60

 

 

 

 

 

 

Ed’s Doughnut House is altijd halfleeg op vrijdagavond, als iedereen met een leven en een vals identiteitsbewijs ergens heen gaat waar ze alcohol schenken. Maar KellyAnn gaat gewoon dóód als ze niet even een Double-Chocolate Wonderwheel haalt. Dus daar zitten ze dan.

   ‘Ik zit er de hele tijd naar te smachten of zo,’ zegt ze, terwijl ze de chocola van haar vingers likt. ‘Ik kan het niet verklaren, ’t is echt een heel raar, eh, smachten?’ Als ze even een stilte heeft laten vallen voor suggesties die niet komen, legt KellyAnn zelf het verband. ‘Het zal wel komen doordat ik zwanger ben,’ zegt ze bedachtzaam.

   Janine rolt met haar ogen.

   ‘O mijn god, die dingen zijn zó … lékker,’ verklaart KellyAnn met een mond vol karamelprut. ‘Weten jullie zeker dat jullie er niet eentje willen?’

   ‘Ik wil hier weg,’ zegt Janine. ‘Het is ’t Losers Hoofdkwartier hierzo.’

   ‘Oké,’ zegt KellyAnn. Het is haar opgevallen dat Janine vanavond een tikje snauwerig is. Maar daar gaat ze geen hele scène om schoppen. ‘Waar is Lori vanavond?’ zegt ze, terwijl ze haar duimen schoon zuigt.

   ‘Al sla je me dood,’ zegt Janine schouderophalend.

   ‘Heeft ze afgesproken met die Daniel?’

   ‘Ik heb geen idee,’ verklaart Janine theatraal.

   KellyAnn pakt nog een donut uit. ‘Hij klinkt heel lief – weet je zeker dat je er niet eentje wilt?’

   ‘Ik heb geen honger.’

   ‘Ik heb tegenwoordig altíjd honger. Ik word zo groot als een huis!’ Ze grinnikt bij zichzelf, herinnert zich dan: ‘Ja, Titch kent hem wel. Hij klinkt nou niet helemaal als Lori’s type. ’t Is een beetje een sukkel, toch? Maar wel aardig. En iedereen is beter dan die gestoorde Carl. Ik bedoel, mijn god. Die komt nog eens in America’s Most Wanted terecht of zo.’

   Janines ogen vernauwen zich en boren een gat in haar, en haar stem is net een mes: ‘We zitten in Ierland, KellyAnn, niet in Amerika.’

   ‘Ja, maar je weet wel wat ik bedoel.’ KellyAnn reikt naar een servetje en veegt haar vingers een voor een af. ‘Ik begrijp gewoon niet hoe ze op zo iemand kan vallen, weet je wel, die aan de drugs is en omgaat met dat schorem uit die flats en in zijn eigen arm snijdt. Ik bedoel, hál-lo?! Zal wel niet de ware zijn, of wel?’

   Janine geeft geen antwoord, maakt een piepklein balletje van het vettige donutpapier.

   ‘Mijn moeder zegt dat meisjes die op dat soort jongens vallen waarschijnlijk een negatief zelfbeeld hebben,’ zegt KellyAnn. ‘Maar waarom zou Lori een negatief zelfbeeld hebben? Iedere jongen in Zuid-Dublin is stapelverliefd op haar.’

   Nu propt Janine het papier door het spleetje dat voor een rietje in haar lege drinkbeker is gesneden.

   ‘Ze is zo mooi en zo,’ gaat KellyAnn verder. ‘Ze kan iedere jongen krijgen die ze wil.’

   Janine zegt daar ook niets op.

   ‘Maar goed, ik ben blij dat ze iemand heeft gevonden met wie ze gelukkig kan worden. Nu hoeven we alleen nog maar een leuke jongen voor jou te vinden!’

   ‘Doe geen moeite,’ zegt Janine.

   ‘O, Janine, nou niet opgeven!’ KellyAnn reikt over de tafel om over haar arm te aaien. ‘Ik weet zeker dat er iemand voor jou rondloopt!’

   ‘Daar ben ik juist zo bang voor.’ Janine draait zich om als ze de deur open hoort gaan, en draait gauw weer terug als er weer vier sukkels met strohaar binnenkomen. ‘Mannen zijn ontzettende klootzakken,’ zegt ze.

