheid bij de verdwijning van Stefán Vilmundsson. Tijdens de bespreking kwam ook de vraag aan de orde of Kalmann en Herbert elkaar kenden. Zo ja, dan had het zin Kalmann te vragen of hij wist wat er met Herbert was gebeurd. En als daar aanleiding toe was zouden ze hem ook vragen kunnen stellen over zijn reis naar de Verenigde Staten, op dezelfde dag dat Birta dood op het kerkhof was aangetroffen. Het zou interessant zijn te zien hoe hij reageerde.

Het enige zwakke punt was dat ze niets hadden wat Kalmann in verband bracht met Herbert. En nog minder reden hadden ze om een verband te leggen tussen Kalmann en het meisje Birta. Ze konden niet zomaar gezellig bij hem aan tafel gaan zitten om te vragen wat hij daar in de Verenigde Staten had uitgespookt en wanneer hij zijn vriend Herbert voor het laatst had gesproken. Kalmann was na drie dagen uit de Verenigde Staten teruggekomen. Je kon dus niet zeggen dat hij het land was ontvlucht.

De opmerking van Eva Lind kwam ter sprake dat Kalmann en Herbert dikke vrienden waren en dat ze nauw samenwerkten. Dit kwam overeen met de verhalen van een aantal anderen uit het verslaafdenwereldje met wie de politie had gesproken. Maar die kon daar pas mee verder als ze iets tastbaars liet zien, een bewijsstuk dat hen met elkaar in verband bracht.

Dat hield de commandant van de rijkspolitie hun dan ook voor op de dag nadat er in het pand van Herbert in het centrum was ingebroken. Erlendur en Sigurður Óli brachten hem regelmatig rapport uit over het verloop van de zaken. De politiechef, een zwaarlijvige man van in de zestig, was er niet verrukt van dat hun onderzoek zich op Kalmann richtte. Als de politie achter alle geruchten aan moest gaan, alle kletspraatjes, alle insinuaties, alle halve beschuldigingen die de IJslanders het hele jaar door produceerden, dan was IJsland snel een politiestaat, net als die bananenrepublieken in Zuid-Amerika.

‘De naam Kalmann is nou eenmaal boven komen drijven in dit onderzoek,’ zei Sigurður Óli op de man af.

‘Kalmann is een van de rijkste ondernemers van het land en daarom krijgt hij natuurlijk een constante stroom van kritiek over zich heen,’ zei de politiechef. ‘Als jullie niks concreets hebben om hem rechtstreeks met de verdwijning van Herbert in verband te brengen, of met de dood van dat meisje, dan moet je hem met rust laten. Vinden jullie iets van dien aard, dan ben ik de eerste om je op hem af te sturen.’

‘Het is wel mogelijk dat Kalmann Birta gekend heeft,’ zei Erlendur.

‘Hoe dan?’ vroeg zijn chef.

‘Als het klopt,’ zei Sigurður Óli, ‘dat Herbert en Kalmann een tijd lang contact met elkaar hadden of zelfs nog hebben, en als het klopt dat Herbert voor pooier speelt – sorry, meisjes voor mannen regelt – dan is het niet uitgesloten dat hij Kalmann ook meisjes heeft geleverd, waaronder Birta. Als dat zo is, dan hebben we een verband tussen Kalmann en Birta gevonden.’

‘Dun, hoor. En hoe meer je eraan toevoegt, hoe dunner het wordt,’ zei de politiechef.

‘Het is natuurlijk maar speculeren wat we doen,’ zei Erlendur, ‘maar die namen duiken wel steeds op. We proberen ze naar beste kunnen met elkaar in verband te brengen.’

‘Wat hebben jullie in de Westfjorden ontdekt?’ vroeg de politiechef.

‘Ik heb het gevoel,’ zei Erlendur, die nu voor het eerst hardop zei wat hem al een poos bezighield, ‘dat er een verband is tussen Birta’s dood en de Westfjorden. En dan bedoel ik niet dat ze daarvandaan kwam, maar een ander, belangrijker verband. Ze is op het graf van Jón Sigurðsson gelegd. Dat moet een boodschap zijn, dat kan gewoon niet anders. Vanaf het allereerste begin hebben we gedacht dat de moordenaar daarmee iets heeft willen vertellen. Of liever: degene die haar op het graf gelegd heeft, want dat kan best iemand anders zijn geweest. Dat idee heeft ons bij het onderzoek geleid. Ik denk dus dat hij ons iets meer en iets belangrijkers heeft willen vertellen dan dat dat meisje uit het westen kwam. Volgens mij heeft hij ons erop willen wijzen dat we daar moesten zoeken naar de antwoorden op andere vragen. Alleen, die vragen kenden we niet en ze hoefden ook niet direct met de zaak te maken te hebben. Daar ben ik over gaan nadenken. Sigurður Óli en ik zijn naar de Westfjorden gereden, we kwamen in allerlei dorpjes, we hebben er met de mensen gepraat en we hoorden overal hetzelfde verhaal: ze hebben nauwelijks vangstquota meer. De mensen trekken massaal naar Reykjavík. Op sommige plaatsen waar je vroeger een nagenoeg klasseloze samenleving had, heb je nu een aantal schatrijke mensen. Sommigen hebben honderd miljoen in handen gekregen, terwijl een heleboel anderen straatarm zijn. Die zijn in hoge mate verbitterd dat de regering hier in Reykjavík dat allemaal maar laat gebeuren. Ze zijn verbitterd omdat mensen hun vissersboten met bijbehorende quota verkocht hebben aan lui van buiten de streek. Ze zijn verbitterd omdat figuren die nooit in hun leven zelfs maar in de buurt van een vissersboot zijn geweest nu van de visquota profiteren. De Westfjorden hebben het meest van het quotasysteem te lijden gehad. Als je wilt verklaren waarom het aantal inwoners daar zo is teruggelopen moet je er natuurlijk nog wel meer factoren bij betrekken: faillissementen, de recessie en ook het isolement, dat de mensen misschien te zwaar gaat vallen. Toch denk ik dat degene die dat meisje op het graf van Jón Sigurðsson heeft gelegd het niet normaal vindt wat er door dat quotagedoe in de Westfjorden gebeurd is. Ik denk dat hij daar onze aandacht op heeft willen vestigen, en niet die van ons alleen, maar die van het hele volk.’

