39
Op vrijdagavond moest je niet proberen snel ergens te komen. Vanaf de heuvel naar beneden, Brixton in, werd het verkeer al drukker en op Coldharbour Lane van de Ritzy tot Loughborough Junction stond het vrijwel bumper aan bumper. Helen sloeg van frustratie met haar hand op het stuur. De tijd werkte niet in haar voordeel, of in dat van de jongen die had gebeld.
Linnell had de anderen tenslotte vrij makkelijk gevonden.
Ze wist nu dat de jongens die die nacht in de Cavalier hadden gezeten waren vermoord als vergelding voor de moord op Paul, terwijl het enige wat ze hadden gedaan – sommigen van hen zonder het te weten – was dat ze als rookgordijn voor de moord hadden gefungeerd. Kelly’s plan had nog beter gewerkt dan hij ooit had durven hopen. Degenen die niets van de opzet wisten waren net zo goed zijn slachtoffer geweest als Paul, en de jongen die het pistool had vastgehouden, die dacht dat hij de schoten had afgevuurd, zou weleens de laatste kunnen zijn die nog in leven was.
In de richting van Camberwell was het verkeer al even erg, dus sloeg ze af naar het zuiden en nam de achterafstraten.
Helen was tot de conclusie gekomen dat hij was gebruikt. Maar Frank Linnell wist dat niet. En zelfs als ze het tegen hem zou zeggen, wist ze niet of hij zich daar iets aan gelegen zou laten liggen.
Ze dacht nog steeds aan Linnell op het moment dat het verkeer rustig door East Dulwich reed, en aan het meisje op die foto’s.
Linnells vermoorde zus.
Helen vroeg zich af of het meisje de reden was dat Pauls vriendschap met Linnell zo lang had geduurd. Paul was in de tijd dat ze hem kende diep geraakt geweest door een paar zaken, en alleen al op grond van de foto’s was het goed te begrijpen waarom hij het misschien moeilijk had gevonden om deze zaak uit handen te geven. Waarom hij erbovenop bleef zitten, ook al viel er niets meer te onderzoeken.
Was hij misschien een beetje verliefd geworden op het vermoorde meisje? Op een bepaalde manier viel dat gemakkelijker te accepteren dan het alternatief. En dan te bedenken dat hij sommigen van Helens vrienden ‘rukkers’ noemde…
‘Ze was een mooie meid, Hopwood, dat geef ik toe.’
Ze had geluk: er stond een aantal lichten op groen, en het was pas kwart voor tien toen ze Lewisham Way op draaide. Ze parkeerde op een dubbele gele streep, een paar honderd meter van waar de woonblokken Lee Marsh en Orchard met de rug naar elkaar toe stonden, en legde een kaart met het opschrift POLITIE op het dashboard. Misschien ging er een baksteen door haar ruit, maar ze zou in ieder geval geen wielklem krijgen.
Aan de overkant van de straat was een rijtje winkels: een kiosk, een goklokaal en een reparateur van elektrische apparaten. Voor een Threshers stonden drie jongens een joint te roken, en ergens in een straat achter haar hoorde ze de motor van een auto loeien.
Een paar straten verder stonden nog twee woonblokken, Downtown en Kidbrooke, maar daar had de jongen niet naar gewezen toen ze hem had gevraagd waar hij woonde. Ze had er niet echt bij stilgestaan hoe ze hem zou kunnen vinden, en nu ze naar de woonblokken keek, vroeg ze zich af waar ze in hemelsnaam moest beginnen. Elk blok telde waarschijnlijk wel honderdvijftig flats. En god mocht weten hoeveel mensen.
Helen liep over een vierkant kurkdroog grasveldje, omzoomd door met graffiti bekladde bankjes, naar de binnenplaats van het woningblok Orchard. Ze bleef even staan om zich te oriënteren. Het was een tamelijk warme avond, maar er stond een stevig windje dat gierend langs de muren waaide, en ze had spijt dat ze geen dikker jack had meegenomen. Ze keek omhoog naar ieder woonblok van drie verdiepingen met aan weerszijden een deur naar de lift en betonnen trappenhuizen naar de eerste verdieping. Hoog boven haar, aan de linkerkant dreunde muziek, maar die stierf weg toen ze naar de tegenoverliggende hoek overstak en door de galerij liep die de Orchard met het naastgelegen Lee Marsh verbond.