   ‘Titch is geen klootzak,’ zegt KellyAnn met nadruk. ‘Hij geeft om me.’

   ‘Ze zijn allemaal hetzelfde,’ merkt Janine met een suikerzoete stem op. ‘En kunnen we hier nou weg, alsjeblieft? Misschien kunnen we dan eindelijk ergens heen waar er daadwerkelijk iets kan gebéúren?’

61

 

 

 

 

 

 

Nu ben je diep in het bos, zoekt naar het kasteel van de laatste Demon. De zon gaat onder, de boomstammen gloeien bleekzilver op, vanaf de wortel naar boven in spinnenweb gewikkeld. Je hebt je paard in de vallei laten staan, je kon het met geen mogelijkheid meenemen. Waar moet het heen? Een vriendelijk iemand zal het wel onder zijn hoede nemen, en na afloop kun je het gaan ophalen.

   Na afloop.

   Toen je terugkwam van Lori, was Ruprecht er nog niet, hij was bezig met zijn missie. Je legde de frisbee in de kledingkast en haalde het buisje met pillen onder je matras vandaan. Door het raam van de slaapkamer is de lucht net zo doods zwart als de lege binnenplaats van de school, alsof ze hem geasfalteerd hebben, en op je bureau ligt, als een geel blad, het briefje dat je op de deur aantrof: bus vertrekt om 8 uur naar ballinasloe. zie je daar! A

   Niemand weet veel van de Derde Demon. Zelfs op internet is er moeilijk informatie te vinden. Je hebt het Rijk nu drie keer doorkruist, op zoek naar zijn Kasteel. Je laat de bossen nu achter je en gaat de moerassen in, in het felle maanlicht noordwaarts. Je rent tot je niet verder kunt en op de grens van het Rijk stuit, de onzichtbare muur waarachter het gras en water verdergaan tot de einder terwijl je benen bewegen zonder je ergens heen te dragen. Oké, naar het westen dan maar.

   Volgens een oplossing van de M-theorie is ons universum een hypersfeer, wat wil zeggen dat het de vorm van een bubbel heeft. Dat betekent dat als je zo ver zou rennen als je kon, d.w.z. vijftien triljoen lichtjaren ver, je uiteindelijk weer op precies dezelfde plek zou uitkomen als waar je begonnen was. Dus hoe zou je dan ergens anders moeten komen? Nou, als je binnen in de bubbel was, dat wil zeggen in hyperspace, dan kon je overal heen waar je wilde. Terug in de tijd bijvoorbeeld? Terug, vooruit, naar elk punt in de ruimte, en dan hebben we het nog niet eens over de andere universums, een oneindig aantal misschien wel. Maar hoe kom je in die bubbel? Tja, daar wordt het lastig. Omdat we te groot en te zwaar zijn voor de dimensies? Zo zou je het kunnen stellen.

   Djed die rent en rent, steeds verder naar het westen, door de duisternis voor het ochtendgloren. Nu kom je bij een splitsing in het pad waarvan je je niet herinnert dat die er eerder al was. De twee kanten zien er identiek uit, omzoomd met bomen en mist. Je kiest er willekeurig een en begint te lopen. Algauw wordt de mist dikker. Binnen de kortste keren bedekt hij alles, laat alleen schimmen van bomen, schimmen van paden achter.

   Slaap trekt aan je oogleden. De klok tikt, duwt je steeds dichter naar morgen toe.

   bus vertrekt om 8 uur naar ballinasloe.

   Griepepidemie, ebola, de pest. Bus die ontploft, revolutie, de skeletten van dinosauriërs die in het museum tot leven komen en chaos veroorzaken. Een invasie van buitenaardse wezens. De dood.

   zie je daar! A

   Er komt geen eind aan de mist. Terwijl je verder loopt, komen er dingen op in je gedachten, flarden van herinneringen die om je heen dwarrelen en samenkomen, zich verzamelen als spoken uit het donker. De zwemwedstrijd, de vorige, in Thurles. Volwassenen die zich op de plastic tribune persten: plattelandsouders in kanten blouses en truien met ruitpatroontjes, Seabrook-ouders met zonnebrillen op, sieraden, zonnebankbruin. De andere ploegen praatten plat en hadden brede schouders, in de kleedkamer noemden ze jullie ‘stadse flikkers’, jullie zaten in elkaar gedoken in een hoek zonder iets te zeggen, met jullie zwembrillen op zagen jullie eruit als bange insecten. Toen haalde Coach jullie de zaal in. ‘Jullie kunnen het, jongens! Ze zijn nu al bang voor jullie! Omdat jullie beter zijn dan zij!’ Toen klonk het fluitje.

