34
Herbert merkte dat het hem heel langzaam ging lukken het touw om zijn armen stuk te krijgen. Het was aardedonker in de oven waarin hij nog steeds hing. Hij kon zich nog een beetje bewegen, hoewel hij zorgvuldig vastgebonden was. Het rek waaraan hij hing bestond uit aluminium stangen met ruwe, scherpe randen en hij had een manier gevonden om met de touwen tegen een van die stangen te komen.
Kort nadat Janus Herbert in de oven had geschoven en de deur had dichtgesmeten was de la onder de oven uit getrokken. Hij zag in het zwakke licht dat door de opening naar binnen drong hoe Janus brandstof in de la legde, ballen gedroogde schapenmest, stukken brandhout en takken die in het hok lagen. Die brandstof vulde hij zorgvuldig aan met zaagsel. Herbert begreep dat Janus bezig was de oven klaar te maken voor het roken.
Maar zover kwam het niet. Janus stak de brandstof niet aan, maar schoof de la weer dicht. Er ging een lange tijd voorbij. Herbert hoorde geen voetstappen of andere geluiden. Het leek alsof Janus weer verdwenen was.
Toen Janus hem aan het rek vastbond had Herbert direct gemerkt hoe scherp de stangen waren, en toen hij Janus niet meer hoorde begon hij de touwen door te schuren. Onafgebroken wreef hij in het donker met de touwen tegen de rand. Het zweet droop van hem af en zijn armen deden zo’n pijn dat het wel leek of hij díé aan het afschuren was. Maar hij ging door en bedacht ondertussen hoe hij met zijn kwelgeest zou afrekenen. De haat tegen Janus hield hem in beweging. Hij zou loskomen. Hij zou hem krijgen, die fucking cocksucker.
Herbert bedacht ook dat hij zijn papieren in handen moest zien te krijgen voor Janus had besloten wat hij ermee zou doen. Hij had Janus erover verteld – hij had niet anders gekund. Het was de enige manier geweest om uit die la te komen, en hij zou beslist al vrij geweest zijn als hij zijn zelfbeheersing niet had verloren toen hij in dat hok was gevallen.
Wat wil Janus met die papieren? vroeg Herbert zich af, terwijl zijn armen langs de stang op en neer gingen. Waar zit hij in te wroeten, die gore motherfucker?
En dan was er die fucking Kalmann. Herbert kon de plannen van Kalmann en zijn zakenvrienden niet goed doorzien. Hij wist dat die voor een deel te maken hadden met de uitgifte van bouwterreinen in de omgeving van Reykjavík. En ook met het aankopen van stukken grond. Kalmann had Herbert en Melkmuil eens naar een boer gestuurd, ergens in de omgeving van Mosfellsbær. Die was niet zo enthousiast over het bod dat Kalmann op zijn grond had gedaan. Die boer was een ouwe vent, hij woonde in een huis dat op instorten stond en had met zijn twee koeien, zijn vijftig ooien en een gammele knol helemaal niks te makken. ‘Van die beesten zou ik maar knakworst laten maken,’ zei Melkmuil en toen had hij zo moeten lachten dat hij een hoestaanval kreeg. Hij nam maar gelijk twee pillen, just in case.
De ouwe vent wist niet wat hem overkwam toen Herbert en zijn maat bij hem op de deur klopten en over dat prachtige bod begonnen en of hij dat nou niet aan zou nemen. Was hij echt zo stom dat hij daar in dat onbewoonbare huis bleef zitten, met een bedrijf dat helemaal niks voorstelde? ‘Fuck it, man,’ zei Herbert, ‘je kan een prachtig appartement kopen in een bejaardenflat. Lekker naar bed met al die wijfies daar. Wat wil je nog meer? Of lukt het allemaal niet meer zo?’
‘Vergeet het maar. Ik verkoop mijn land niet,’ zei de kerel, en hij zei erbij dat ze moesten oprotten. Hij verkocht niet, wat voor bod hij ook kreeg, en nou opgesodemieterd.
‘Is dat nou gastvrijheid?’ zei Herbert en hij keek vragend naar Melkmuil.
Twee dagen later brandde de bouwvallige schuur bij de boerderij tot de grond toe af. Het paard kwam daarbij om. De boer sloot een contract met een van Kalmanns ondernemingen en betrok een dienstwoning in Reykjavík. Over wat er gebeurd was praatte hij nooit meer. Zelfs niet met zijn twee kinderen, die blij waren dat hij eindelijk zijn grond had verkocht en een beter huis in de stad had gekregen. Ze hadden geen benul van de waarde van dat land. Ze keken niet naar de toekomst, zoals Kalmann. Dat was nu vijftien jaar geleden en de stad had zich uitgebreid in de richting van het land dat hij had gekocht. Dat zou algauw een van de duurste terreinen van Reykjavík zijn.
Als het nodig was druk uit te oefenen maakte Kalmann in de meeste gevallen gebruik van Herberts diensten. Zo was het tenminste vroeger. Tegenwoordig wilde hij liever niet meer met hem samen worden gezien of op een of andere manier met hem in verband worden gebracht. Herbert had de foto’s van de hoge gemeenteambtenaar genomen. Lang voordat hij in het stadsbestuur zo’n invloedrijke positie kreeg had hij die man al meisjes geleverd. Hij was een van Herberts vaste klanten – tot na het incident.
Kalmann had Herbert gebeld; hij zat in de problemen. Hij moest een ambtenaar voor zijn plannen zien te winnen, maar die sukkel begreep maar niet hoe groot de belangen waren waarom het ging. Hij moest een duwtje hebben, misschien zou hij dan toegeven. Of Herbert daar raad op wist? Die zag wel een mogelijkheid. Hij ging Jóel halen. Het zou Herbert worst zijn wat er verder precies gebeurde, zolang hij zijn geld maar kreeg. Van de meid die Jóel had meegenomen wist hij niks af. Die zag hij pas toen hij de deur van de hotelkamer openduwde en de ene foto naar de andere begon te schieten.
Ineens knapten de touwen rond zijn armen; ze waren los. Herbert had zijn handen erg verwond terwijl hij de touwen kapot schuurde. Het bloed stroomde eruit, maar hij voelde geen pijn. In korte tijd had hij zich losgemaakt van het rek en zijn voeten bevrijd, zodat hij op het rooster onder in de oven kon springen. Het gaf een dreun toen hij erop neerkwam; het geluid echode tussen de muren. Herbert schoof de bebloede blinddoek af die Janus voor zijn ogen had gebonden. Toen begon hij pogingen te doen de ovendeur open te schoppen.