41
Ruprecht voert iets in zijn schild. Hij doet nu al twee dagen alsof hij ziek is om onder zijn lessen uit te komen – stopt zijn bed vol kussens en verkast naar zijn lab. Maar wat hij daar doet blijft zelfs voor zijn kamergenoot een mysterie; tot Skippy op een late vrijdagavond wakker wordt en er een mollig silhouet over zijn bed heen gebogen staat. ‘Wat doe jij nou?’ mompelt hij door de overblijfsels van zijn dromen heen.
‘Ik sta op de rand van een historische doorbraak,’ zegt het silhouet.
‘Kan dat niet wachten tot morgen?’
Blijkbaar niet, want Ruprecht blijft over hem heen hangen, snuffelig ademhalend in het donker, tot Skippy met een kreun de dekens van zich af gooit.
Een uur later staan hij en de anderen rillend op stukken piepschuimen verpakkingsmateriaal nog steeds te wachten op wat er ook gaat gebeuren, terwijl Ruprecht, met een laboratoriumbril op en een soort cape om, kabeltjes vastmaakt aan printplaten en met een soldeerbout aanpassingen doet aan wat zo op het oog voor verscheidene honderden euro’s aan aluminiumfolie is. Het is ijskoud in de kelder, en hun geduld begint op te raken.
‘Verdomme, Blowjob, gaat het nog veel langer duren?’
‘Bijna klaar,’ antwoordt Ruprecht enigszins gesmoord.
‘Dat zegt hij steeds,’ moppert Mario stug.
‘Ruprecht, het is midden in de nacht,’ smeekt Geoff, terwijl hij over zijn armen wrijft.
‘En het stikt hier van de spinnen,’ vult Skippy aan.
‘Nog heel even,’ stelt de stem hen gerust.
‘Kun je in elk geval zeggen wat het is?’ zegt Niall.
‘Het ziet eruit als een soort teleporteermachine,’ merkt Geoff op.
‘Het principe is vergelijkbaar,’ beaamt Ruprecht als hij even opduikt uit een woud van kabels. ‘Een Einstein-Rosen-brug, maar dan geherkalibreerd voor de elfdimensionale matrix. Hoewel het doel van de teleporteermachine alleen maar was om een verbinding te leggen tussen twee verschillende gebieden in de ruimtetijd, terwijl dit … dit …’ Hij laat een geheimzinnige stilte vallen, en verdwijnt vervolgens weer met een spatel in zijn schepping.
‘Het ziet er anders niet uit als een brug,’ zegt Mario, terwijl hij de wigwam van aluminiumfolie wat beter bekijkt.
‘Ik vraag me af waar die brug heen leidt,’ peinst Geoff met schorre stem.
‘Nergens heen, sukkel,’ snauwt Dennis. ‘Dat ding stuurt je hoogstens met een kluitje in het riet. Verdomme, het is vrijdagavond! Realiseer je je wel dat er op ditzelfde moment miljoenen mensen seks hebben? Ze hebben seks en ze drinken bier, terwijl wij hier zitten te kijken hoe Von Blowjob met zijn speelgoed klooit.’
‘Hmm, nou ja,’ antwoordt Ruprecht, onderweg naar een van zijn computers. ‘Ik vraag me ernstig af of de mensheid veel zal hebben aan seksen en bier drinken als hun hele toekomst op het spel staat. Ik betwijfel of ze dan nog veel bier zullen drinken, als de hele planeet onder water staat en het leven met uitsterven wordt bedreigd.’
‘Ik heb het gevoel dat ik nu al uitgestorven ben, als ik zo naar jou zit te luisteren,’ moppert Dennis.
Maar het lijkt erop dat het moment van de waarheid eindelijk is aangebroken, want nu doet Ruprecht een stap naar achteren, weg van zijn zilveren insectenpop, en fatsoeneert zijn cape. ‘Mario?’
‘Yo.’ Mario zwaait met zijn mobieltje met camera. ‘Ik ben er klaar voor.’
