11

Erlendur en Sigurður Óli reden naar de villa in Breiðholt. De vrijstaande woningen daar waren allemaal van hetzelfde type: simpele contouren, wat zuiltjes hier en daar, grote ramen, dubbele garage. De stijl van de nieuwe rijken, verbluffend eenvormig. Voor Herberts huis stonden al twee politieauto’s en voor het raam van de woonkamer was een aantal geüniformeerde politiemensen zichtbaar. Het was een gebouw van twee verdiepingen met een woonoppervlak van ongeveer vijfhonderd vierkante meter, exclusief de dubbele garage, waarin een paar auto’s stonden te glanzen.

Het was waar dat de bewoner op kleine schaal in auto’s handelde en dat hij eigenaar was van de striptent Boulevard, maar wat hij daarmee verdiende was zeker niet voldoende om alle luxe te bekostigen waarmee hij zich had omgeven. De enige verklaring die hij voor zijn rijkdom kon geven was dat hij altijd veel geluk had in het spel. Hij beweerde dat hij met gokken enorme bedragen had gewonnen, niet alleen in eigen land. Ook in het buitenland had hij zijn slag geslagen, onder andere in Las Vegas. Het was bekend dat hij vele malen naar de Verenigde Staten was geweest en zelfs een tijdje in de gokstad Reno in de Nevadawoestijn had gewoond. Sterker nog, hij probeerde de indruk te wekken dat hij een halve Amerikaan was en sierde zich af en toe met de achternaam Rothstein, vooral in de Verenigde Staten, maar ook wel thuis in IJsland. Even natrekken en je wist dat hij Herbert Baldursson heette.

Herbert kwam hun tegemoet in cowboylaarzen, een nieuwe donkerblauwe spijkerbroek en een roodgeruit shirt met blauwe halsdoek. Erlendur keek Sigurður Óli aan. Aan de muren hingen geen schilderijen maar ingelijste filmaffiches. De meest opvallende kwamen uit The Godfather. De meubels zagen eruit alsof ze waren opgekocht in een discotheek uit de jaren zeventig van de vorige eeuw: rode pluchen banken en lage krukjes. Er stond een monsterlijke salontafel, vervaardigd van zwart plastic. De meeste ruimte werd ingenomen door elektronica: een geluidsinstallatie, speakers, een televisietoestel. Alles stond op een wandmeubel dat de helft van de kamermuren in beslag nam. Op de vloer lag een hoogpolig lila tapijt. Herbert had zijn huis Dallas genoemd; de kamers hadden namen van personages uit de soap van die naam.

‘Hoe halen jullie het in je bolle hoofd iemand midden in de nacht wakker te maken?’ schreeuwde Herbert. Vanuit een slaapkamer met het opschrift ‘Pamela’ kwam hij de woonkamer binnen. Erlendur kende Herbert oppervlakkig en was ook min of meer op de hoogte van zijn misdaadcarrière, die op het eerste gezicht niet opzienbarend genoemd kon worden. In zijn jonge jaren had hij gestolen, hij had een aantal gevallen van geweldpleging op zijn naam staan en met regelmatige tussenpozen een tijd in de gevangenis gezeten. Men nam aan dat hij in de vroege jaren zeventig had deelgenomen aan grootschalige alcoholsmokkel. Bovendien werd hij ervan verdacht een van de grootste importeurs van harddrugs op IJsland te zijn. Maar er viel niets te bewijzen; sommige bewijsstukken waren zelfs op mysterieuze wijze zoekgeraakt. Erlendur werd soms moedeloos van de manier van werken bij de narcoticabrigade: hoe krégen ze het voor elkaar!

Rond 1980 had Herbert in verband met een verdwijning in voorlopige hechtenis gezeten. Ook die zaak was echter nooit opgelost. Herbert was een kleine, slanke vijftiger met een langwerpig, smal gezicht waarin vooral de dikke lippen opvielen. Hij was vlug in zijn bewegingen, maar dat kon ook nervositeit zijn. Vrouw en kinderen had hij niet; hij was de enige bewoner van het huis.

‘Hallo, Herbert!’ zei Erlendur.

