5

 

 

 

‘Uw bestemming ligt vóór u aan uw linkerhand.’

Paul parkeerde achter een container. Nam het navigatiesysteem van de voorruit en stopte het in het handschoenenkastje. ‘Bekakte trut.’

De pub stond een eindje van een weg af die tussen Charlton Park en Woolwich Dockyard lag, diep in het treurigste deel van Zuidoost-Londen. De rivier maakte hier een flauwe bocht naar het noorden. Waarschijnlijk kon je vanaf het dak de waterkering in de Theems zien, en de Millennium Dome, als een omgekeerde wok met pootjes, een kilometer of vijf verderop. Eén kant van de pub stond in de steigers. De ramen waren aan de binnenkant witgekalkt met kronkelende kwaststrepen en aan de deur hing een bord waarop stond: WEGENS VERBOUWING GESLOTEN.

Paul tikte met zijn autosleuteltje op het witte raam. Aan het eind van de straat lag een school, en hij kon het lawaai van de speelplaats horen, de kinderen krijsend als meeuwen.

‘Kun je niet lezen?’

Paul drukte zijn neus dicht tegen het glas. ‘Ik heb een afspraak.’

Het werd warmer. Hij trok zijn leren jack uit en sloeg het over zijn arm terwijl de grendels werden weggeschoven.

Binnen hing stof in de lucht, dansend om het elektriciteitssnoer dat aan de dwarsbalken bungelde. Paul voelde het op de rug van zijn hand en proefde het toen hij sprak. ‘Hoe gaat het, Clive?’

De enorme zwarte man die de deur had opengedaan, knikte en deed de klep in de bar omhoog. Hij kon zich amper door de opening wringen; moest een kwartslag draaien en er zijwaarts doorheen schuifelen. ‘Kan ik u iets inschenken, meneer Hopwood?’

‘Heb je de pompen nu al aangesloten?’

Clive lachte en schudde zijn hoofd. ‘We hebben hieronder een paar blikjes liggen. Frisdrank en zo voor de werklieden.’

Paul liet hem de plastic tas zien. ‘Ik heb wat meegenomen.’ Hij liep naar de bar en lichtte het beschermfolie op. Hij glom als een spiegel, maar hij was niet van massief hout. Er stonden een stuk of vijf retro-radiatoren in het gelid, klaar om te worden aangesloten. Er lag MDF klaar voor een nieuwe vloer en verscheidene dozen met tegels stonden naast zakken pleister en plafondrozetten tegen een muur opgestapeld. ‘Ik weet dat hij je in de loop der jaren al van alles heeft laten doen, Clive, maar heeft hij je nu ook al achter de bar gezet?’

‘Gewoon een oogje in het zeil houden,’ zei Clive. ‘Zelfde als anders.’

Een man kwam door de openstaande deur aan de andere kant van de bar binnenlopen, zijn handen afdrogend aan een prop toiletpapier. Hij was iets kleiner dan gemiddeld, met donkere ogen en nog donkerder haar, dat bovenop wat dunner werd, maar van achteren nog lang was en krulde. Afgaand op zijn gezicht zou je zeggen dat hij in de vijftig was, maar zijn kleren weerspraken dat: een kobaltblauwe trui met V-hals over een overhemd met een patroontje, een dure spijkerbroek en sportschoenen.

‘Wat eten we, Paul?’

Paul hield de tas omhoog. ‘Ik ben bij die visboer in Greenwich geweest die jij zo lekker vindt.’

De man knikte tevreden en vroeg Clive om een doekje te gooien. Naast een met plastic afgedekte schragentafel waren een paar aftandse barkrukken neergezet, en hij gebruikte het doekje om het stof eraf te vegen voordat hij ging zitten. Hij keek toe hoe Paul een Frans stokbrood, verse garnalen verpakt in een krant, en grote bakken met wulken en kokkels uitpakte. Hij stuurde Clive naar de overkant van de straat om peper, azijn en de rest te halen, en moest lachen om de smoothies die Paul uit de zak tevoorschijn had gehaald. ‘“Innocent?” Zit je me nou in de zeik te nemen?’

