88
In de rest van Joegoslavië waren de burgeroorlogen op grote schaal uitgevochten: een strijd van legers, luchtmacht en artillerievuur, belegerde steden, ingenomen gebieden, inwoners die werden gedeporteerd, verkracht en afgeslacht. Tot dusverre was het in Kosovo anders gegaan. Het verzet van de Serviërs had zo lang een vreedzaam karakter gehad dat het voor de meeste mensen, aan beide zijden, als een verrassing kwam toen de vijandelijkheden een aanvang namen. De aanvallen waren willekeurig en sporadisch: guerrilla-acties tegen eenmalige doelwitten, in plaats van georganiseerde militaire campagnes. Terwijl hij naar het noorden reed, dieper Kosovo in, zag Carver hier en daar sporen van vijandelijkheden – een brandend gebouw in de verte, een truck vol soldaten die hem in het voorbijgaan bijna van de smalle tweebaansweg reed.
Hij bevond zich kilometers van de bewoonde wereld, midden op het platteland, toen zijn telefoon ging. Het was Grantham.
‘De plannen zijn veranderd,’ zei hij. ‘Laat Trepca maar zitten. Je moet nu naar de luchthaven van Pristina, die bij Slatina ligt, een stadje ongeveer twintig kilometer ten oosten van Pristina. We hebben nieuwe informatie. Ik verbind je even door met Ed Jaworski. Hij is een Amerikaanse collega, die aan het hoofd staat van de taakeenheid die in Washington met deze zaak bezig is.’
‘Goedenavond, meneer Carver…’
Carver zei niets. Zijn koplampen hadden zojuist een wegversperring opgepikt, een paar honderd meter verderop. Een paar gewapende Servische paramilitairen, in dezelfde blauwe uniformen als de man nen bij de grenspost, stonden bij een primitieve versperring van planken en olievaten, verlicht door schijnwerpers die op de weg schenen. Hun vrachtwagen stond achter de versperring geparkeerd, dwars over de weg, om te benadrukken dat er echt niemand door kwam.
‘Meneer Carver…?’
‘Ja, ik hoor u.’
‘Oké, u moet weten hoe de situatie zich ontwikkelt. Wij geloven dat Vermulens financier, ene Waylon McCabe…’
‘Ik weet wie dat is.’
De mannen bij de wegversperring begonnen naar Carver te wuiven om aan te geven dat hij moest stoppen.
‘Nou, die McCabe speelt waarschijnlijk een dubbel spel.’
‘Klinkt logisch.’
‘Pardon?’
‘Ik zeg alleen maar dat dat iets is wat je van hem kunt verwachten. Ogenblikje, ik krijg bezoek…’
Carver legde de telefoon op de passagiersplaats toen een van de paramilitairen bij zijn raampje verscheen en een draaiende beweging met zijn vinger maakte om aan te geven dat hij het open moest doen. Terwijl Jaworski’s stem krakend door de telefoon klonk: ‘Carver? Ben je daar nog?’ en Grantham blafte: ‘Houd op met dat gezeik,’ begon de militair in het Servisch tegen hem te brabbelen.
‘Sorry,’ zei Carver, de domme buitenlander spelend. ‘Ik versta u niet.’
Hij droeg een jachtvest, met zakken aan de buitenkant ter hoogte van zijn borst en zijn heupen. Langzaam stak hij zijn hand in een van de borstzakken en haalde zijn perskaart van de BBC tevoorschijn.
‘Journalist,’ zei hij, op zichzelf wijzend. ‘BBC … Brits, ja?’
De man draaide zich om naar zijn collega en wenkte hem. Dat gaf Carver de gelegenheid om zijn telefoon op te pakken.
‘Sorry. Ik sta voor een wegversperring. Ik ben zo terug.’
Hij legde de telefoon weer neer en de tweede paramilitair kwam erbij staan en zei met een zwaar accent in het Engels: ‘Weg dicht. Jij niet verder. Dicht. Ja?’
‘Ik begrijp het, ja,’ zei Carver. ‘Maar ik moet verder. BBC.’
Voordat het meningsverschil zich kon voortzetten, werden de Serviërs afgeleid door de komst van een andere auto, een oude Skoda, die achter Carver tot stilstand kwam. Er zat een enorm, in plastic gewikkeld, pakket op het dak, wat hem deed vermoeden dat hij vlak na hem over de grens was gekomen.