‘Wat moet dat allemaal met die fucking schijnwerpers? Ik begin er verdomme net een beetje in te raken, hier in de buurt. Waar is dit goed voor? Nou, zeg eens wat! Van wat voor club zijn jullie eigenlijk, stelletje waardeloze zakken. Niet van Narcotica in elk geval.’

‘Herbert toch, niet zo grof,’ antwoordde Erlendur. Hij bekeek de filmaffiches aan de muren. ‘We willen graag wat weten over je huurders in de Kirkjustræti. Twee meisjes, misschien meer. Dóra en Birta. Weet je over wie ik het heb?’

‘Wat is dat nou weer voor bullshit? Jij met je “Herbert toch”.’

Erlendur en Sigurður Óli waren inmiddels Herberts huiskamer binnengekomen en vroegen hem te gaan zitten. Hij deed niet wat ze zeiden, en dus bleven ze alle drie op het lila tapijt staan.

‘Wanneer heb je Birta voor het laatst gezien?’ vroeg Sigurður Óli.

‘Birta? Ik ken verdomme helemaal geen Birta, believe me.’

‘Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?’ herhaalde Sigurður Óli.

‘Hé, wat ben jij voor een fuckhead? Ik ken geen Birta, oké?’

Sigurður Óli keek naar het afschuwelijke tapijt. Erlendur liep naar de politiemensen en vroeg of ze met loeiende sirenes naar Herberts huis waren gereden. Natuurlijk niet, zeiden ze. Midden in de nacht? In een keurige buurt als deze? Kom nou. Hij vroeg hun naar hun auto’s te gaan en de sirenes aan te zetten. Daarna ging hij weer naar Herbert. Na enkele ogenblikken begonnen de sirenes met hun gekmakend kabaal iedereen in de omgeving wakker te gillen.

‘Wat is dat voor godvergeten pestherrie?’ brulde Herbert en hij vloog naar het raam. ‘Willen jullie iedereen hier krankzinnig maken? Jesus.’

‘Vertel nou eens netjes aan Sigurður Óli hier wanneer je Birta voor het laatst gezien hebt,’ zei Erlendur. ‘We hebben alle tijd.’

Herbert keek hen beurtelings aan.

‘Zet dat verdomde geloei dan af. Birta en nog een meid huren dat huis downtown van me. Twee maanden geleden heb ik haar nog gezien. Zet die sirenes uit!’

Erlendur liep de kamer uit. Het geloei verstomde.

‘Jij hebt gezorgd dat ze een huis kregen. Heb je ook voor klanten gezorgd, en voor drugs?’ vroeg Sigurður Óli.

‘Waar heb je het over, man?’ zei Herbert.

‘Je drugsbusiness interesseert me niet, ik wil weten of je de kerels kent waar ze mee omging.’

‘Wou jij soms beweren dat ik zo’n gore pimp ben?’ zei Herbert.

Erlendur keek Sigurður Óli vragend aan.

‘O, een pooier bedoel je?’ zei Sigurður Óli.

‘Ben jij de pooier van die tippelaarsters?’ vroeg Erlendur.

‘Wat denk je wel dat ik ben?’ zei Herbert vol heilige verontwaardiging.

‘Wat ik denk dat je bent? Dat wil je echt niet weten, Herb, believe me,’ antwoordde Erlendur, triomfantelijk naar Sigurður Óli kijkend. ‘Weet je iets van die vaste klanten of de kerels die haar achternalopen?’

‘Waarom stellen jullie vragen over die babes? Die meiden, dat is helemaal niks. Drie keer niks. Nog minder dan etter die uit een hondenreet loopt.’

‘Herb, Herb toch, als je eens wist hoe belachelijk je was,’ zei Sigurður Óli.

‘Jullie zijn zelf volkomen belachelijk. En als jullie wat tegen mijn lifestyle hebben, lazer dan gauw op, alsjeblieft. Stomme boerenhufters.’

‘Wat was jouw contact met Birta?’ vroeg Sigurður Óli. Het geleuter begon hem te vervelen.

‘Ze huurde van me, oké? Zij en een hoer, een vriendin van haar. Ik ken ze verder niet.’

‘Hoe lang heeft ze van je gehuurd?’

