80
Het parkeerterrein is uitgerust met blauw-met-gouden sprookjeslampen – aardig detail, Trudy’s idee. Boven aan de trap naar de gymzaal ziet Waarnemend Rector Greg Costigan de gasten arriveren, in smokings en lange, elegante avondjurken uit hun auto’s komen. De schooldagsoundtrack van met hoge stemmetjes uitgeroepen krachttermen op de binnenplaats heeft plaatsgemaakt voor stemmig, waardig geroezemoes. Ze kunnen hem ook zien staan, omlijst door de gloeiende deurpost van de Zaal, terwijl hij staat te wachten om hen te begroeten als, neemt hij aan, de kapitein, de kapitein van een schip. Het fraaie schip de Seabrook.
Terwijl hij zo uitkijkt over deze pracht en praal, is het woord dat onvermijdelijk in hem opkomt ‘gerechtvaardigd’. Greg zal de eerste zijn om toe te geven dat de afgelopen maanden niet bepaald van een leien dakje zijn gegaan, hier op de SS Seabrook. Dat voorval met Juster, disciplinaire problemen, slechte rugbyprestaties – in onzekere tijden als deze zouden de meeste mannen in zijn positie geneigd zijn geweest hun kop laag te houden, de storm uit te zitten, zich niet te wagen aan een in het oog springende, risicovolle onderneming als deze. Maar Greg is niet het soort Waarnemend Rector dat zich door tegenslag laat afschrikken. Een dapper gebaar was precies wat er nodig was om het verval een halt toe te roepen – iets groots, flitsends en extravagants, om de aandeelhouders tevreden te stellen en het zelfvertrouwen over de gehele linie te vergroten. Want een school is, naast het feit dat die op een schip lijkt, ook net een markt, en als de markt vertrouwen heeft, maakt het in wezen niet uit wat voor kleine technische probleempjes er eventueel achter de schermen spelen.
En tot dusverre heeft dat besluit voor de volle honderd procent gunstig uitgepakt en is het gerechtvaardigd. Er heerst vanavond een sfeer van uitmuntendheid, het soort uitmuntendheid dat je niet kunt kopen, in de zaal. Verspreid tussen de ouders – het is trouwens volle bak, wat bewijst dat zijn besluit met betrekking tot de prijs van de kaartjes goed is geweest en gerechtvaardigd was – loopt een soort Best of Seabrook rond, enkelen van de kopstukken van de afgelopen dertig jaar: sporters, captains of industry, persoonlijkheden uit de media, de crème de la crème van de Ierse samenleving in feite. Een geweldige opkomst, een bewijs van de speciale band die Seabrook smeedt – zoals Greg aan Frank Hart uitlegt, uit de klas van ’68, scrumhalf in het Ierse team tussen 1971 en 1978, die nu in het vastgoed zit en meervoudig miljonair is. ‘Het maakt niet uit of je nou vijf jaar of vijfenvijftig jaar geleden eindexamen hebt gedaan. Je zult altijd deel uitmaken van de familie. In de moderne wereld van vandaag de dag is dat een zeldzaam en kostbaar iets.’
‘Komt pater Furlong vanavond nog?’ informeert Hart.
‘Was het maar waar, Frank, was het maar waar. Want in zekere zin is dit zijn avond, een eerbetoon aan hem en zijn voorgangers en aan het prachtige geschenk van onderwijs dat ze aan zoveel generaties Ierse jongens hebben gegeven. Helaas is hij nog niet genoeg hersteld om het ziekenhuis te verlaten.’
‘Maar zo is het podium wel vrij voor jou,’ grapt Hart.
Greg lacht gemaakt. ‘Het zou een hele klus worden om hem op te volgen,’ zegt hij.
Frank Hart heeft uiteraard volkomen gelijk; dit honderdveertigjarig-jubileumconcert markeert de wisseling van de wacht. Zelfs de Paracleten zullen nu toch wel erkennen dat hun tijd geweest is. Je kunt je tegenwoordig niet meer achter een kruisbeeld blijven verbergen; wie er ook in de kleine en nogal verwijfde schoenen van Furlong stapt, diegene zal rekening moeten houden met de realiteit van het leven in de eenentwintigste eeuw. Had Desmond Furlong een honderdveertigjarig-jubileumconcert kunnen organiseren dat live wordt uitgezonden in het hele land? Laat staan dat hij het hoofd had kunnen bieden aan een potentieel schandaal dat de hele school had kunnen verwoesten. Op de een of andere manier denkt Greg dat in een traditionele Afrikaanse stoel naar een stel zwemmende vissen zitten kijken dit keer weleens niet genoeg geweest had kunnen zijn. En dat weten die Paracleten heel goed.
