37
De volgende morgen vroeg gingen ze weer naar Kalmanns huis en belden aan. Een hele poos gebeurde er niets en ze belden opnieuw. Eindelijk hoorde ze geluiden binnen; Kalmann kwam in kamerjas en met ongekamde haren aan de deur. Met knipperende ogen keek hij hen aan.
‘O, jullie weer. Ik schijn toch niet de juiste mensen bij de politie om te kopen,’ zei hij ironisch, terwijl hij het huis weer binnenging. Erlendur en Sigurður Óli trokken de deur dicht en liepen achter hem aan.
‘Wat kan ik doen voor twee kruisvaarders tegen misdaad en corruptie?’ riep Kalmann hun van achter uit de zitkamer toe. Hij was op de enorme bank gaan zitten en sloeg de benen over elkaar. ‘Vinden jullie het eigenlijk niet een beetje grof, mensen zo vroeg in de morgen wakker te maken voor een verhoor?’
‘Dit is geen officieel verhoor en je hebt niet de juridische status van een verdachte, maar je wilt misschien contact hebben met je advocaat. In dat geval wachten we wel. Ons onderzoek naar het dode meisje Birta heeft ons nogmaals bij jou gebracht...’ begon Erlendur, maar Kalmann viel hem in de rede.
‘En hoe gaat het met je dochter? Ach, hoe heet ze ook alweer?’
Hij wachtte op Erlendurs antwoord. Kalmann had na hun laatste ontmoeting informatie verzameld over de persoon die het onderzoek naar de moord op Birta leidde. De man had een groot aantal zwakke plekken, had hij ontdekt, en dit was duidelijk de zwakste. Hij genoot toen hij zag hoe Erlendurs gelaatstrekken verstarden, juist omdat die hem niet het plezier gunde een duidelijke reactie te tonen. Hij wilde doen alsof er niets aan de hand was, maar slaagde daar niet helemaal in.
‘Eva Lind was het toch?’ ging Kalmann verder. ‘Interessant meisje.’
‘We hebben hier een aantal namen waarover we je vragen willen stellen,’ zei Sigurður Óli. ‘En nogmaals, als je contact wilt opnemen met je advocaat, dan kunnen we wel even wachten.’
‘Een paar dagen geleden moest ik ineens aan haar denken, aan Eva Lind bedoel ik,’ zei Kalmann, geen aandacht schenkend aan Sigurður Óli. ‘Ik weet niet hoe het kwam, maar ik herinnerde me ineens een verhaaltje dat ik bij een vriend van me had gehoord. Hoe zat het ook weer? Eva Lind, bezig drugs te kopen. Ze gebruikt toch? Of niet? Maar ze had geen geld genoeg en toen ze aan haar vroegen hoe ze dacht te betalen...’
‘Jij zit in de directie van rederij Viðey,’ viel Erlendur hem snel in de rede.
‘Wacht nou, even mijn verhaal afmaken. Het is echt een goed verhaal, hoor.’
‘In dat bedrijf heb jij de meerderheid van de aandelen, al is dat niet algemeen bekend,’ ging Erlendur verder, zijn stem verheffend. Hij was niet van plan zich door Kalmann uit zijn evenwicht te laten brengen. ‘Er is onderzoek gedaan en dat heeft aan het licht gebracht dat dat bedrijf flink bezig is geweest quota te verzamelen, vooral in de Westfjorden.’
‘Ligt het soms een beetje gevoelig met Eva Lind?’ onderbrak Kalmann weer. Hij deed zijn best de grijns rond zijn lippen niet te laten verdwijnen. ‘Ze hebben me verteld dat het zo’n voorbeeldig meisje was – in alles wat ze deed. En ze deed heel veel, tenminste, als je het vriendelijk vroeg.’
Erlendur keek Kalmann in de ogen, peilde de vijandige afkeer erin en wist dat niets van wat hij zei deze man zou raken. De spanning vloeide uit hem weg. Zijn schouders zakten. Kalmann wendde zijn blik langzaam naar Sigurður Óli.
‘Jij hebt de meerderheid van de aandelen in Viðey, nietwaar?’ zei Sigurður Óli.
‘Het is niet algemeen bekend,’ zei Kalmann, ‘maar zo’n tien jaar geleden kreeg ik belangstelling voor de visserij – het kan inmiddels ook wel vijftien jaar geleden zijn. Een van de redenen was het quotasysteem. Voordat ze met die quota begonnen had het geen enkele zin in de visserij zaken te doen. De sufkoppen die niks van dat systeem moeten hebben zullen het nooit leren.’
