50
Skippy is weer in zijn kamer. De anderen zijn nog
bezig met hun operatie; hij weet hier te komen zonder met iemand te
praten. Hij weet wat hij nu moet doen, hij wil geen tijd meer
verspillen.
Hij doet de deur dicht en knipt alle lichten uit op de lamp boven
zijn bureau na. Hij haalt een blanco vel papier van de stapel in
Ruprechts printer en gaat zitten.
De zwembril staart hem aan vanaf de deur. De zwemtrofeeën glinsteren van de kleine flarden van herinneringen. Door Thurles rijden in de krakerige oude bus. De dag als elastiek, dat steeds verder uitrekt tot het moment van de race, als alle tijd wegschiet. De lege plek op de tribune waar mama en papa niet zitten. Het groene onderwaterhotel, de kamer waarin je niet kunt slapen, de nummers die in goud aftellen naar die ene deur …
Opschieten, Skippy, opschieten! Je moet het nu doen!
Het is alsof hij die deuropening weer ziet.
Kom op, kom op!
Die langzaam opengaat, de stromen van de toekomst die zich om hem heen wikkelen en hem naar voren trekken, naar binnen …
Nee! Hij pakt zijn pen op. Hij schrijft: Beste Coach,