De binnenplaats was identiek, op een eenvoudig speeltuintje na, en er klonk muziek van twee, nee drie kanten. Ze kon de tekst niet boven de drums en de bas uit verstaan. Ze voelde de uitzinnige, aanhoudende beat in het metaal van de glijbaan toen ze er tegenaan leunde.
Aan een kant stond een rij garages een eindje van de straat af, en ze herkende het groepje kinderen met wie ze had gesproken toen ze hier de eerste keer was. De dag dat ze die jongen was tegengekomen.
Vier jongens die langzaam bewogen in de schaduw die bijna verdwenen was.
Ze bleef op hen af lopen en voelde het kloppen van haar hart en haar droge mond. In haar werk was ze op huisbezoeken wel op ergere plaatsen geweest, maar ze was nog nooit zo bang geweest als nu; was zich in ieder geval nog nooit zo van haar angst bewust geweest. Destijds had ze natuurlijk assistentie gehad, maar ze wist dat het daar niet alleen aan lag.
Nu klopten er twee harten in haar.
Het kleine joch met wie ze eerder had gesproken, stond met zijn mobieltje te spelen en keek amper op toen ze dichterbij kwam. Twee anderen stonden met hun hoofd dicht bij elkaar. De langste, de jonge giraffe, floot toen hij haar zag, en ze gingen alle vier nog dichter bij elkaar staan.
Helen bleef een meter van hen af staan en wachtte een paar seconden. Ze zei: ‘Ben ik zwanger of gewoon vet? Weten jullie het nog?’
De giraffe deed een stap naar voren en stak zijn duimen in de band van zijn spijkerbroek, waardoor er nog een paar centimeter meer van zijn Calvin Klein-onderbroek in beeld kwam.
‘Ik ben op zoek naar T,’ zei Helen.
‘Ja?’
De kleine keek heel even op van zijn telefoon. Helen probeerde haar opwinding te verbergen over het feit dat ze kennelijk wisten over wie ze het had.
‘Ik moet hem spreken.’
De giraffe grinnikte. ‘Nou, ga ’m bellen, dan. Ik kan je ’n telefoon lenen als je wilt.’
‘Ik heb z’n nummer niet.’
Weer een blik van de kleine jongen. Het was duidelijk dat ze om beurten de norse, gevaarlijke gangster uithingen.
‘Hoor eens, ik moet hem echt spreken. Het is dringend.’
Een paar seconden lang zei niemand iets. Het leek alsof de jongens het hele gesprek al waren vergeten en ze daar tevreden naar de muziek stonden te luisteren. Toen keek de langste haar weer aan.
‘Wat is er zo dringend?’
Ze had meteen al bedacht dat zwaaien met haar legitimatie niet de juiste aanpak was. Ze wist dat ze moest roeien met de riemen die ze had. Ze legde haar handen op haar buik en trok een gezicht. ‘Wat denk je?’
Er werd gelachen en met de schouders tegen elkaar gestoten. ‘En je weet niet eens waar hij woont?’ De spijkerbroek werd nog een stukje verder naar beneden getrokken. ‘Dan is ’t vast een vluggertje geweest, hm?’
‘Hier is anders niks vlugs aan,’ zei Helen. ‘Hij heeft z’n pleziertje gehad, en nu is het tijd dat hij z’n verantwoordelijkheid neemt.’
De giraffe hield eindelijk op met lachen en gebaarde achteloos naar het woningblok aan de andere kant van het plein. ‘’t Is daarboven, man. Ergens op de derde.’
De kleine jongen keek op. ‘Wat de fok doe je?’
‘Heb je T’s vriendin gezien, man? Als deze hier komt aankloppen, gaan we vuurwerk zien, jongen.’
‘Daar heb je niks mee te maken, man. Begrijp je?’
‘Wordt vet lachen, man…’
Helen draaide zich om terwijl ze nog stonden te ruziën en liep op het blok af; toen ze bij de lift kwam merkte ze dat ze haar langzaam over het plein waren gevolgd.