‘Uitstekend.’ Ruprecht trekt zijn cape recht en schraapt zijn keel. ‘Nou, jullie vragen je waarschijnlijk af waarom ik jullie hierheen heb laten komen. Het concept van het multiversum …’
‘Cut!’ zegt Mario.
‘Wat nou?’ Ruprecht kijkt hem geprikkeld aan.
Mario legt uit dat zijn camera alleen clipjes van tweeëntwintig seconden kan opnemen.
‘Dat is prima,’ zegt Ruprecht. Zijn ogen vernauwen zich, en hij zet zijn historische toespraak voort in sprintjes van tweeëntwintig seconden. ‘Het concept van het multiversum is niet nieuw. Het idee van parallelle werelden gaat terug tot de oude Grieken. Maar met de M-theorie hebben we de sterkste aanwijzing tot nog toe in handen voor hoe de structuur van het multiversum eruit zou kunnen zien: een elfdimensionale zee van Niets, die we delen met entiteiten van verschillende afmetingen, van speldenknoppen tot negendimensionale hyperuniversums. Volgens de theorie zijn sommige van die entiteiten minder dan de breedte van een haar van ons verwijderd; dat wil zeggen, mijne heren, dat ze op ditzelfde moment bij ons in deze kamer zijn.’ Er volgt een diepe stilte op zijn woorden, afgezien van het bijna onhoorbare ruisen van de haartjes die rechtovereind gaan staan in ieders nek. Hij spitst zijn sponzige vingers en strijkt ze een voor een glad, het crepusculaire licht van het computerscherm glinstert op zijn vochtige voorhoofd. ‘Het probleem is natuurlijk hoe je erbinnen moet komen. De hogere dimensies zijn zo stevig opgevouwen dat de huidige technologie op aarde bijlange na niet de hoeveelheid energie kan genereren die nodig is om tot ze door te dringen, of ze zelfs maar te zien. Maar vanavond heb ik iets gekregen wat je alleen maar als een openbaring kunt omschrijven.’
Hij loopt naar een ezel waarop in grote letters tekenlokaal! niet verwijderen! staat en slaat het eerste vel om om een sterrenkaart te onthullen. ‘Mag ik jullie voorstellen: Cygnus X-3.’ Hij houdt zijn aanwijsstokje bij een van een ontelbaar aantal stippen en vlekken. ‘Wat het precies is weten we niet. Misschien is het een grote, ronddraaiende neutronenster, misschien ook wel een zwart gat dat een zon aan het verzwelgen is. Maar wat we wel weten is dat er gigantische hoeveelheden straling van afkomen waar de atmosfeer van de aarde dagelijks mee wordt gebombardeerd, met energie-sterktes variërend van honderd miljoen elektronvolt tot honderd biljoen biljoen elektronvolt. Over ongeveer’ – hij werpt een vluchtige blik op zijn horloge – ‘twaalf minuten zullen we de krachtigste stralingsbundel zien sinds afgelopen zomer. Op de schoolklok is een speciale receptor gemonteerd die klaarhangt om die energie op te vangen.’
‘Net als in Back to the Future!’ roept Geoff uit.
‘Vanuit die
receptor,’ zegt Ruprecht, die opmerking negerend, ‘zal die energie
naar deze Escher-lus worden geleid.’ Hij wijst op een dikke kabel
die over de vloer kronkelt, onder de benen van de jongens door de
deur uit. ‘Die lus heeft een radius van ongeveer een kwart mijl, om
de rugbyvelden heen en weer terug. De kosmische stralen worden door
de lus gepompt met gebruikmaking van
Eschers vrije-acceleratieproces, waardoor er steeds meer energie in
wordt opgebouwd, tot er genoeg is opgewekt voor onze doeleinden. En
vervolgens komt die energie terug naar deze
Kosmische-Energiecompressor. Als hij zijn volledige capaciteit
heeft bereikt, zal de gravitatiekamer in de capsule worden
geactiveerd, waardoor we, als alles goed gaat, een klein spleetje
in de ruimte zullen kunnen maken. Wat we in feite doen, is de
energie van een groot, ver weg gelegen zwart gat lenen om een
klein, plaatselijk, controleerbaar zwart gat te creëren, hier in de
kelder.’ Hij zwijgt even om de gelegenheid te geven voor
bewonderend gemompel, vervolgt dan: ‘Uit Einsteins vergelijkingen
weten we dat, wil een zwart gat wiskundig gezien kloppen, er aan de
andere kant een spiegeluniversum moet zijn. We weten ook dat de
oneindige zwaartekracht van het gat alles wat erbinnen gaat
onmiddellijk zal vermorzelen. Maar als we het precies gelijk houden
aan de aslijn ervan, is het misschien mogelijk om, vlak voor de
spleet zich weer sluit, een voorwerp ongeschonden door het
middelpunt van het gat te steken, naar wat zich ook maar aan de
andere kant ervan bevindt. Vanavond zal deze speelgoedrobot onze
Columbus zijn.’ Hij haalt een rood-grijze androïde van plastic van
ongeveer vijfentwintig centimeter uit een schooltas.
