17
Er waren dagen dat Theo op weg naar buiten even bij zijn moeder langsging. Dan keek hij of alles goed was met haar en at een sandwich met bacon als hij tenminste niet nog steeds vol zat van de dubbele maaltijd van de avond ervoor. Op die dagen bracht hij Angela naar de bushalte, of helemaal naar school als het mooi weer was.
Hij stond nog steeds vroeg op en verliet de flat bijtijds, maar sinds afgelopen vrijdag was hij niet meer bij zijn moeder langsgeweest. Hij ontbeet nu in zijn eentje in een goedkope eettent. Zat de kranten te lezen en liet de hele klotezooi in zijn hoofd rondzoemen, zich afvragend hoe het voor Benjamin zou zijn om zonder vader op te groeien.
Hoe het zou zijn om daarover na te denken in de gevangenis.
Elke ochtend een pakje sigaretten in de kiosk twee deuren verder. Een dikke stapel kranten, en de uitdrukking op het gezicht van de winkelier, die het hoogtepunt van de dag vormde. De ouwe man zei nooit iets, alleen hoeveel het kostte, maar je kon zien dat hij het maar raar vond. Jongens als Theo lazen nu eenmaal geen kranten, en al helemaal geen vijf kranten, en zeker niet de grote waar geen krasloten in zaten. Hij glimlachte als hij het geld aannam, alsof hij het een goede zaak vond. Alsof hij het goedkeurde. Of misschien had hij er gewoon plezier in het geld aan te nemen.
In het café nam Theo een hap van zijn sandwich en nam eerst de voorpagina door, wat hij nu iedere ochtend deed sinds het was gebeurd.
De politie had nog eens vijftig man extra op de zaak gezet om de jacht op de ‘koplampmoordenaar’ te intensiveren.
De commissaris beloofde dat hij de man die verantwoordelijk was voor de dood van zijn rechercheur zou oppakken, en hij spoorde iedereen die hem eventueel in bescherming nam aan om zich te melden.
De moordenaar was laf en meedogenloos. Iemand die vond dat je met een vuurwapen respect afdwong. Hij was waarschijnlijk nog maar een tiener, of misschien nog jonger, volgens kenners van de zich snel uitbreidende Londense bendes en hun vuurwapencultuur.
Theo had Easy niet zien binnenkomen, maar hij draaide zich razendsnel om toen hij de stem bij zijn schouder hoorde.
‘Wil je nog iets anders, T? Een latte of dat soort shit? Misschien een croissantje of zo bij je ochtendkrantje?’
‘Nee, dank je,’ zei Theo.
Easy ging thee halen voor zichzelf en toen hij terugkwam pakte hij een opgevouwen Daily Star van een tafeltje ernaast. Hij legde die voor Theo neer en wees naar het model in bikini dat bijna de hele voorpagina in beslag nam. ‘Zó moet je je dag gaan beginnen, man. Met zo’n super lekkere chick kan je er tegenaan en op die klanten af, vat je?’
Theo zocht zijn kranten bij elkaar.
Easy knikte en boog zich voorover. Praatte zachtjes, vriendelijk en ernstig. ‘Ik weet wat er speelt, T, maar je gaat echt niet bang hoeven zijn, ’k zweer je. We staan allemaal om je heen, man. Honderd procent.’
‘De politie is anders scherp.’
Easy schudde ongeïnteresseerd zijn hoofd.
‘Serieus, je zou dit ’s moeten lezen.’
‘Fuck de politie.’ Easy keek rond alsof hij een plek zocht om te spugen. ‘Ze weten niet eens waar ze moeten beginnen met zoeken. Die blauw weet niks. For real, T.’
Theo knikte en legde de stapel kranten opzij. Easy leunde achterover en grijnsde zijn grijns.
Onderwerp gesloten.
‘En, ga je nog meedoen vanavond?’
‘Meedoen met wat?’
‘Ik heb nog steeds een onschuldig gezicht nodig.’
‘Shit.’ De klus waar Easy het een paar dagen geleden over had gehad. Theo was het helemaal vergeten. ‘Ik heb Javine en de baby al dagenlang nauwelijks gezien, man,’ zei hij. ‘Ik werk me de kloten, weet je?’
Hij maakte nu meer uren, dat was waar. Was zo weinig mogelijk thuis, voor zover hij daarmee weg kon komen. Hij vermeed zorgvuldig iedereen die om hem gaf.
