25
Over de manier waarop Kalmann rijk was geworden circuleerden verschillende theorieën. Het dichtst bij de waarheid kwam misschien wel de opvatting dat Kalmann als zakenman een volstrekt immoreel mens was. Hij stond helemaal los van de schatrijke, machtige families in het land die rijk waren geworden doordat ze vanaf het begin van de eeuw de politieke ontwikkelingen naar hun hand hadden gezet en hun zaken keurig binnen de eigen kring hadden gehouden. Die zaken – invoer van olie en bouwopdrachten voor het Amerikaanse leger, om er een paar te noemen – hadden hun enorme winsten opgeleverd. Kalmann daarentegen had zich van de grond af opgewerkt. Toen hij zich in het zakenleven begaf was er niemand die hem steunde.
Het was niet duidelijk hoe hij voet aan de grond had gekregen. Er gingen verhalen over betrokkenheid bij de smokkel van sterkedrank. Daarnaast zou hij in de drugshandel hebben gezeten, en dat moest hem flink wat hebben opgeleverd. Voor die tijd stond hij er al om bekend dat hij op zakelijk gebied totaal geen scrupules kende en een bijzonder talent had om van de zwakheden van anderen gebruik te maken. De methodes die hij hanteerde maakten hem weinig geliefd, maar daar zat hij volstrekt niet mee. Vriendschap en vertrouwen kon hij wel kopen als hij dat wilde.
Het aantal verhalen over hem was onuitputtelijk. Er werd beweerd dat hij altijd al in illegale zaakjes had gezeten, er nooit mee was gestopt. Vanaf het moment dat hij de zakenwereld binnenstapte kreeg hij zijn medewerkers, en zelfs degenen met wie hij zaken deed, mee in alle mogelijke kleinere overtredingen en frauduleuze handelingen: ontduiking van de regels hier, valse opgaven daar. In het begin gebeurde dat op zeer kleine schaal en viel het nauwelijks op, maar voor zijn slachtoffer het wist was hij verstrikt in een net van leugens en bedrog en was hij een onderdeeltje geworden van het systeem dat Kalmann om zich heen had gebouwd. De weg terug was dan afgesloten en verdergaan op de ingeslagen weg de enige mogelijkheid. Er waren er die tijdig doorhadden waar dat op uit moest lopen; die beëindigden de samenwerking met hem. Ze schudden hun hoofd en in besloten kring vertelden ze wat voor zaken ze met hem hadden gedaan. Anderen, die zich niet verzetten tegen Kalmanns wil, zonken hoe langer hoe verder weg in het moeras. Maar er waren ook mannen met dezelfde instelling als Kalmann; die werkten nauw met hem samen.
Kalmann bleef op dezelfde manier doorgaan. Als aannemer verdiende hij schatten, eerst bij de bouw van elektriciteitscentrales en later in de woningbouw. Eigenlijk had hij zijn oude werkwijze wel kunnen veranderen. Nooit had iemand het aangedurfd hem aan te geven. Een enkeling haalde met een jammerklacht de sensatiepers, maar publicaties uit die bron werden nu eenmaal niet erg serieus genomen. De overige media besteedden er weinig of geen aandacht aan.
Kalmann had overal een vinger in de pap. Hij bezat de meerderheid van de aandelen in het grootste aannemingsbedrijf van het land en had in de jaren zeventig veel geld verdiend doordat hij de laagste inschrijver was geweest bij een groot project op het gebied van waterkrachtcentrales. Rond 1985 werden hem grote stukken land toegewezen, ten oosten van Kópavogur, in Hafnarfjörður en in de wijk Grafarvogur in Reykjavík. Daar verrees Groot-Reykjavík. Hij deed mee aan de bouw van het grootste winkelcentrum in het land en had plannen om samen met een Engelse winkelketen in Grafarvogur een nog groter exemplaar neer te zetten. Dat zou dan in korte tijd het derde winkelcentrum zijn dat in de hoofdstedelijke regio werd gebouwd.
Daarnaast was Kalmann een van ’s lands belangrijkste importeurs van computerapparatuur en had hij grote belangen in een aantal softwarebedrijven, in de media – pers, commerciële zenders – en in een paar beleggingsfirma’s. Verder zat hij in een van de grootste rederijen van het land. Hoe omvangrijk zijn aandelenpakket in die onderneming was wist niemand. Het bedrijf had, nadat het quoteringssysteem was ingevoerd, in korte tijd een ongelooflijke groei doorgemaakt. Hij stond bekend als een harde onderhandelaar, en waar er in het land ook maar quota te vinden waren had de rederij er de hand op weten te leggen.