‘Je hebt je speciaal toegelegd op het kopen van quota in de Westfjorden,’ ging Erlendur verder. ‘Uit ons onderzoek is gebleken dat jouw bedrijf quota uit die streek in bezit heeft gekregen ter waarde van tweeëneenhalf miljard kronen.’
‘Buitengewoon interessant,’ zei Kalmann. ‘Maar waarom kom je me dat allemaal vertellen?’
‘Laat me nog even doorgaan. Als je denkt dat het niet klopt moet je het maar zeggen. In de tijd dat de handel in quota werd vrijgegeven ging het met de bouwactiviteiten in de regio Reykjavík niet al te best, en de aannemersbedrijven gingen bij bosjes failliet. Dat was in het hele land zo, maar het ergst in Reykjavík. Daar zitten vanouds de grootste aannemers. De nieuwbouwmarkt stortte helemaal in en van de plannen van het rijk voor krachtcentrales kwam ook al niks terecht. In het buitenland bleken ze namelijk helemaal geen interesse te hebben in het vergroten van de aluminiumfabriek in Straumsvík of in de bouw van kleinere aluminiumfabrieken. De aluminiumprijs was zo ongeveer tot het absolute nulpunt gedaald. Er werden al grote productiebedrijven stilgelegd en een hele menigte arbeiders raakte zijn baan kwijt. Er gingen vastgoedhandelaren failliet. De bouwsector dreigde volledig over de kop te gaan.’
Kalmann keek zwijgend naar Erlendur.
‘In die recessieperiode zijn ze ergens in Reykjavík op het idee gekomen nieuwe woonwijken te gaan bouwen,’ ging Erlendur verder. ‘In plaats van het machinepark, nodig voor de bouw van waterkrachtcentrales, schaften ze materieel voor de huizenbouw aan. Er zou gebouwd worden in Kópavogur en in Reykjavík ten noorden van Grafarvogur, de kant van Kjalarnes op. Prachtige plannen werden er gemaakt: hele wijken met huizen, winkels en scholen, mooie straten en recreatieterreinen. Rijtjeshuizen, flats, schitterende vrijstaande huizen. En als toefje slagroom twee grote winkelcentra, het ene in Kópavogur en het andere in de nieuwe wijk in Borgarholt. Allebei twee keer zo groot als Kringlan. Maar wie moesten die enorme winkelpaleizen vullen? Wie moesten er in al die nieuwe flats komen wonen? Waar moesten al die mensen vandaan komen?’
Erlendur pauzeerde even en ging toen verder.
‘Het enige wat nog ontbrak in al die plannen waren mensen. Dat prachtige opzetje van aannemers en vastgoedspeculanten in Reykjavík zou uitvoerbaar zijn als je maar mensen had om de huizen te kopen en erin te gaan wonen en hun inkopen te doen in die winkelcentra. Waar moesten die vandaan komen? Wie zouden er moeten verhuizen naar al die huizen die ze zouden gaan neerzetten? Tja, om de een of andere gekke reden waren dat ook de vragen waar die arme meid met haar verdoofde hersens in de straten van Reykjavík over liep te tobben. Raar, hè?’
Kalmann keek Erlendur recht in zijn gezicht en grijnsde.
‘Waar moeten we de mensen vandaan halen? dachten de ondernemers. En ineens zagen ze het. Waar geen quota zijn heb je ook geen mensen. Simpel. Mensen en quota gaan samen. Nou is er vanuit de buitengebieden altijd al een zekere trek naar de stad geweest. Die is al na de oorlog begonnen. Het enige wat je hoefde te doen was die migratie te stimuleren, krachtig te stimuleren. De aannemers en vastgoedspeculanten bedachten dat er een zekere druk voor nodig was om de mensen naar Reykjavík te laten verhuizen. En toen hebben ze zich op de quota gestort. Ze investeerden doelgericht in visserijbedrijven en kregen het voor elkaar dat de handel in quota helemaal werd vrijgegeven. Toen presteerden ze wat niemand ooit voor mogelijk had gehouden: ze zorgden dat de vissersdorpen in de Westfjorden zonder quota kwamen te zitten. De mensen hadden het niet in de gaten. Ze hadden dat nieuwerwetse gedoe met die quota toch al nooit goed kunnen begrijpen. En het liep precies zoals de zakenjongens in Reykjavík berekend hadden. Toen er geen quota meer waren was de basis onder het bestaan in die vissersdorpen weggeslagen. Voor steeds meer mensen bleef er maar één uitweg over: verhuizen naar de hoofdstad. Niet blijven hangen in de omgeving van je jeugd. De boel de boel laten. Proberen je huis te verkopen en er een zien te krijgen in de stad, waar de banen zijn. Misschien vormden de Westfjorden toch al een kwetsbaar gebied en waren ze dus een makkelijke prooi. In dat geval hoefden de grote jongens een ontwikkeling die toch al onvermijdelijk leek alleen maar te bespoedigen. De mensen zitten daar behoorlijk geïsoleerd, de rederijen stonden er al langer zwak voor, de overheid pompte er geen gemeenschapsgeld meer in, heeft de geldkraan dichtgedraaid. En de jongeren wilden toch al naar de stad. Dat alles en nog meer werkte samen om de bewoners van de Westfjorden tot de ideale slachtoffers te maken.’