   Steeds verder, dieper de mist in.

   Zodra je het water raakte, was je niet meer bang. Water is overal hetzelfde! Je lichaam bewoog zonder dat je erbij nadacht, je realiseerde je dat al die keren ervoor, op trainingen, maar dat waren schaduwen van dit moment en de echtheid ervan gaf je vleugels. Het gejuich van de tribune klonk als zware golven van geluid, de ademhaling van een monster dat telkens als je bovenkwam om naar lucht te happen tegen je aan sloeg. Je armen brandden, ze ploegden en groeven alsof je door de aarde heen moest. Je wist niet wat er om je heen gebeurde, bleef jezelf gewoon vooruitgooien tot je vingers de muur raakten. Toen zag je Coach opspringen met een vuist in de lucht.

   De metalen trofee gemaakt in Korea in de dikke vingers van het jurylid. Het blauwe overhemd van Coach zwart van het jou op zijn schouders dragen. De lege plek in het publiek waar je vader en moeder hadden moeten zitten, daar bleef je telkens naar kijken. ‘Ze kan nu niet aan de telefoon komen, knul.’ ‘Oké, pa, later misschien.’ Een zwart gat is een regio waar de regels niet meer gelden, waar we niet weten waarom er gebeurt wat er gebeurt. Het woord ‘kanker’ staat ook niet voor een bepaalde ziekte, maar je ziet het als een naam die we geven aan een enorm gat in onze kennis, een blanco vlek op de kaart als het ware.

   ‘Wie wil er een hamburger?!!!’ Bij de McDonald’s in Thurles smaakte die anders dan thuis. Daarna terug naar het hotel, dat groen was als muntijs dat jarenlang in de regen had gestaan. In het bed naast je viel Antony Taylor meteen in slaap. De anderen zaten in de kamer van Siddartha naar Dunston Checks In te kijken. ‘Is ze nu wakker?’ ‘Ze is net naar bed, knul. Maar ze is ontzettend trots op je, Danny, dat moest ik tegen je zeggen.’

   Je lag daar in het donker. Het gesnurk van Antony klonk als een betonmolen. Je wilde alleen maar met haar praten! Je wilde dat ze je vertelden wat er aan de hand was! En toen voelde je been alsof het vanbinnen gewrongen werd, je kon niet stil blijven liggen. Het wrong je zo het bed uit! Je stond op, je hinkte rond. Toen deed je de deur open; het behang in het hotel was ook groen, het zag eruit alsof je onder water was, de gouden kamernummers op de deuren telden af, je hief je hand om te kloppen – en toen …

   Hoe lang loop je nou al rond in de mist?! Hij is nu zo dik dat alles is weggevaagd. Het enige wat je nog kunt zien is die eindeloze, parelgrijze zee. Verdomme, misschien had je op die splitsing de andere kant op moeten gaan. Nu loopt het pad dood. Je draait je om, loopt de kant op waar je vandaan kwam, maar het lijkt niets uit te maken. Oost, zuidoost, naar het zuiden. Alleen maar mist. Je begint je af te vragen of het spel misschien gecrasht is, zodat je nu vastzit in een of andere hoek aan de rand van de kaart, en je buigt je naar voren om op de resetknop op de console te drukken als je oog ergens op valt, heel in de verte.

   Eerst lijkt het niet veel – een stipje, meer niet, bijna te klein om te zien. Maar het stipje wordt algauw een stip, en de stip een donkergrijze vlek tegen de achtergrond van zilverige mist. Als je je ernaartoe haast, realiseer je je dat wat-het-ook-is ook op jou afkomt. Bons, bons, doet je hart. Je handen op de controller zijn glibberig van het zweet. Je weet dat het de Demon is, zelfs op deze afstand, dat kun je merken aan hoe de haartjes op je armen overeind gaan staan. De kamer bonst met je hartslag mee, de avondkleuren vallen weg en pulseren mee in het ritme. En nu stapt hij eindelijk naar voren uit de mist.

   De realiteit springt links en rechts naast voren.

   Omdat je zijn gezicht herkent.