Kalmann had veelomvattende contacten met politieke organisaties, rechtse zowel als linkse, en steunde die met grote bedragen. Hij was bevriend met ministers, hoewel hij dat nooit aan de grote klok hing. Ambtenaren, bij zowel het rijk als de gemeente, koesterde hij alsof het kwetsbare kamerplanten waren. Het belastinggeld dat hij betaalde was in de verste verte niet in overeenstemming met wat hij als een van de rijkste mensen van het land verdiende.
Hij liep nu tegen de vijftig, was gescheiden en kinderloos. Veel familie had hij niet. Zijn moeder was gestorven toen hij dertien jaar oud was; zijn vader leefde nog wel, maar die zag hij maar heel zelden. Hij had één zuster, die in zijn aannemingsbedrijf werkte. Eén keer was hij getrouwd geweest, maar zijn vrouw was bij hem weggegaan. De reden daarvan was niet bekend. Kalmann maakte zich er niet druk over, zoals hij er ook geen moeite voor deed zijn liefdesaffaires geheim te houden. Hij liet niets van wat het leven te bieden had aan zich voorbijgaan. Zijn vakanties bracht hij door in het buitenland. Zijn grote liefhebberij was zeilen in de zuidelijke zeeën, maar hij kwam ook graag in New York, Londen en de laatste tijd in Hongkong. In al die steden had hij ook zakelijke belangen.
Toen hij begon had Kalmann niet het flauwste vermoeden dat het hem in zijn zakelijke bestaan zo goed zou gaan. Hij bedacht soms met hoe weinig moeite het hem was gelukt rijk te worden: er was maar een klein beetje oneerlijkheid voor nodig, een klein beetje brutaliteit, een klein beetje agressie en lef. Hij was al heel gauw tot de overtuiging gekomen dat hij het recht had zich zo te gedragen: hij had nu eenmaal niet de voorsprong die de jonge yuppen bezaten – het perfecte uiterlijk, het familiekapitaal, de familiebanden. Die konden met hun grote families overal hun tentakels naar uitsteken. Híj was met lege handen begonnen en kon slechts minachting opbrengen voor zakenpartners wie het zomaar was komen aanwaaien.
Kalmann en Herbert kenden elkaar al heel lang, al hingen ze dat niet aan de grote klok. Herbert maakte deel uit van Kalmanns verleden, waarvan niemand veel af wist. De feiten waren door alle mogelijke roddelverhalen, sprookjes en leugens zo vervormd dat niemand meer kon zeggen wat waar was en wat gelogen. Sommige van die kletsverhalen had Kalmann trouwens zelf gelanceerd. Herbert was een van de weinigen die problemen altijd kon oplossen. Ze kenden elkaar al vanaf hun jeugd en hij was steeds de man geweest die alles regelde. Als Kalmann iets nodig had, zorgde Herbert dat hij het kreeg. Dat was altijd zo geweest en ze voeren er allebei wel bij. Er ontstond zelfs een soort vriendschap tussen hen, hoewel noch Kalmann noch Herbert precies wist wat dat begrip inhield. Goed op je gemeenschappelijke belangen letten – dat zei ze meer.
De eerste bezoekers reden bij Kalmanns huis het erf op. De vergadering zou direct beginnen; ze installeerden zich in zijn weelderig ingerichte werkkamer. Kalmann was die morgen uit de Verenigde Staten teruggekeerd. Hij had zijn zaken daar afgehandeld, maar geen zin gehad langer te blijven, iets wat hij anders vaak deed. Daarom nam hij het eerste vliegtuig naar IJsland. Deze vergadering, waar belangrijke beslissingen over de toekomst zouden worden genomen, kon trouwens niet uitgesteld worden.
Kalmann ontving hen in de deuropening en begeleidde hen naar zijn werkkamer. Ze waren met zijn vijven, zakenmensen uit uiteenlopende branches. Kalmann had hen zelf uitgekozen om mee samen te werken. Hij wist dat zijn plan roekeloos was en de uitvoering ervan tot op zekere hoogte onwettig en in elk geval onethisch, maar hij wist ook dat deze mannen zich door zulke kleinigheden niet lieten weerhouden. Zijn plan was simpel maar briljant, en zoals bij al zijn betere projecten draaide het vooral om het zakendoen.
Hij had veel om over na te denken en tijdens de vergadering was hij er niet helemaal met zijn gedachten bij. Herbert had zich nog steeds niet laten zien en Kalmann kon alleen maar hopen dat hij dood was. Hij wist dat hij een beetje al te lang vertrouwd had op die gekke Amerikafreak, en nu Herbert verdwenen was begon Kalmann zich zorgen te maken: als die kerel hem maar niet in de wielen ging rijden. Herbert was de enige die hem in verband kon brengen met datgene wat hij zijn jeugdzonden noemde. Erger was het dat hij de schakel vormde tussen hem en Birta.