‘Optimus Prime,’ fluistert Geoff goedkeurend. ‘De leider van de Autobots.’
Er komt een laag zoemgeluid uit de met folie bedekte capsule. Ernaast verschijnen onbegrijpelijke getallenreeksen op computerschermen, als digitale bezweringen, of het extatische gebabbel van een of andere verafgelegen realiteit die nu heel dichtbij is …
‘Hé Ruprecht … Die andere universums … Zullen we daarheen kunnen? Als die doorgang van je werkt?’
‘Als deze doorgang werkt,’ zegt Ruprecht, terwijl hij hun allemaal plechtig een laboratoriumbril aanreikt, ‘betekent dat een totaal nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de mensheid.’
‘Holy smoke …’
‘Vaarwel, aarde! De mazzel, kloteplaneet – behalve Italië dan.’
‘Moet je je indenken, Skip. Misschien zijn er wel miljoenen parallelle Lori’s! Hele universums vol!’
‘O, tuurlijk,’ doet Dennis zijn duit in het zakje. ‘En planeten vol lingeriemodellen die verslaafd zijn aan seks? Melkwegen vol meisjes die hun complete beschaving hebben opgebouwd in afwachting van de komst van de Maagden uit de Ruimte die in hun kleine jumpsuits op bezoek komen?’
Ruprecht kijkt op zijn horloge. ‘Het is tijd,’ zegt hij. ‘Getuigen, zet jullie brillen op, alsjeblieft. En ik moet jullie voor je eigen veiligheid verzoeken afstand te houden. Er kan wat straling uit de vortex komen.’
Skippy en de anderen laten hun maskers zakken en zelfs Dennis is niet ongevoelig voor het verwachtingsvolle getinkel dat de krappe kelder vult, het onloochenbare gevoel dat er iets op het punt staat te gebeuren. Ruprecht voert wat laatste getallen in in de computer, en laat Optimus Prime vervolgens in een soort metallic kribbe zakken. En dan, op zijn knieën bij de met folie bedekte capsule, houdt hij even in – als de moeder van Mozes, misschien, met haar biezen mandje aan de oever van de Nijl – en kijkt nadenkend in de geschilderde ogen van de robot, denkend dat wat hij ook doet, episch of alledaags, voorbestemd voor glorie of tot mislukken gedoemd, op zijn eigen manier een afscheid van de wereld betekent; dat de grootste overwinningen daarom nooit gevrijwaard zijn van de schaduw van verlies; dat elk pad dat je kiest, hoe verheven of stralend ook, je niet alleen kwelt met de herinnering aan wat je achterliet, maar ook met de spoken van alle onbewandelde paden, die je nu nooit meer kunt inslaan, en die er parallel aan lopen …
Dan, zich verheffend, zet hij de schakelaar om.