Een van de Serviërs wees op het vlaggetje dat aan de radioantenne wapperde. Er stond een zwarte tweekoppige adelaar op, tegen een rode achtergrond, het nationale symbool van Albanië. Hij liep naar de auto, rukte het vlaggetje eraf, smeet het op de grond en spuwde erop, alvorens het met de hak van zijn laars in de modder te trappen. En toen, terwijl zijn partner de wagen onder schot hield, rukte de paramilitair het portier open en sleepte een ongeschoren, zwartharige man van een jaar of dertig naar buiten, gekleed in een Adidas-trainingspak over een rood-zwart gestreept voetbalshirt van AC Milan. De man wees smekend op zijn wagen terwijl hij een paar stappen naar voren wankelde en op de grond werd gegooid.
Terwijl de eerste paramilitair de Albanees een paar halfslachtige trappen verkocht, nam de andere een kijkje in de auto. Hij gebaarde naar de passagiers dat ze uit moesten stappen. Aan de ene kant stapte een vrouw uit en aan de andere kant een tweede, veel oudere vrouw. Carver nam aan dat zij familie waren: de echtgenote en moeder van de man misschien. De echtgenote hield een belachelijk grote roze teddybeer in haar armen die eruitzag als een prijs van de een of andere dorpskermis. Moeder had een met franjes versierde, geweven sjaal omgeslagen. De man die hen onder schot hield, zette hen langs de kant van de weg en draaide zich toen half om, om naar zijn collega te kijken die nog steeds de man stond te trappen. Geen van beide paramilitairen zag wat er vervolgens gebeurde. Terwijl Carver toekeek, smeet de jongste vrouw haar teddybeer op de grond, terwijl de oudere vrouw haar omslagdoek afwierp. Ze hadden allebei een pistool. En geen van beiden aarzelde ook maar een seconde om het vuur op de paramilitairen te openen.
De eerste viel onmiddellijk neer, greep naar zijn buik en gilde het uit van pijn. De ander probeerde weg te komen, maar had nog maar een paar stappen gezet toen een kogel de zijkant van zijn hoofd raakte, en zijn schedel liet openbarsten zoals een lepeltje de schaal van een gekookt eitje breekt. Een aantal kogels had doel gemist en was vlak langs de paramilitairen naar Carvers auto gevlogen, waar ze zijn achterruit hadden verbrijzeld en in de carrosserie waren gedrongen.
Een stem uit de telefoon riep: ‘Wat gebeurt daar?’ maar Carver was niet meer in de buurt om het te horen. Hij had de autodeur opengetrapt en rolde over het asfalt, terwijl hij intussen zijn Beretta trok en zich in een greppel langs de kant van de weg liet vallen. Uit het niets was er een mes in de hand van de Albanees verschenen en hij stond over de gewonde Serviër gebogen, grijnzend om zijn gegil en met een blik die deed vermoeden dat hij er met plezier de tijd voor zou nemen om hem een langzame, pijnlijke dood te bezorgen. Maar dat kon wachten. Hij had Carver over de weg zien schieten. Terwijl de kreten van de gewonde man door de nacht klonken, raapte hij een van de machinegeweren van de militairen op en liep in Carvers richting, zijn ogen half dichtknijpend om beter te kunnen zien in het donker.
De vrouwen volgden hem, de echtgenote gebogen, haar pistool met twee handen voor zich uit houdend, de oudere vrouw volslagen onbevreesd voor elk gevaar.
Met een schok van weerzin realiseerde Carver zich dat hij ze alle drie zou moeten doden, de vrouwen net zo goed als de man.
Hij aarzelde niet.
Kniel, in schiethouding. Twee schoten in het hoofd van de man. Rol naar links. Kniel opnieuw. Twee per persoon voor de vrouwen. Drie doden.
Het was in vijf tellen gebeurd. Na afloop kwam het enige geluid van de gewonde Serviër, wiens gejammer van angst en pijn langzaam maar zeker afzwakte tot een zacht gekreun. Bewusteloosheid en de dood zouden nu snel volgen.
Misselijk van de zinloosheid van dit alles liep Carver terug naar zijn auto. Hij vroeg zich af hoeveel soortgelijke taferelen er zich de afgelopen paar jaar in dit onwetende land hadden afgespeeld, en hoeveel er de komende jaren nog zouden volgen.
Anderhalf uur geleden hadden de mensen in die auto waarschijnlijk nog in de file gestaan bij de grenspost, pratend en grapjes makend, net als iedereen. Ze leefden. Ze hadden vooruitzichten. En moest je hen nu eens zien.