Voor de media bleef de toedracht van Herberts verdwijning een raadsel, maar Kalmann had zijn contacten bij de politie; hij wist dat Herbert gekidnapt was, en wel vanuit zijn eigen huis. Hij vond het beter niet zelf naar hem te gaan zoeken: officieel had hij geen enkele band met hem en dat wenste hij vooral zo te houden. Kalmann kon dus alleen maar wachten tot Herbert boven water kwam, levend of – wat hem beter zou uitkomen – dood.
Toen ze jong waren en elkaar in een vissersdorpje in het noorden leerden kennen was het Herbert geweest die de leiding had, eenvoudig omdat hij ouder was dan Kalmann. Die bracht hij zijn manier van leven bij; hij was toen al helemaal idolaat van alles wat uit Amerika kwam. Nadat ze naar Reykjavík waren verhuisd bleven ze contact houden en begon de bloeitijd van hun samenwerking. Herberts vader was in het begin van de jaren zeventig tweede stuurman op een van de vrachtschepen van scheepvaartmaatschappij Eimskip en smokkelde samen met anderen op grote schaal drank. De sterkedrank werd meestal aangevoerd in kisten of in vaatjes van vijfentwintig liter. Die werden in pakken van vier bijeengebonden en op een van tevoren afgesproken plaats overboord gegooid, meestal bij de vuurtoren van Garðskagi. Herbert en Kalmann visten ze dan op in een motorbootje van Herberts oom in Sandgerði. Vaak ging het om vijfduizend liter in één keer. Dat verkochten ze aan de uitgaansgelegenheden in Reykjavík, in de regio Suðurnes en tot ver naar het westen in de Borgarfjord. Daarvoor hoefden ze de drank uit de vaatjes niet eens te bottelen. De eigenaars van de kroegen pakten alles met beide handen aan. Van Kalmann en Herbert konden ze drank kopen tegen prijzen die driemaal lager waren dan bij de rijksslijterijen. Bovendien vonden ze het eigenlijk wel plezierig dat ze nu eens geen zaken hoefden te doen met die staatsbedrijven.
Herbert kocht ook cannabis van vissers op trawlers en versneed die tot kleinere porties die hij in de uitgaansgelegenheden verkocht. Kalmann deed zijn best zich persoonlijk zo min mogelijk met de smokkel in te laten en algauw had Herbert de leiding van de zaken helemaal in handen. Het hippietijdperk was nog in volle bloei en hasj roken was modieus. De zeelui verdienden er dik aan en Kalmann en Herbert verdienden meer geld dan ze ooit voor mogelijk hadden gehouden.
In die jaren ging Herbert voor het eerst naar Amsterdam. Nergens was eenvoudiger aan drugs te komen dan in Nederland, en hij kwam er in contact met mannen die hem van alles voorzagen wat zijn hartje begeerde. Later kreeg hij ook dergelijke contacten met drugshandelaars in Parijs en Londen. Zulke reizen maakte Kalmann nooit. Die had andere toekomstplannen dan Herbert.
Terwijl Herbert van het leven genoot en naar de Verenigde Staten reisde en in Las Vegas woonde en gokte en behoorlijk wat won – het was waar, hij had enorm veel geluk in het spel – gebruikte Kalmann zijn winst om voet aan de grond te krijgen in het zakenleven. Herbert bouwde op echt IJslandse manier in de armzalige misdaadwereld van Reykjavík een soort feodaal stelsel op. Met zo’n kleine bevolking was het natuurlijk niet mogelijk geweldige sommen geld te verdienen, maar door Kalmanns manier van zakendoen en Herberts agressieve optreden liep toch de helft van alle transacties op drugsgebied in het land via hem. In de loop van de tijd had Kalmann echter afstand genomen van zijn vroegere vriend; hij zag hem nog maar één keer per jaar. Het afgelopen jaar had hij zelfs daar tegen opgezien en de frequentie nog verder willen verlagen.
Het liefst wilde hij definitief van Herbert af. Hij was in Kalmanns bestaan de zwakste schakel, een probleem dat gevaarlijker werd naarmate zijn macht en invloed toenamen. Toch had hij Herbert nog nodig, want die zorgde voor meisjes. Het was voor Kalmann met al zijn rijkdom niet moeilijk met vrouwen in contact te komen, maar hij had nu juist een zwak voor doodgewone jonge meisjes. Die kende Herbert beter dan wie ook. Kalmann wist dat hij met vuur speelde, maar dat maakte deel uit van de spanning. Hij verveelde zich en daarom zocht hij sensatie in Herberts duistere wereld, hoewel hij zich zeer bewust was dat hij daar op de een of andere manier een eind aan moest maken, op korte termijn zelfs.
‘Kalmann!’
Kalmann gaf geen antwoord. Hij was met zijn gedachten ver weg.
‘Kalmann!’ riep een van de deelnemers aan de vergadering. Allemaal keken ze naar hem; hij glimlachte, mompelde iets over de jetlag en nam het woord.