Maar Easy wilde er niets van weten. ‘Je moet die klus doen, man. Je gaat hier niet op je bil willen zitten en al die dinges in je hoofd laten spoken, ja? Enne… die klus die we vanavond gaan doen, daarom heb je in de auto van die bitch geschoten, toch?’
Daarom…
Het ging om het geld, veronderstelde Theo. Of om het respect, zoals in de grote kranten stond. Hoewel hij, terugdenkend aan het moment dat hij de trekker overhaalde, het gevoel had dat hij het voornamelijk had gedaan omdat Easy en de anderen zo aan het schreeuwen waren en hem in de zeik namen. Hij zei tegen Easy dat dat een stomme vraag was, omdat hij niet wist wat ze die avond gingen doen.
‘’t Gaat leuk worden,’ zei Easy. ‘Ik zweer je.’ Hij stond op, nam de Star mee en beloofde Theo nog te bellen over de details.
Theo at zijn sandwich op en ging toen naar buiten om te roken. Hij nam een krant mee en stond op het trottoir naar de foto van Paul Hopwood te kijken. Vierendertig jaar. De man die binnenkort vader zou worden. Hij bleef kijken tot de zachte askegel op de krant viel en hij die eraf moest schudden.
Nog meer shit, rondzoemend in zijn hoofd.
De hele opeenvolging van gedachten en impulsen duurde maar een paar seconden, maar Helen genoot van de verschillende uitdrukkingen die over het gezicht van Ray Jackson gleden, en probeerde ze te duiden terwijl hij zijn oprit af reed en de taxi de weg op draaide.
De verwarring toen hij een vrouw zag die hem voor zijn eigen voordeur probeerde aan te houden. De korte aarzeling toen hij zag dat ze in verwachting was. Het verontschuldigende ‘Sorry schatje, ik kan niks voor je doen’-gebaar toen hij besloot door te rijden en gas gaf omdat hij van plan was eerst een uitgebreid Engels ontbijt naar binnen te werken voordat hij een vrachtje oppikte, laat staan een idioot wijf.
De kwaadheid, en daarna de berusting toen hij haar met haar legitimatie zag zwaaien. Waarna hij op de rem trapte en aan de kant ging staan.
Helen liep naar het raampje en wachtte tot het naar beneden werd gedraaid. ‘Zet de motor even af, Ray, en kom achterin zitten. Dan kunnen we even babbelen.’
Het was een keurig zijstraatje in North Acton. Rijtjeshuizen van halverwege de jaren twintig; om het andere huis een boom in bloei, even keurig in het gelid als de schotelantennes. Jackson deed wat hem werd gevraagd en hield het portier open toen Helen in de taxi stapte. Ze bedankte hem en hij zei dat het geen moeite was, maar of ze wel verrekt snel wilde voortmaken, want hij moest geld verdienen. Ze zei dat ze zou proberen hem niet op te houden.
‘Je hebt een passagier achter in je taxi gehad, een politieman, op vrijdag, de achttiende van vorige maand. En ook op de vrijdag daarvóór.’
‘Welke bedoel je?’
‘Sorry?’
Jackson nam een paar seconden de tijd om te antwoorden. ‘Welke vrijdag.’
‘Je luistert niet, Ray. Allebei. Een keer ’s middags en een keer ’s avonds.’
‘Heb je enig idee hoeveel passagiers ik iedere week in mijn auto heb?’
‘Je hebt hem opgepikt bij de NCP aan Brewer Street.’
‘Dat moet ik dan maar geloven.’
‘Dat hoeft niet. Je staat op de beveiligingscamera.’
‘Nou, en? Heb ik soms te hard gereden?’
‘Ik wil graag weten waar je hem naartoe hebt gebracht,’ zei Helen. ‘En ik wil ook graag weten wie de andere passagier was. De man die al in de taxi zat toen je bij Brewer Street aankwam.’
Jackson was een jaar of vijftig en stevig gebouwd. Als Helen al niet had geweten dat hij zijn hand niet omdraaide voor een zekere mate van geweld, dan was haar dat wel duidelijk geworden toen hij zijn hoofd omdraaide en haar aankeek.
‘Ik hoef niet met jou te praten. Ik heb niks gedaan. Dus je stapt nu uit mijn taxi.’
‘Ik ben nog niet klaar,’ zei Helen.
‘Sorry, schatje, ík ben klaar.’ Hij draaide zijn hoofd om en keek uit het raampje. ‘Moet je trouwens niet thuis sokjes zitten breien?’