Hij pakte de telefoon weer op. De eerste stem die hij hoorde was die van Jaworski.
‘Waar heb jij verdomme gezeten?’
‘Hou je kop,’ snauwde Carver.‘Er zijn hier net vijf doden gevallen.’
‘Oké, we beginnen gewoon opnieuw, heel vriendelijk en beleefd,’ zei Jaworski, op minzame, verzoenende toon. ‘De situatie is als volgt: Waylon McCabe is een paar uur geleden in Pristina geland. Zijn vliegtuig is aangepast om een bom te kunnen laten vallen. Ook heeft hij een soort bondgenootschap gesloten met een Servische leger aanvoerder, Dusan Darko. Wij denken dat Darko het wapen gaat stelen dat Vermulen heeft gevonden – of misschien heeft hij dat al gedaan – en het aan McCabe gaat overdragen. En vervolgens denken wij dat McCabe het wil gebruiken om Armageddon in gang te zetten.’
Carver liet een ongelovig gesnuif horen.
‘Hij denkt dat hij de profetieën van het boek Openbaring in vervulling zal laten gaan,’ zei Jaworski, bloedserieus.
‘En Jezus huilde.’
‘Dat lijkt me in dit geval een wat ongelukkige woordkeuze,’ zei Jaworski.
‘En wat moet ik nu doen?’
‘Naar het vliegveld gaan natuurlijk, en dat vliegtuig zoeken. We hebben het helemaal tot Slatina kunnen volgen en weten dat het is geland. We weten zeker dat het niet meer is opgestegen, want het komt niet op de radar voor. Maar bij de laatste satellietopnames was het nergens te bekennen.’
‘Oké, stel dat ik dat vliegtuig heb gevonden. Wat dan?’
‘Observeer het. Hou ons op de hoogte. Geloof me, door ons te voorzien van de informatie die we nodig hebben, kun je een grote rol spelen bij het oplossen van deze situatie. Maar je moet goed begrijpen dat dit, wat mijn regering betreft, een binnenlandse aangelegenheid is, met Amerikaanse staatsburgers als betrokkenen. Het zal dus uitsluitend afgehandeld worden door Amerikaanse bureaus. Eerlijk gezegd, meneer Carver, hebt u er niets mee te maken. Uw plaats bevindt zich tussen het publiek, niet op het toneel. Dus bemoei u nergens mee en doe in geen geval iets anders dan observeren en informeren.’
‘Heb je dat begrepen, Carver?’ mengde Grantham zich in het gesprek. ‘Observeren en informeren. Geen vuurwerkshow dit keer.’
‘Ja hoor, ik heb het begrepen,’ zei Carver alvorens op te hangen.
Hij haalde zijn spullen uit de kapotgeschoten Mercedes en gooide ze in de vrachtwagen van de dode Serviërs. Toen liep hij terug naar de man die was gedood met een schot in zijn hoofd. Hij lag in het schijnsel van de koplampen van de Albanese auto. Carver bekeek de achterkant van het uniform van de man, waarna hij het lichaam met zijn voet omrolde en de voorkant bekeek. Er zaten geen bloedvlekken op. Dit was een kans die hij niet mocht laten liggen. Hij kleedde het lichaam uit en trok het Servische uniform aan over zijn eigen broek en hemd. De maat klopte aardig, hoewel de laarzen hem een maatje te klein waren: dan maar een nachtje zere voeten. De dode man leek niet op Carver en volgens zijn legitimatie was hij meer dan tien jaar jonger. Carver liep naar het andere lichaam. Deze man was ouder en leek wat meer op hem, dus nam Carver zijn portefeuille en papieren. Nu was hij dus Nico Krasnic, 32 jaar.
Hij raapte Krasnics machinepistool op en liep terug naar de truck. Toen hij instapte, en een achtergelaten vest en tas onder de passagiersstoel schoof, zag hij een cd-walkman op het dashboard liggen. Uit pure nieuwsgierigheid drukte Carver op play en pakte de koptelefoon. Meteen werden zijn hersenen belaagd door een beukend mitrailleurvuur van hardcore rap. Carver zette het ding uit. Als dat het laatste was waar de Serviër naar had zitten luisteren, moest de dood als een weldadige opluchting zijn gekomen.
Terwijl hij de wagen startte en zijn weg naar het vliegveld vervolgde, was Carver al bezig een plan te maken. En dat plan had weinig te maken met observeren en informeren.