Weer pauzeerde Erlendur. Kalmann en Sigurður Óli luisterden. Van Kalmanns gezicht viel niets af te lezen.
‘Toen de quota verkocht waren zijn er honderden gezinnen naar Reykjavík verhuisd, want dat was het paradijs. Het lijkt wel alsof het gedrag van mensen door natuurwetten bepaald wordt, want de steden worden steeds groter, ten koste van de buitengebieden. Zo gaat het op de hele wereld. Niemand eigenlijk die dat als iets bijzonders beschouwt. Zo is het nou eenmaal, denken de mensen. Maar de zaak begon in het honderd te lopen en de regering deed machteloze pogingen om door het aanleggen van wegen het wonen in de Westfjorden wat gemakkelijker te maken. Door elke berg werd wel een tunnel geboord. Jawel, eerst de middelen van bestaan weghalen en dan met wegen komen!’
‘Ik kan niet inzien wat daar misdadig aan zou zijn,’ zei Kalmann, die rustig had zitten luisteren naar wat Erlendur te zeggen had. ‘Het is zoals je zegt. De trek naar Reykjavík was in die jaren al begonnen en de mensen hadden nou eenmaal huisvesting nodig. De stad werd groter. Wij bouwden huizen. Wat is daar fout aan?’
‘Jullie hebben een volksverhuizing op gang gebracht. We hebben het over een bewust in het leven geroepen vlucht uit de buitengebieden, georganiseerd door een stel geldwolven uit Reykjavík die profiteren van de stadsuitbreiding. Feitelijk werden de mensen gedwongen hun oude omgeving te verlaten. En die ontwikkeling gaat nog steeds door. Jullie stropen het hele land af op zoek naar quota. Ik weet dat je begonnen bent quota op te kopen in het noordelijke deel van de Oostfjorden. Ik heb een neef in Eskifjörður en die vertelde me dat jouw naam voortdurend genoemd wordt als er weer quota verkocht zijn.’
‘Man, man, wat haal je de dingen door elkaar,’ zei Kalmann met een koud lachje. ‘Is het tegenwoordig ook al een politiezaak als je reder of zakenman bent?’
‘Toen kunnen er twee dingen gebeurd zijn,’ ging Erlendur verder. ‘Dit is de eerste mogelijkheid. Een van jullie moest zo nodig opscheppen over zijn grootse plannen en hoe buitengewoon goed die wel geslaagd waren. Dat deed hij tegen een meisje dat, naar hij ontdekt had, uit de Westfjorden kwam. Of misschien had ze hem dat zelf wel verteld. Hij kocht soms de diensten van prostituees, of beter gezegd: van meisjes. Voor hem moesten ze jong zijn en van de straat komen, het moesten liefst een beetje ruige meiden zijn die er niet al te best aan toe waren. Een oude makker van hem, met wie hij nog samen in de smokkelarij had gezeten, leverde ze. Om de een of andere reden had die man een speciale voorliefde voor dat ene meisje. Hij vroeg zijn vriend haar naar hem toe te sturen. Hij betaalde er goed voor en dat meisje was verslaafd, dus ze kon het geld best gebruiken. Ze werkte soms voor de proleet met wie die man bevriend was, deed koeriersdiensten en zo. Kijk, daar had je nou een goed voorbeeld van de migratie die hij in gang gezet had: de Westfjorden ten voeten uit. De man had geen familie; hij leefde eenzaam, had alleen zichzelf en zijn rijkdom. Al die mooie vrouwen die hij in zijn werk ontmoette, of die zich vanwege zijn macht en zijn invloed aan hem opdrongen, verveelden hem. Hij wilde iets anders, iets jongers, iets ruigers. Ze mochten zelfs ziekelijk zijn. Dat was een pervers trekje in hem.’