De lift was lawaaiig en rook zoals ze had verwacht. De wanden zaten vol krassen, maar glommen alsof ze kort geleden waren schoongemaakt. Hierboven was de wind veel feller, als een klap in haar gezicht, toen ze de galerij van de derde verdieping op stapte en naar de eerste deur liep.
De eerste van de dertig of meer.
Ze klopte aan maar kreeg geen antwoord. Ze ging naar de volgende deur met hetzelfde resultaat, hoewel ze binnen mensen hoorde praten. De derde deur ging vijf centimeter open, maar werd meteen zonder een woord dichtgesmeten zodra ze haar vraag had gesteld. De oude man in de volgende flat luisterde aandachtig en vroeg vervolgens of ze van de sociale dienst was.
Ze was buiten adem en ze had pas vier flats gehad.
Had ze toch moeten bellen? Misschien hadden ze hem niet zo snel gevonden, maar een peloton agenten had zich behoorlijk snel over het woonblok kunnen verspreiden als ze wisten waar hij zat, en hadden hem heel wat sneller naar buiten gekregen dan zij.
Helen keek hulpeloos de galerij af en probeerde op adem te komen. Ze vroeg zich net af of ze daar gewoon moest blijven staan en zou schreeuwen, toen iemand haar te snel af was.
‘Yo, T! Je kunt maar beter naar buiten komen, man…’
Ze keek over de muur en zag beneden drie van de jongens van de garages staan.
De giraffe zette zijn handen aan zijn mond en riep opnieuw. ‘Er staat buiten ellende op je te wachten, T.’ Hij lachte samen met de anderen en schreeuwde weer, waarbij zijn stem boven de drums en de bas uitkwam en over het plein weergalmde. ‘Hé, T. Mag ik je voorstellen aan je familie?’
Helen wachtte. Vijftien seconden later hoorde ze een deur opengaan en zag ze de jongen vijftig meter verder naar buiten komen, de galerij op. Ze zag hem over het muurtje leunen en de jongens toeroepen dat ze hun kop moesten houden. Waarschijnlijk had hij vanuit zijn ooghoek een beweging gezien toen ze op hem af kwam lopen, want hij draaide zich plotseling om en staarde haar aan.
Ze bleef lopen, zag hoe hij een paar seconden wegkeek en zich toen weer langzaam omdraaide om haar aan te kijken. De jongens stonden nog steeds te schreeuwen. Er waren nog een paar deuren opengegaan en mensen staken hun hoofd naar buiten om te zien wat er aan de hand was.
‘Ik moet je spreken,’ zei Helen.
‘Hoe heet je?’
Hij was zijn flat in gegaan en Helen was achter hem aan gelopen, door een smalle gang de woonkamer in. Ze zag hem bij het raam staan. Er stond een tv in de hoek en ze rook dope. Een paar seconden later schoof er een jong meisje met een baby op de arm langs haar heen en die ging naast de jongen staan.
Helen vroeg het opnieuw.
‘Theo,’ zei de jongen.
‘Wie is dit?’ vroeg het meisje.
Helen liep naar de tv en zette hem uit. Ze zag de kartonnen dozen die achter de bank waren opgestapeld, plastic tassen vol cd’s en computerspelletjes. Het stel keek haar aan en zei niets, maar zodra Helen begon te praten, begon het meisje te schreeuwen: ‘Wat de fok heb je hier te zoeken?’ De jongen legde een hand op haar arm, maar ze schudde die van zich af. ‘Ik trek je fokking kop eraf…’
‘Je moet even stil zijn.’
‘Ik zweer…’
‘Ik heet Helen Weeks.’ Ze zocht in haar tas naar haar legitimatie. ‘Ik ben politieagent.’ Het meisje nam niet de moeite om te kijken en haalde haar schouders op alsof het geen verschil maakte. De jongen keek aandachtig naar zijn voeten. ‘Een paar weken geleden is mijn partner vermoord. Hij stond bij een bushalte…’
Het meisje keek haar nu aan en hees de baby iets omhoog. Hij zag er tevreden uit, snuffelde wat in haar hals. Het meisje knikte en sprak zachtjes. ‘Dat heb ik op het nieuws gezien.’