‘Een tijdje.’

‘Wat is er een paar maanden geleden gebeurd?’

‘Toen heeft ze de huur opgezegd, oké?’

‘Kreeg ze drugs van jou?’

‘Hé man, ik ben geen dealer.’

‘Heb je gezorgd dat ze klanten kreeg?’

Jesus...’

‘Birta is in het weekend op het kerkhof aan de Suðurgata gevonden, vermoord,’ zei Erlendur langzaam. Hij stak zijn kin een beetje omhoog.

Die mededeling bracht Herbert uit zijn evenwicht. Zijn gelaatstrekken verslapten en hij liet zijn schouders hangen. Dat duurde overigens maar even. Hij herwon zich snel en trok direct weer zijn tough guy-gezicht.

‘En wat gaat mij dat aan? Nou? Ben ik soms een moordenaar? Jullie kunnen me niks maken. Ik ben net dit weekend uit de States teruggekomen. Daar ben ik veertien dagen geweest en van een moord weet ik geen flikker af. Dat kun je checken, man.’

Toch was hij de zelfverzekerde luidruchtigheid van daarvoor kwijt. Het was hem aan te zien dat het nieuws hem onaangenaam had getroffen en dat hij met zijn gedachten ergens anders was. Het leek alsof hij plotseling over een heleboel dingen moest nadenken maar zich nergens op kon concentreren.

‘Maar je begrijpt nou waarom we moeten weten met wie ze contact had,’ zei Erlendur. ‘Weet je hoe ze voluit heet?’

‘Nee,’ zei Herbert langzaam. ‘Ze werd gewoon Birta genoemd. Is ze dood? Vermoord? Of is dit een geintje?’

‘Ze hebben haar gevonden bij Jón Sigurðsson, op het kerkhof aan de Suðurgata. Heeft dat volgens jou iets speciaals te betekenen?’ vroeg Sigurður Óli.

‘Jón Sigurðsson? Wie is dat? Zit die in de hoerenbusiness?’

‘Dat denk ik niet, nee,’ antwoordde Erlendur. ‘Wat dat betreft hoef je je geen zorgen te maken. Maar nou wat anders. Weet jij of Birta een man gekend kan hebben wiens naam met een J begint? Het zou kunnen dat hij een kennis van haar is en dat je hem met haar gezien hebt.’

‘Hé man, ik ken die snol niet, ze huurde van me en daar hield het mee op,’ zei Herbert, die zich nu helemaal hersteld had. Hij was niet van plan die fucking police bij haar zaak te helpen.

‘Waarom heeft Birta de huur opgezegd?’

‘Ja, hoe moet ik dat weten? Ze ging ergens anders heen. Je denkt toch niet dat ik dat allemaal bijhou. Moet dat soms?’

‘Nog één vraag, Herb. Jij bent toch de eigenaar van die prachttent, niet? Van Boulevard?’

‘Hoezo?’

‘Kwam Birta daar ook?’

‘Ik weet niks van die trut af, oké?’

‘Stel dat er mannen zijn die wat meer willen dan in het café een griet een klap op haar kont geven, en ze bellen jou voor een paar meiden. Of er zit een kerel in zijn vakantiehuisje en die wil een meisje. Gaat het zo’n beetje op die manier?’

‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Herbert.

‘Nee, natuurlijk niet. Nou dan, ik vraag me af of je Birta niet naar zulke mannenclubjes gestuurd hebt, als die hier in de omgeving in een of ander vakantiepaleisje zitten. En of ze daar niet is verkracht en vermoord en vervolgens voor oud vuil op het kerkhof is neergegooid. Vind je dat zo’n raar idee? Is dat zo onwaarschijnlijk, Herb?’

‘Je bent gek, jij,’ zei Herbert. ‘Je hebt ze niet allemaal op een rijtje. Als je op deze manier verdergaat, wil ik met mijn lawyer praten.’

‘Met je looier praten? Wat is dat nou weer?’

‘Ach, fuck you.’

‘Volgens mij bedoelt hij een advocaat,’ zei Sigurður Óli.

‘Maar Herb, een advocaat! Dat is toch helemaal niet nodig,’ zei Erlendur. ‘Of wel soms?’