‘Hoe bedoel je, niet normaal?’ vroeg de politiechef. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’

Erlendur had niet met Sigurður Óli gepraat over wat hij vermoedde, noch met Elínborg, Þorkell en andere mensen van de rijksrecherche. Sigurður Óli keek zijn collega met open mond aan. Hij begreep niet precies waar Erlendur heen wilde, hoewel hij veel van wat hij zei al wist. Voor hij verderging stak Erlendur een sigaret op. Thuis had hij in de middernachtzon wakker gelegen en had hij uitgebreid over de moord op Birta nagedacht. Hij had geprobeerd een basis te vinden waarop hij het meisje, Herbert, Jón Sigurðsson, Kalmann, de Westfjorden, Janus, het geldkistje, de drugs, de bouwactiviteiten, het verleden en het heden met elkaar in verband kon brengen. En langzamerhand was hij erin geslaagd voor zichzelf een theorie op te bouwen. Misschien was die te vreemd om waar te zijn, maar het was de enige die hij kon bedenken.

‘Ik kan er nog niks van bewijzen. Het is alleen een gevoel dat ik heb, en dat gevoel heb ik daar in het westen gekregen. Ik ben er wat dieper over gaan nadenken toen de naam Kalmann ter sprake kwam. Elínborg hier vertelde ons iets wat ze Dóra had horen zeggen. Dóra kende Birta heel goed en ze zei dat die zich zorgen maakte over wie er allemaal in al die huizen moesten gaan wonen, of iets dergelijks. Dat zijn de enige woorden die we van dat meisje kennen. Maar Dóra vertelde erbij dat Birta wel eens bij een man kwam die heel veel huizen had. Waarschijnlijk sloeg dat op huizen hier in Reykjavík en in Kópavogur, in de nieuwe wijken, waar van die enorme winkelcentra moeten komen. In welk verband die woorden gezegd zijn weten we niet, en het was ook nog eens een drugsverslaafde die ze uitte. Een diepere zin konden we er niet in ontdekken, en we zouden ze misschien nooit hebben kunnen begrijpen als Sigurður Óli een hotelhouder in de Westfjorden niet precies hetzelfde had horen zeggen. Birta is daar de afgelopen twee jaar niet geweest, maar het kan natuurlijk zijn dat ze met lui daarvandaan door de stad heeft gezworven. Ze kan die woorden van hen gehoord hebben en ze hebben herhaald waar Dóra bij was. Ze kan ze ook wel ergens anders gehoord hebben of ze zelf hebben bedacht. Maar toch blijft het vreemd dat een verslaafde zich zo druk maakt over huizenbouw. Vinden jullie dat ook niet? Of ben ik de enige? Waarom in hemelsnaam zou een junk zich druk maken over huizenbouw? En hoe serieus moeten we dat nemen?’

‘Waar wil je naartoe, Erlendur?’ vroeg de politiechef.

‘Dat weet ik niet, dat is het nou juist. Ik heb dit van alle kanten bekeken, zonder dat ik tot een conclusie kon komen. Maar ik denk dat Birta vermoord is omdat ze iets wist wat ze niet mocht weten. Ze heeft iets gehoord wat ze niet mocht horen. Ze beschikte over kennis waarover ze niet moest beschikken, niet mocht beschikken. En daarom is ze vermoord. Om haar het zwijgen op te leggen. Dat gevoel heb ik. Ik kan het nergens mee onderbouwen. Helemaal nergens mee. Alleen maar dit: Kalmann is geweldig actief in de nieuwbouwwijken die in de regio Groot-Reykjavík verrijzen. Hij bouwt al die huizen waarvan Birta zich afvroeg wie er allemaal in moesten trekken of waar die mensen vandaan moesten komen. Hij heeft ook, via zijn rederij hier in Reykjavík, op enorme schaal quota in de Westfjorden opgekocht. Birta heeft iets over die man ontdekt wat niet bekend mag worden. Huizen en quota. Daar zit een luchtje aan.’

Zwijgend dachten ze na over Erlendurs woorden. Toen schrokken ze op: er werd op de deur geklopt. De chef van de technische recherche kwam haastig binnen.

‘We zijn gebeld door de telecomdienst,’ zei hij. ‘Onze aanvraag was ergens in het systeem blijven steken, maar nou hebben ze hem eindelijk behandeld. Het telefoongesprek uit de cel voor het gebouw van de telecomdienst ging naar de gsm van een zekere Kalmann, die op dat moment in New York zat.’

Ze keken naar Erlendur. Die zei een hele tijd niets. Hij keek hen een voor een aan, alsof hij niet zeker wist of hij zou doorgaan. Zou hij zijn relaas vervolgen of was het voor dit moment wel genoeg? De politiechef schraapte zijn keel.

‘Ik was nog niet klaar,’ zei Erlendur ten slotte. ‘Ik heb eens gebeld met mijn neven in Eskifjörður. De rederij van Kalmann, Viðey heet die, is de laatste twee jaar bezig geweest met het opkopen van quota in de Oostfjorden.’