Helen staarde naar de jongen, maar hij vertikte het op te kijken. ‘Theo?’
Hij keerde zich naar het meisje toe. ‘Je moet ons even alleen laten. Neem de baby mee naar beneden of zo.’
‘Ik ga nergens naartoe.’
‘Ik kan dit niet doen als je erbij bent.’
‘Dat waren die jongens in de auto, toch?’ Het meisje keek Helen aan. ‘Die schietpartij?’
‘Ja, maar het is ingewikkeld.’
Het meisje snoof en ze zag eruit alsof ze ontzettend haar best moest doen om niet te gaan huilen. Ze richtte zich weer tot de jongen. ‘Wat heb je gedaan?’ Ze gaf hem met haar vrije hand een klap op zijn arm en begon weer te schreeuwen. ‘Jij en je vriend, wat hebben jullie gedaan?’
‘Hij heeft niks gedaan,’ zei Helen. ‘Theo, je moet luisteren. Het was niet jouw schuld.’
Nu keek hij haar voor het eerst echt aan. ‘Je hebt m’n boodschap gekregen, hè? Ik heb die schoten afgevuurd.’
‘Er is helemaal niet geschoten.’
Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik snap niet wat je hier komt doen. Waarom dit is. Rottiger dan dit kan ik me toch niet voelen, ja?’
‘Er zaten losse flodders in het pistool,’ zei Helen. ‘De vrouw in die auto is met opzet op de bushalte in gereden.’
Het meisje keek plotseling bang en ging tegen de jongen aan hangen. De baby strekte zijn armpje en greep naar de schouder van zijn vader. ‘Wat is er aan de hand, T?’
‘Weet je nog dat je in die auto schoot?’
‘Ja, dat herinner ik me.’
‘Het achterraampje stond open, klopt dat?’ De jongen knikte. ‘Dus waarom lag er dan zoveel glas achter in de auto? De schoten waren al afgevuurd, en de vrouw in de auto zat ook in het complot. Het moest een ongeluk lijken, oké? Alsof het puur toeval was.’ De jongen stond stokstijf te staren en negeerde het handje van zijn zoon, dat nu tegen zijn schouder sloeg. ‘Iemand wilde dat mijn partner werd vermoord.’ Helen voelde een scheut, alsof ze diep vanbinnen een gewrichtsband had verrekt en zoog haar adem in. ‘Wilde dat… Paul werd vermoord.’
Het leek opeens bloedheet in de kamer. De voordeur stond nog steeds open en de muziek van buiten kwam binnendrijven op een bries die aanvoelde als een luchtstoot uit een haardroger.
De jongen liep met grote slingerende passen de kamer door, zette zichzelf af tegen de muur aan de andere kant en liep weer terug naar het raam. Toen hij zich omdraaide, trilden zijn handen en het leek alsof hij alles op alles zette om zijn woede in toom te houden. ‘Wie wist het nog meer?’ vroeg hij. ‘In de auto, bedoel ik.’
‘Dat weet ik niet precies. In ieder geval Errol Anderson.’
‘Die is dood.’
‘Dat weet ik,’ zei Helen.
‘Ze zijn allemaal dood.’
Nu keek het meisje doodsbang. ‘T?’
‘Je gaat ergens naartoe,’ zei Helen. ‘Je zei in je boodschap dat…’ Helen zweeg toen ze het voelde en deed een stap naar achteren. Haar handen gingen naar haar bovenbenen, veegden over de nattigheid, en ze zag de druppels op het tapijt vallen.
‘Gaat het goed?’ vroeg de jongen.
Het meisje liep op Helen af. ‘Haar vliezen zijn gebroken.’ Ze duwde de jongen de baby in de handen en liep snel de kamer uit. Ze kwam terug met een rol keukenpapier. ‘De badkamer is deze kant op,’ zei ze.
Helen nam de rol en trok er een stuk of vijf vellen af. ‘Heb je het nummer van een taxi?’
‘Ja, als je de tijd hebt,’ zei Theo. ‘Ze staan niet te springen om hierheen te komen. Shit…’
‘Kun je rijden?’ vroeg Helen.