Dus in bepaalde opzichten is dit eigenlijk een droevige gelegenheid – hij verzinkt in zijn verbeelding in een soort acceptatietoespraak, gehouden in een zaal van ongeveer dezelfde grootte, gelijkelijk gevuld met notabelen – aangezien ze het einde van een tijdperk markeert. Maar in andere opzichten is het een vreugdevolle: omdat ze bewijst dat hoewel de Paracleten dan praktisch weg mogen zijn, hun normen en waarden zullen voortleven. Misschien zullen de mannen die ze uitdragen een pak met stropdas dragen in plaats van een hondenhalsband; misschien zullen ze een laptop dragen in plaats van een bijbel, en misschien zal de naam van de brug die ze gebruiken om verschillende gemeenschappen samen te brengen niet ‘God’ maar een ‘gemeenschappelijk zakenmodel’ heten. Maar hoewel de uiterlijke verschijningsvormen misschien zullen veranderen, zullen de waarden zelf hetzelfde blijven – de Seabrook-waarden van geloof, fatsoen en wat dies meer zij.
Ja, terwijl hij het schouwspel zo overziet – de gigantische geluidsinstallatie, de radiotechnicus die aan het werk is achter zijn paneel, de eerste (van twee) cameramannen die over het publiek pant, de majestueuze banieren en wimpels (die op het laatste moment van buiten de school zijn betrokken, omdat de exemplaren die de Kunstafdeling te bieden had teleurstellend slordig waren – gerafelde zomen, ongelijkmatige belettering, ‘Christus’ dat verkeerd was gespeld als ‘Cristus’ etc.), de mensen in het publiek die met interesse de inhoud doorlezen van de goudomrande, wit-met-blauwe enveloppen die op hun stoelen zijn gelegd, die opwindend nieuws bevatten over de aanstaande aan Seabrook gelieerde creditcard – denkt Greg dat vanavond hem geen kwaad zal hebben gedaan, helemaal geen kwaad. Nu hoeft hij alleen zijn ogen nog maar open te houden en te zorgen dat er niets verkeerd …
‘Haha, kijk eens wie we daar hebben.’ Greg is in een oogwenk door de menigte geschoten om de verkreukelde gestalte die met de kaartjescontroleur bij de deur staat te bekvechten op zijn schouder te slaan. ‘Howard, fantastisch om je te zien, wat kan ik voor je doen?’
Howard kijkt knipperend naar hem op, met open mond. ‘Eh, ja, nou, ik wilde naar de optredens komen kijken …’
‘Hij heeft geen kaartje,’ zegt de jongen aan de deur nors.
‘O, jeetje, da’s nou jammer, want – jezus, Howard, wat is er met je hand gebeurd?’ De voormalige geschiedenisleraar zit in ongeveer een halve kilometer niet erg schoon verband gewikkeld. Hij begint iets te brabbelen over een ongelukje toen hij aan het roerbakken was, waarbij hij Gregs middenrif toespreekt.
‘Ben je ermee naar een dokter geweest?’ onderbreekt de Waarnemend Rector hem.
‘Nou, nee, nog niet,’ zegt Howard, die nog steeds oogcontact vermijdt. Hij voert iets in zijn schild, denkt Greg. Als je de hele dag omgaat met puberjongens, leer je de tekenen van een snood plan behoorlijk snel herkennen.
‘Zo te zien heb je medische verzorging nodig. Als ik jou was, ging ik er meteen mee naar een dokter.’
‘Ja, maar …’ mompelt Howard, ‘maar ik wilde het concert niet missen.’
Greg maakt een gebaar van frustratie met zijn vuist. ‘Nou, verdorie, Howard, dat is heel jammer, want het punt is dat de kaartjes helemaal zijn uitverkocht.’
Howard gaapt hem hulpeloos aan. Golven dranklucht slaan van hem af. ‘Kun je niet … Ik bedoel …’
Greg zou er niet over peinzen hem ook maar in de buurt van het concert te laten komen, zelfs niet als hij er níét uit had gezien alsof hij de afgelopen drie dagen dronken in een greppel had gelegen. ‘Ik zou het dolgraag doen, Howard,’ – hij slaat zijn arm om Howards schouders en leidt hem uit de baan van de echte gasten, die beginnen te fluisteren en te wijzen – ‘… echt waar, maar we moeten al mensen wegsturen.’
‘Ik heb alleen …’ Greg kan de radertjes in ’s mans verstopte hersenen bijna horen draaien, ‘… ik heb alleen, nou ja, omdat ik aan het programmaboekje heb gewerkt en zo, een beetje, ik voel een soort persoonlijke … persoonlijke wens om …’
‘Dat begrijp ik volkomen, Howard. Dat begrijp ik volkomen.’ Broeder Jonas is bij zijn elleboog verschenen; Greg knikt hem betekenisvol toe. ‘Weet je wat, waarom gaan we niet even lekker een luchtje scheppen buiten? Dan hebben we het er daar over.’