Kalmann zei geen woord.
‘Maar toen is die man in zijn seksuele fantasieën te ver gegaan. Er was iets in het karakter van het meisje wat hem aansprak. Maar ook geweld prikkelde hem. Hij strafte haar, sloeg haar, verwondde haar. Daarbij zag hij er niet tegen op risico’s te nemen, met vuur te spelen. Soms sloeg hij het meisje echt hard. Maar altijd betaalde hij royaal, en hij wist wel dat ze bij hem terug zou komen, hoe slecht hij zich ook gedroeg. Er kwam een tijd dat hij tegen het meisje begon te kletsen. Hoe slim hij wel niet geweest was. Wat een geweldig plan hij had bedacht. Hoe uitstekend het had gewerkt, vanaf het moment dat hij het in gang zette. Hoe zijn rijkdom elke dag groter werd, en dat alles door zijn enorme zakentalent. Zo ongeveer moet hij in zijn machtswellust hebben gepraat. Het meisje luisterde niet echt naar het geleuter van de man, zíj dacht aan heel andere dingen, maar langzamerhand begon het toch tot haar door te dringen wat de man haar vertelde, wat de betekenis was van wat hij zei. Misschien ging ze wel met hem in debat. Misschien heeft ze gedreigd het allemaal aan de grote klok te hangen en heeft de man haar toen uitgelachen. Wat een stomme trut ze was om te denken dat iemand haar serieus zou nemen als ze zou kletsen over een samenzwering van speculanten in Reykjavík. Toch zat het de man niet lekker, en toen ze elkaar de laatste keer zagen is hij te ver gegaan. Heeft hij haar te hard geslagen. Misschien is hij kwaad geworden om iets wat ze zei of wilde zeggen en heeft hij haar doodgeslagen. Misschien ongewild. Misschien ook niet.’
‘Wat een gezwets,’ zei Kalmann, beurtelings Erlendur en Sigurður Óli aankijkend. ‘Wat een waardeloos gezwets allemaal. Jullie zeggen maar wat.’
‘Als je ons wilt corrigeren, ga gerust je gang,’ zei Erlendur.
‘Je had het over twee mogelijkheden,’ zei Kalmann. ‘Wat is de tweede?’
‘Dat de man haar om het leven gebracht heeft, gewoon omdat hij dat lekker vond. In dat geval had het niets te maken met die quotageschiedenis, en alleen maar met zijn perverse verlangens.’
‘Hij heeft haar niet om het leven gebracht,’ zei Kalmann eindelijk en hij streek de plooien van zijn blauwzijden, met Chinese figuren versierde kamerjas glad. De grijns was van zijn gezicht verdwenen. ‘Het is omgekeerd geweest. Zíj heeft hém doodgemaakt. Het klopt dat die man een bepaalde ziekelijke voorkeur op seksueel gebied heeft. En hij heeft haar er ongenadig van langs gegeven toen ze de laatste keer bij hem was. Maar daar was een reden voor. En dat was een heel andere dan dat kinderlijke verhaaltje over migratie en huizenbouw. Die laatste keer vertelde ze hem hoe het met haar was. De man was totaal verbijsterd, en dat is goed te begrijpen, maar vermoord heeft hij haar niet. Ze heeft het hem midden in zijn gezicht geschreeuwd. Dat ze met een virus rondliep. Dat ze aids had.’
‘En de man vloog naar Amerika om zich te laten onderzoeken,’ zei Sigurður Óli.
‘Die man had lange tijd van haar diensten gebruikgemaakt, en toen het hem duidelijk was dat ze op de oude voet was doorgegaan nadat ze de ziekte had gekregen, toen was hij natuurlijk hels, en tegelijk doodsbang. Hij is hetzelfde weekend naar de Verenigde Staten gevlogen. Dat was makkelijker voor hem dan zich hier op IJsland te laten onderzoeken. Hij is een bekende IJslander en het nieuws zou als een lopend vuurtje zijn rondgegaan. Dus vloog hij naar Amerika, naar een privékliniek waar hij wel eerder geweest was. Gisteren kreeg hij de uitslag. Hij heeft hiv.’
‘En daarom heeft hij dat meisje vermoord,’ zei Sigurður Óli.
‘O nee. Toen hij haar voor het laatst zag was ze nog in leven.’