   Je wrijft in je ogen. Je knijpt in je arm, kijkt vluchtig om je heen. De kamer is er nog; je zit nog steeds met gekruiste benen op de vloer, jouw vloer. Achter je bliept Ruprechts seti-scan zachtjes in zichzelf. Door het raam zie je de gebruikelijke sterren en in de verte hoor je het geluid van Casey Ellington die achter Cormac Ryan aan rent over het parkeerterrein met een geschud blikje Dr Pepper.

   Maar als je weer naar het scherm kijkt, is er niets veranderd. Aan de ene kant Djed, met zijn gouden haar, zijn Zwaard der Liederen, de amulet van de prinses. Aan de andere kant …

   Aan de andere kant staat Coach.

   Hij ziet er precies zo uit als altijd, met zijn sweater met het wapen van Seabrook aan, een fluitje aan een koord om zijn nek. Zijn lichaam helt licht naar één kant over, zijn handen hangen leeg langs zijn lijf. Hij kijkt je aan.

   Je weet niet wat je moet doen. Hoort dit te gebeuren? Is dit het spel nog wel? Je lacht, omdat het zo belachelijk is. Maar er is niemand om je te horen lachen. Je wilde dat Coach je niet zo bleef aanstaren, op het scherm. Maar hij houdt niet op. En nu zegt hij: ‘Zwemwedstrijd.’

   Je hele lijf springt op. De muren van de kamer draaien rond als een kermisattractie.

   Misschien verbeeld je je het wel. Maar dan begint hij weer te praten. ‘Zwemwedstrijd,’ zegt hij.

   Gebeurt dit echt?

   ‘Zwemwedstrijd.’

   ‘Coach?’ zegt hij tegen het scherm.

   Maar hij zegt het gewoon weer, ‘Zwemwedstrijd’, en nog een keer, luider: ‘Zwemwedstrijd.’

   ‘Hou op!’ schreeuw je terug.

   Nu komt hij op je af. ‘Zwemwedstrijd.’

   Dit kan niet, je zit in een spel …

   ‘zwemwedstrijd.’

   Je pakt de controller op waar je hem hebt laten vallen, aan je voeten. Misschien kun je langs hem heen rennen? Maar hij verspert je, schijnbaar zonder te bewegen, de weg. Je probeert een andere kant. Daar is hij weer, vlak voor je. Het wordt steeds moeilijker om na te denken. De mist rolt over jullie heen, als een kring van spoken die kijken naar een vechtpartij op het schoolplein. En nu komt hij op je af … op je af, op je af, alsof hij door het scherm heen gaat komen. ‘zwemwedstrijd,’ zegt hij.

   Je slaakt een kreet, stormt met het zwaard op hem af. Je slaat naar zijn armen en zijn hals. De slagen hebben geen effect, hij blijft naar voren komen. ‘zwemwedstrijd.’

   ‘Hou je kop!’ Je haalt de Bijl der Onoverwinnelijkheid tevoorschijn en rent op hem af. Je hakt op hem in, op zijn gezicht en zijn lichaam. Je spreekt toverformules uit, Vuurstorm, Omkering, Verbanning.

   ‘zwemwedstrijd zwemwedstrijd zwemwedstrijd.’

   Nu begin je te huilen. ‘Hou je kop?’ smeek je.

   ‘zwemwedstrijd,’ zegt hij.

   Je gilt. Je schopt tegen de monitor.

   ‘zwemwedstrijd.’

   Je duikt naar de console, maar er is iets mis, want je krijgt hem niet uitgeschakeld, je haalt het knopje steeds om maar er gebeurt niets, en nu is het gezicht van Coach tegen het scherm gedrukt en zegt steeds maar weer:

zwemwedstrijd zwemwedstrijd zwemwedstrijd

   en er klinkt een geluid alsof er een deur opengaat en je deinst terug van het scherm omdat hij, alsof hij wordt opgeroepen, verschijnt, recht voor je, de Deur, met zijn gouden kamernummer, en je ziet jezelf naar binnen lopen

   een hotelkamer in

   ‘Hé Daniel, hoe gaat ie?’ Hij komt uit zijn stoel, op het nachtkastje de pillen en een glas raar smakende cola, en je weet wat er gaat gebeuren, maar het is alsof je vastzit in de beweging, alsof je naar jezelf staat te kijken …

   ‘Ontspan je maar, je hoeft nergens bang voor te zijn,’ zegt hij, zijn hand strekt zich naar je uit