‘Oké,’ zegt Howard bedrukt, maar dan roept hij zichzelf tot de orde. ‘Eigenlijk vroeg ik me af of ik even met Tom kan praten?’
‘Met Tom?’ Greg glimlacht bezorgd. ‘Wat heb jij Tom dan te zeggen?’
‘Ik wilde hem alleen maar succes wensen? Voor de toekomst?’
‘Dat is heel vriendelijk van je, Howard, en ik zal de boodschap met plezier doorgeven. Maar we staan nu op het punt te beginnen, dus het lijkt me beter dat je …’
‘Oké, maar … misschien alleen even …’
‘Nee, dat lijkt me geen goed …’
‘Ik zie hem daar staan – Tom! T… aauw!’
‘Howard? Gaat het, Howard?’
‘Ik … ah … eh …’
‘Neem even de tijd om op adem te komen, goed zo, lekker wat frisse lucht …’
‘Is er iets mis, Greg?’ roept Oliver Taggart, uit de klas van ’82, vanaf de trap naar de zaal.
‘Ha ha, Olly, ouwe rakker! Nee hoor, alleen een beetje, een beetje plankenkoorts, dat is alles …’
Met hulp van broeder Jonas weet Greg Howard met zachte hand een stukje verder de bossige schaduwen van de binnenplaats in te krijgen. ‘Sorry, makker, ik raakte je een beetje onhandig. Ik moet per ongeluk je hand hebben geschampt …’ Howard hijgt en pruttelt in zichzelf. De man heeft duidelijk een soort zenuwinzinking. Dat kan weleens gunstig blijken. Misschien slaat hij wel helemaal door, houdt hij op met lesgeven en bespaart hij Greg een hoop kopzorgen. Het is tegenwoordig verdomd lastig om iemand te ontslaan. ‘Hoe gaat het nou? Voel je je weer wat beter? Weet je wat, Howard, ik vind het erg jammer dat je er niet live bij kunt zijn, maar gezien je bijdrage zal ik je een gratis dvd van het concert sturen, van het huis. Wat zeg je daarvan?’
Howard sputtert ontmoedigd.
‘Goed zo, knul. Ga nu maar naar huis en rust even lekker uit. Broeder Jonas zal je naar de poort brengen. Geniet van je vrije tijd.’
Wat hij ook van plan was, Howard erkent nu zijn nederlaag en strompelt de avond in, met de broeder een paar stappen achter hem aan. Greg blijft glimlachen en zwaaien tot hij veilig uit het zicht is. Dan zegt hij tegen Gary Toolan bij de deur dat hij hem onmiddellijk moet waarschuwen mocht Howard weer verschijnen. Wat een gek. Verdorie, als er ook maar een greintje gerechtigheid bestond in de wereld, dan werd Howard naar Timboektoe gestuurd, niet Tom Roche.
Het voordeel van de hele toestand is dat hij de ouverture van Tiernan Marsh bijna helemaal misloopt. Maar het is een doorslaand succes. De MC van de avond komt op, Titch Fitzpatrick, een joch met een geweldige instelling en wagonladingen charme, en kondigt de volgende act aan – het is Shadowfax, die Another Brick in the Wall van Pink Floyd speelt. Opgaand in de marcherende, puntige ritmes vergeet Greg algauw het hele onprettige gedoe met Howard. We don’t need no education … Het zou zijn leerlingen misschien verbazen als ze hoorden dat Greg ooit zelf een band heeft gehad. Ze noemden zich de Ugly Rumours, coverden ditzelfde liedje. Hey! Teacher! Leave them kids alone! En nu is hij Waarnemend Rector van een school! Wat kan het leven toch raar lopen.
Als hij in zijn programmaboekje kijkt (met daarin een kort essay van Gregory L. Costigan, getiteld ‘Een goeie stuit van de bal: 140 jaar leven op Seabrook’), ziet hij dat het Kwartet hierna komt, dat dat wijsje van de Citroën-reclame speelt. Hij speurt de zaal af naar Connie Laughton en ziet hem verwachtingsvol drentelen aan de rand van het podium, met zijn dirigeerstokje onder zijn arm. Fijn dat Van Doren weer aan boord is, zeker voor Connie. En het publiek zal ervan smullen, wacht maar af. Het is echt een verdomd goed programma. Misschien moet hij maar vijf pond extra vragen voor die dvd’s.
Titch Fitzpatrick verlaat het podium en Greg glimlacht verwachtingsvol. Maar als het Kwartet verschijnt, vervaagt zijn glimlach algauw tot een frons. Wat is er in vredesnaam met Van Dorens hoorn gebeurd? En waarom zijn ze alle vier in aluminiumfolie gewikkeld?