Er gaat een schijnbaar lang moment voorbij waarin er niets gebeurt. Dan, net als Dennis triomfantelijk wil gaan krassen, begint de capsule te brommen en vult de kamer zich heel snel met warmte. Geoff kijkt naar Skippy. Skippy kijkt naar Geoff. Mario staart ingespannen naar het piepkleine schermpje van zijn telefoon, waarop de gebeurtenissen in miniatuurvorm worden weergegeven, hoewel er voorlopig nog niets te zien valt; er is alleen dat gebrom, dat steeds luider wordt en ook met elke seconde minder gelijkmatig, meer gaat trillen, terwijl het vergezeld gaat van verontrustend gepiep en geratel … De hitte neemt ook met de seconde toe, pulseert uit de kabel onder hun tenen, tot ze algauw bijna ondraaglijk is, alsof je in een sauna bent, of een machinekamer, of een machine, alsof je daadwerkelijk in een machine zit; voorhoofden druipen van het zweet, en Skippy begint zich af te vragen hoe gezond deze toestand eigenlijk is, als zijn blik toevallig op Ruprecht blijft rusten, die op zijn vingertoppen zit te knauwen en zenuwachtig naar de zoemende capsule kijkt, en plotseling het uitermate verontrustende gevoel krijgt dat zijn vriend geen énkel idee heeft waar hij mee bezig is. Dan: een hard elektrisch zap! en een oogwenk van een verblindend wit licht, alsof ze nu in een gloeilamp zitten, en vervolgens absolute duisternis.
Een alarmerend moment lang is de duisternis ook een stilte, met alleen het gesis van de Escher-kabel om Skippy ervan te verzekeren dat hij nog in de kelder is en zelf niet in een zwart gat zit, of dood is; dan klinkt, iets rechts van hem, de beverige stem van Ruprecht op: ‘Niets om jullie zorgen over te maken … Blijf alsjeblieft op je plek …’
‘Dikke idioot dat je bent!’ zegt Mario onzichtbaar, links van Skippy. ‘Probeer je ons te vermoorden of zo?’
‘Volkomen normaal … kleine stroomstoring … geen reden voor ongerustheid …’ Er klinken geluiden op uit Ruprechts deel van de duisternis, alsof iemand zich van de grond hijst. ‘Ik moet … de, eh, begrenzer lijkt … Wacht even …’ De smalle lichtbundel van een zaklantaarn verschijnt en zwaait door de kamer, terwijl Ruprecht probeert zichzelf weer onder controle te krijgen. ‘Heel vreemd.’ Hij schraapt gewichtig zijn keel. ‘Ja, wat ik me voorstel dat er gebeurd is …’
‘Ruprecht – kijk!’
De lichtbundel zwenkt rond om Skippy’s verbijsterde gezicht te beschijnen, en gaat dan naar de plek waar hij naar wijst: het open deurtje van de capsule, waar de ellips van licht even blijft hangen voor hij naar de vloer wordt gericht als Ruprechts hand slap langs zijn lichaam valt.
‘Hij is wég …’ fluistert Mario.
Optimus Prime ligt niet meer in zijn kribbe.
‘Holy shit, jongens,’ werpt Geoff ertussen. ‘Dennis is ook weg!’
‘Ik ben hier,’ roept een zwakke stem vanaf de andere kant van de kamer. Met zijn sleutelhangerzaklamp schijnt Ruprecht op een hoop stoffige dozen en moederborden waar Dennis uit komt klauteren.
‘Hoe ben je daar nou terechtgekomen?’
‘Door een soort krácht …’ zegt Dennis versuft, met zijn armen om zijn borst geslagen. ‘Ik zat naar die capsule te kijken, en toen … en toen …’
‘Ruprecht,’ zegt Skippy kalm, ‘wat is er net gebeurd?’
‘Ik weet het niet,’ fluistert Ruprecht bijna onverstaanbaar.
‘Waar is Optimus Prime?’ vraagt Geoff. ‘Is hij verdampt, of …?’
Ruprecht, die nog verbaasder lijkt dan zij, schudt zijn hoofd. ‘Als hij was verdampt, zouden er sporen zijn,’ mompelt hij, starend naar de lege kribbe.
‘Dus dat betekent …?’ probeert Skippy de lege plekken te vullen.
Ruprecht kijkt hem aan, terwijl een uitdrukking van onversneden verrukking zich verspreidt over zijn gezicht. ‘Ik heb geen idee,’ zegt hij. ‘Ik heb geen flauw idee!’