   Ja, nu weet je het weer, hè

   In je haar, stroef van het chloor

   terwijl ma op haar rug ligt met buisjes in haar lijf

   En je ziel glijdt van een hellend vlak je lijf is zwarte magie gevangen in ijs dat nooit meer zal ontsnappen of veranderen of groeien

   En morgen zal het allemaal opnieuw gebeuren.

   bus vertrekt om 8 uur naar ballinasloe. zie je daar! A

   Begrijp je het nu, Skippy? Je kunt niet meer vluchten. Je hebt vijftien triljoen lichtjaren afgelegd, en nu ben je weer terug op de plek waar je bent begonnen. Zo zit het universum in elkaar, dat heet Zo Gaan Die Dingen, het is een deur die je als een zwart gat de toekomst in zuigt; en alles wat belooft je ervandaan te halen – een meisje, een spel, een doorgang – dat zijn allemaal niets meer dan verdwaalde straaltjes en sprankjes licht die je tegemoet schijnen vanaf een plek waar je nooit zult kunnen komen.

   Op de monitor draait de Derde Demon zich uitdrukkingsloos om en loopt de mist weer in.

   Nu lig je met je hoofd op het tapijt. Ergens boven je tikt een klok. Je lichaam voelt als lood, voelt alsof je al dood bent. Maar dan merk je iets op.

   Op het game over-scherm zie je, uit zijn in mist gehulde lijf, Djeds ziel naar boven fladderen. Steeds verder naar boven, een dansende bal van licht, tot hij boven aan het titelscherm is, om de prinses heen stuitert die in haar glinsterende kooi van ijs zit te wachten. Hij blijft maar om haar heen dansen. En plotseling denk je:

   Zijn zíél.

   Je gaat rechtop zitten.

   Een ziel weegt niets, heeft geen omvang.

   Op het scherm twinkelen de ogen van de prinses je tegemoet.

   De dimensies zijn overal, te klein om opgemerkt te worden door lompe menselijke lichamen. Maar als je alleen maar een ziel was …

   Dan kun je ze zien! Alsof er een sluier is weggetrokken, zie je dat de lucht vol kleine deurtjes is! Ze zweven daar, door de hele kamer, en je krabbelt overeind om erdoorheen te gluren, je ziet wat er aan de andere kant is! Elk deurtje leidt naar een andere tijd, een andere plek! Door deze zie je Ruprecht die in zijn kelder aan het Onzichtbaarheidsgeweer zit te werken …

   En daar heb je de Hallowe’en Hop, als de dingen die ze vanavond in haar portiek zei nog niet bestaan, en je realiseert je dat Lori’s omtrek precies is wat er ontbrak in je armen …

   Hier heb je morgenochtend, acht uur, de sombere lucht spijkerbroekblauw, rillende jongens met otterachtige ochtendogen, Siddartha en Garret en Antony Taylor, die een voor een het trapje van de bus opklimmen, vechten om het achterste bankje, terwijl Coach op zijn horloge kijkt, op zijn clipboard, weer op zijn horloge, naar de deuren van de school, die niet opengaan …

   (‘Sneller, Skippy!’ spoort een stem, de stem van de prinses, je aan, terwijl de kamer zwemt, de deeltjes uit elkaar spatten, de snaren zich ontrafelen als een oude schooltrui)

   En hier is het zomer, jaren geleden, voor dit allemaal begon, en ma is in de tuin en doet Dogley voor het eerst in bad, hij is nog een pup, hij weet niet wat water is, schuimvlokken vliegen in het rond, hij keft en kronkelt, hapt naar alles binnen zijn bereik, en ma zegt: ‘Als jij hem zo vasthoudt, kan ik …’ en dan schiet hij uit je armen de lucht in als een stuk zeep, komt neer op het gras, draait zich om en blaft naar je, schudt het water van zich af, zodat het allemaal over je heen schiet, en ma lacht zo hard dat ze op het gras moet gaan liggen, haar haar is goudkleurig, haar buik rond met Nina erin, de regenboogbubbels zweven door de tuin als perfecte, gloednieuwe universums, het geluid van haar gelach klinkt als muziek, het is muziek, en die leidt je naar de deur, tegen de stroom van de tijd in, je zwemt uit alle macht, er steeds dichter naartoe …

   ‘Waar ben jij nou mee bezig?!’