‘Ik snap jullie niet. Ik weet niet waar jullie naartoe willen. Laat me met rust.’

Erlendur zette zijn hoed op.

‘Knijp er niet tussenuit, Herb.’

Toen ze weer buiten stonden spraken ze af Herberts gangen te laten nagaan. Uit zijn reactie op het nieuws over Birta viel op te maken dat hij veel meer wist dan hij ooit zou toegeven. Dat zou hij alleen doen als ze met een heel concrete beschuldiging kwamen en hij de kans kreeg met hen over een schikking te onderhandelen.

‘Birta kwam uit de Westfjorden,’ zei Erlendur. ‘Daar kwam Jón Sigurðsson ook vandaan. Iemand kan dat bedoeld hebben als een aanwijzing dat we het antwoord in de Westfjorden moeten zoeken.’

‘Het is een mogelijkheid,’ zei Sigurður Óli.

‘Zorg jij voor een huurauto, morgenochtend. We gaan ernaartoe. Met de auto. Voor de Westfjorden is dat het beste.’

‘Waarom gaan we niet vliegen? Dan ben je er in een wip.’

‘Ik denk dat we beter met de auto kunnen gaan.’

‘Geef nou maar gewoon toe dat je bang bent om te vliegen.’

‘Vliegtuigen zijn toch ook werktuigen van de duivel?’

‘Moeten we Herbs telefoon niet laten afluisteren?’

‘Jawel, maar dat regelen we zelf. We houden Narcotica erbuiten.’

 

Binnen stapte Herbert in grote opwinding door de kamer. Hij liep naar het raam en keek naar die idioten – ze gingen net in hun auto zitten. Niet bellen, dacht hij. Geen telefoon gebruiken. Hij zag hoe de politiewagens een voor een wegreden. In de buurhuizen ging het licht uit, nadat men daar naar hartenlust had kunnen genieten van wat er bij de nieuwe buren gebeurde. ‘Geen telefoon gebruiken,’ mompelde Herbert.

Een tijd lang bleef hij wachten, maar ten slotte hield hij het niet meer uit. Fuck it. Op een holletje liep hij naar de garage en ging in zijn nieuwe, vuurrode Amerikaanse Jeep Cherokee zitten. Hij wachtte tot de roldeur omhoogging, maar was zo gespannen dat het dak van de jeep langs de onderkant van de deur schampte toen hij achteruit de garage uit knalde.

Hij reed naar het centrum en bleef staan voor het gebouw van de telecomdienst. Daar stond een van de weinige openbare telefooncellen in de stad. Herbert wist dat hij stelselmatig door de narcoticabrigade in de gaten werd gehouden. De drugsmarkt op IJsland was maar klein en de politie kende de meeste figuren die op die markt actief waren. Hij toetste een nummer in en wachtte tot er opgenomen werd. Hij wachtte een flinke tijd. Hij wachtte, wachtte, frunnikte aan het snoer van de telefoon en schopte zachtjes met zijn cowboylaarzen tegen de glazen deur van de cel. Het was tegen twee uur ’s nachts. Eindelijk hoorde hij geluid aan de andere kant van de lijn.

‘Ja,’ zei een mannenstem.

‘Weet je dat Birta dood is?’

‘Wat voor telefoon gebruik je?’

‘Ik bel vanuit een cel. Ik ben niet stupid, man.’

‘O nee, Herbert?’

Toen werd er opgelegd.

Erlendur en Sigurður Óli waren Herbert naar het centrum gevolgd. Hun auto stond op veilige afstand van de telefooncel.

‘We zullen kijken of ze bij de telecomdienst kunnen achterhalen met welk nummer Herb nou staat te bellen,’ zei Erlendur, en Sigurður Óli knikte. Ze zagen hoe Herbert uit de telefooncel kwam, in zijn jeep stapte en wegscheurde.

‘Als jullie wat tegen mijn lifestyle hebben,’ bauwde Sigurður Óli Herbert na. ‘Waar heeft die fucking kerel eigenlijk gezeten?’

‘Nou moet je eens goed naar me luisteren, als je zo begint bel ik mijn looier.’

Ze moesten allebei hard lachen.