Ze aten met hun vingers, mikten de schelpen op het plastic waarmee de tafel was afgedekt en doopten de garnalen in een bijgeleverd bakje mayonaise. Paul luisterde terwijl zijn gastheer hem bijpraatte.

‘Het gaat erom deze tenten in de ouwe staat terug te brengen. Voor zover dat kan, natuurlijk. Koperen stang langs die bar, verlichting in victoriaanse stijl en dat soort dingen. Mooi Italiaans terras aan de achterkant.’

‘Een ouderwetse kroeg met een Italiaans terras?’

De man negeerde hem. ‘Jaren geleden zijn die tenten allemaal verpest toen ze door ketens werden opgekocht. Als je het mij vraagt zijn de mensen al het lawaai, het beroerde eten en het feit dat alles op elkaar lijkt, kotsbeu. Bescheten bars met Belgisch bier, en van die Paddy McFuckerty’s themapubs, noem ze maar op.’ Hij likte zijn vingers af en spreidde zijn armen. ‘Dít komt het dichtst in de buurt van een goeie ouwe pub. Een buurtkroeg. Ik zei je toch aan de telefoon dat dit een restauratieklus is? Maar het gaat niet alleen om het herstellen van de uiterlijke kenmerken en dat soort dingen. Het gaat om een geloof in blijvende waarden. Om het terugbrengen van… hoe noem je dat nou…’

‘Gemeenschapszin?’

Hij wees. ‘Precies. Plus, ik verdien er behoorlijk aan om je de waarheid te zeggen. Stuk of vijf van deze tenten die ik ieder in een maand of twee omtover en ze vervolgens aan de brouwerijen verpats. Kan niet misgaan.’

‘Maar die flats heb je toch ook nog? Ik dacht dat je het contract had gekregen om dat huizenblok in Deptford te renoveren.’

‘O, zeker, ik heb het nog nooit zo druk gehad.’ Hij leunde achterover in zijn stoel, keek rond. ‘Ik hoefde alleen maar een paar extra timmerlieden, elektriciens en schilders in te huren, je kent het wel.’

‘Enne… andere zaken?’

De man wreef zijn handen aan zijn spijkerbroek af en zoog een fliebertje tussen zijn tanden vandaan. ‘Kom op. Sinds wanneer hebben we het daarover, Paul?’

‘Ik vraag het alleen maar, jongen.’

De man pakte zijn smoothieflesje en hield het dicht bij zijn gezicht, met het etiket naar Paul toe. Hij glimlachte. ‘Onschuldig tot het tegendeel is bewezen, Paul. Dat weet je.’

Paul veegde de lege schelpen en de resten van de garnalen in de plastic tas, en gooide de lege flesjes erin. ‘Je zei dat je erover had nagedacht,’ zei hij. ‘Over wat ik je had gevraagd.’

‘Heb ik ook.’

‘Dus wat heb je te bieden?’

Clive stond achter de bar wat te lummelen. De man vroeg hem om het vuilnis weg te brengen en hen even alleen te laten.

‘Ik moet je teleurstellen, Paul.’

‘Zo moeilijk is het toch niet? Ik dacht dat je me maar al te graag een paar namen zou geven. Je hebt verder toch niks met die klootzakken?’

‘Het gaat er niet om of ik wat met ze heb. Het heeft met eergevoel te maken.’

‘Dat meen je niet.’

‘Je wilt dat ik ze verlink.’ Hij hief zijn hand toen Paul daar bezwaar tegen wilde maken. ‘Uiteindelijk komt het daarop neer.’

‘Het is een vriendendienst,’ zei Paul.

‘Zo heeft het nooit tussen ons gewerkt.’ Zijn gezicht had de vraag al gesteld voordat hij zijn mond had opengedaan. ‘Waar of niet?’