   Je doet je ogen open. Ruprecht torent met een verbijsterd gezicht boven je uit.

   ‘Zeker in slaap gevallen …’ Je tilt je hoofd van het tapijt. ‘Ik zat een spelletje te spelen,’ zeg je, en je gebaart naar de monitor. Maar die staat niet aan. Je sleept jezelf naar het bed en gaat rechtop zitten.

   ‘Wat is dit?’ Ruprecht heeft een leeg, amberkleurig buisje van de vloer geraapt.

   ‘Niks,’ zeg je, ‘ik was gewoon wat spullen aan het opruimen.’ De slaap suist in je gedachten als de ruis van een radio. De kleine deurtjes zijn verdwenen. ‘Heb je je capsule teruggekregen?’

   Ruprecht kijkt grimmig uit het raam. ‘Die klotehond,’ zegt hij. Zijn maag rommelt. ‘Je hebt zeker geen eten bij je?’

   ‘Nee,’ zeg je. Was het dan toch allemaal een droom? De teleurstelling brandt in je binnenste, tranen in je ogen, bijna niet te verdragen.

   ‘Hmm.’ Ruprecht kijkt op zijn horloge. ‘Ed’s is nog open …’

   Hij draait zich om om de munten in zijn spaarpot te tellen. Je kijkt naar zie je daar! A en probeert niet te huilen. En dan realiseer je je dat je een paar centimeter boven de grond zweeft.

   Holy shit! Wat gebeurt er? Ruprecht staat met zijn rug naar je toe, hij zegt iets over een nieuwe capsule maken, en ondertussen stijg je langzaam op naar het plafond! Je probeert niet te lachen
– het is alsof er een onzichtbare hand onder je voeten is gegleden en je optilt, steeds hoger …

   Ruprecht draait zich om. Je staat meteen weer op de grond. ‘Wat is er gebeurd met het Frisbeemeisje?’ zegt hij. Hij kan ze niet zien, maar quarks en elektronen schieten door de lucht, vonken uit zijn lichaam als een miljoen piepkleine, veelkleurige bliksemschichten.

   Je haalt je schouders op. ‘Een ander keertje.’

   ‘O.’ Er komt weer hevig gerommel uit zijn maag. ‘Ik heb niet genoeg kleingeld,’ zegt hij.

   ‘Ik betaal wel voor ons allebei,’ zeg je. ‘Dan kunnen we een wedstrijd houden.’

   ‘Een wedstrijd?’

   ‘Waarom niet?’ Je atomen trekken weer naar omhoog. Je voelt je met de seconde lichter en lichter worden! Stel nou dat we vanavond terug in de tijd zouden gaan, zouden we dan zo ver terug kunnen gaan als we wilden?

   Ruprecht slaakt een van zijn spottende lachjes. ‘Mijn beste Skippy, ik ben al vijftien wedstrijden achter elkaar ongeslagen. En toen had ik niet eens honger.’

   ‘Nou …’ Je ritst je jack dicht. Door het raam schijnt het neon donutbord je tegemoet, de deur der deuren, de poort naar alles erachter, vandaag en gisteren en eergisteren, alle momenten en mensen waar je ooit van hebt gehouden. ‘Misschien is vandaag wel mijn geluksdag,’ zeg je.

 

 

 

 

 

Skippy Tussen De Sterren
titlepage.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_000.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_001.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_002.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_003.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_004.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_005.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_006.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_007.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_008.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_009.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_010.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_011.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_012.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_013.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_014.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_015.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_016.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_017.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_018.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_019.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_020.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_021.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_022.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_023.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_024.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_025.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_026.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_027.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_028.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_029.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_030.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_031.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_032.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_033.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_034.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_035.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_036.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_037.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_038.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_039.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_040.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_041.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_042.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_043.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_044.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_045.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_046.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_047.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_048.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_049.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_050.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_051.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_052.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_053.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_054.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_055.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_056.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_057.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_058.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_059.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_060.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_061.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_062.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_063.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_064.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_065.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_066.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_067.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_068.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_069.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_070.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_071.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_072.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_073.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_074.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_075.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_076.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_077.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_078.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_079.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_080.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_081.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_082.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_083.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_084.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_085.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_086.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_087.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_088.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_089.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_090.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_091.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_092.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_093.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_094.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_095.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_096.xhtml
awb_sign_skippy_tussen_de_sterren-ebook_split_097.xhtml