Paul leunde achterover, streek met de palm van zijn hand het afdekplastic glad en haalde diep adem. ‘En hoe zit het met wat kleiner werk? Hier en daar een brokje?’

‘Zelfde laken een pak.’

‘Ik moet die bobo’s toch íéts geven? Ze laten geloven dat ik nog werk?’

‘Er zijn geen gradaties in dit soort dingen.’

‘Geweldig. Ik begrijp het.’

‘Je kunt niet een béétje een verklikker zijn; net zomin als je een beetje zwanger kunt zijn. Het enige wat je een beetje kunt zijn is een klootzak.’ Hij wachtte tot Paul hem aankeek. ‘Sorry, maar zo ligt het.’

Paul knikte, maar luisterde al niet meer. Hij wist dat hij niet zou krijgen wat hij wilde. Opeens moest hij aan Helen denken, aan waar ze die dag naartoe ging.

Plotseling knalde de deur open en er kwam een joch van een jaar of zestien naar binnen lopen dat niet helemaal helder uit zijn ogen keek. Hij keek beduusd rond.

‘Kun je hier nog wat te drinken krijgen, of hoe zit het?’

De man aan de tafel draaide zich om naar het achterste vertrek, maar Clive was al op weg naar de deur, nee schuddend en afwijzende gebaren met zijn handen makend. ‘Sorry, vriend, de tent is nog niet open.’

Het joch begon te schreeuwen dat de deur toch open was en vroeg of hij niet even naar de wc mocht, en dreigde met van alles en nog wat terwijl hij naar buiten werd geduwd.

Clive schoof de grendels weer op de deur en richtte zich tot zijn baas. ‘Mijn fout. Ik heb hem niet op slot gedaan nadat meneer Hopwood was binnengekomen.’

De aanvaarding van zijn verontschuldiging ging verloren in een explosie van glas toen de baksteen door het raam vloog, en in het harde geschraap van stoelpoten over de houten vloer. Clive was snel voor zo’n grote vent: hij was al halverwege de deur toen de baksteen tegen de onderkant van de bar sloeg.

Paul stond op en liep naar de deur om te kijken. Hij zag hoe Clive het jack van het joch te pakken kreeg, net toen die tussen een paar geparkeerde auto’s wilde wegduiken.

De man aan de tafel pakte een stukje glas van het plastic voor hem. ‘Tja, wat doe je eraan?’

Paul bleef kijken hoe Clive het joch aan de andere kant van de straat met zijn gezicht tegen een grijze bakstenen muur duwde en met zijn mond vlak bij zijn oor tegen hem begon te praten.

‘Het spijt me, Paul.’ De man stond op en trok zijn trui glad. ‘Ik kan me niet als iemand anders voordoen.’ Hij deed een paar passen in Pauls richting. ‘Jij wel. Jij kunt andere mensen laten denken dat je iemand anders bent. Jij hebt die gave. Maar ik niet.’

Aan de overkant dwong Clive het joch langzaam op de knieën, maar hij bleef tegen zijn achterhoofd duwen, zodat zijn gezicht een heel eind langs de bakstenen schuurde.

Paul kon de rode vlek van twaalf meter afstand zien.

‘Volgende keer betaal ik de lunch.’ De man was bij Paul in de deuropening komen staan. ‘Wat dacht je van een dimsum in West? Ik weet dat je van dat soort dingen houdt.’

Paul zei dat hem dat wel wat leek, en knikte naar de straat. ‘Ik denk dat je net een potentiële klant bent kwijtgeraakt, Frank.’

Toen Paul wegging, zat het joch dat de baksteen had gegooid nog op de stoep slijmerige draden bloed uit te spugen en te jammeren. Voelde met zijn tong rond in zijn mond. Toen hij zag dat Paul de auto van het slot deed, stond hij op en vroeg of hij een lift naar het ziekenhuis kon krijgen.

Paul gooide zijn jack in de auto. ‘Ik heb gezien wat er gebeurde,’ zei hij. ‘Die fokking benen van je heeft hij niet aangeraakt.’