Helen slikte. ‘De politieman over wie ik het had is een week geleden vermoord.’ Ze liet dat even bezinken. ‘Je moet dus wel met me praten, als je tenminste niet wilt dat we je de komende tijd hinderlijk volgen als een drol onder je schoen. Iedereen heeft wel iets op zijn kerfstok, Ray, en jij meer dan de meesten. Daarom is het misschien eenvoudiger als we dit nu afhandelen, denk je ook niet?’
Het was natuurlijk allemaal onzin. Er was geen enkele reden waarom de rechercheurs die Pauls dood officieel onderzochten geïnteresseerd zouden zijn in een taxirit die hij twee weken daarvoor had gemaakt. Helen gokte erop dat Jackson dat niet wist, en ze had het bij het rechte eind.
Hij vloekte een tijdje om zich een houding te geven of de informatie in zijn hoofd te ordenen voordat hij over de brug kwam. Hij vertelde Helen over een bepaalde klant voor wie hij soms reed: Kevin Shepherd, een respectabele zakenman voor wie hij op exclusieve basis werkte naast zijn inkomsten uit de gewone ritten.
‘Dat lijkt me een flinke schep geld,’ zei Helen. ‘Handje contantje?’ Ze moest glimlachen om de reactie. ‘Maak je geen zorgen, ik ben de belastinginspecteur niet.’
Jackson knikte. ‘Er zijn tegenwoordig een hoop taxichauffeurs die dat doen,’ zei hij. ‘Er is vraag naar. We zijn goedkoper dan een limousine en wij verdwalen niet.’
‘Die zakenman weet zeker wel wie zijn taxichauffeur is, hè?’ Helen wachtte, maar Jackson gaf geen sjoege. ‘Snap je, als hij alles over Parkhurst en Belmarsh weet en waarom je daar gezeten hebt, en hij je nog steeds graag als chauffeur heeft, ga ik mezelf wel afvragen hoe “respectabel” hij eigenlijk is. Ik denk niet dat Alan Sugar je zou inhuren, Ray, en jij?’
‘Dat is allemaal heel lang geleden.’
‘Waar heb je ze naartoe gereden? Je baas en de politieman?’
Jackson zei dat hij zich niet kon herinneren waar hij op die vrijdagmiddag waar Helen het over had naartoe was gereden, en of de twee mannen samen uit de taxi waren gestapt. Het avondvrachtje was naar een restaurant in Shoreditch geweest; Italiaanse tent. De naam ervan was hem ontschoten.
‘Enig idee waar ze het over hadden?’
‘Ik was niet uitgenodigd.’
‘En in de taxi dan?’
‘Ik luister nooit.’
Helen had daar ernstige twijfels over, maar ze zag dat ze niet veel verder zou komen. Toen ze haar notitieboekje in haar tas opborg, zag ze de vervaagde vlek bij haar voeten op de vloermat.
‘Wat is dat, Ray?’ Uit haar toon sprak dat ze het antwoord al wist.
Jackson glimlachte. ‘Ik denk niet dat die smeris hier achter in mijn taxi is doodgegaan.’
Helen zei niets; dacht aan haar lakens die ze moest verschonen en de twee uur die ze midden in de nacht in het ziekenhuis had doorgebracht. Ze boog zich voorover om met haar nagel aan de vlek te krabben.
‘Een of andere trut had een bloedneus,’ zei Jackson. ‘Nou goed?’
‘Akelige vlekken…’
Hij deed het portier open en stapte uit, wachtend tot Helen hetzelfde zou doen.
‘Mijn auto staat aan het eind van de straat,’ zei ze.
Jackson deed het portier nog verder open. ‘Nou, dan is het niet ver lopen.’
Ollie en Gospel hadden sinds lunchtijd op een hoek van het winkelcentrum aan de kant van de Lee Bridge staan werken. Het begon net donker te worden en Ollie schatte dat ze de afgelopen acht uur ongeveer tweehonderd pond hadden gemaakt. Tweehonderddertig zodra Gospel terugkwam met de drie pakjes coke waar hun laatste klant op stond te wachten.
Wave zou absoluut tevreden zijn over dat soort bedragen.
Ollie keek naar de kleine, blanke man in de portiek aan de overkant van de straat. Hij was iets ouder dan de doorsneeklant en iets minder zenuwachtig. Hij keek Ollie strak aan, alsof hij de vraag stelde. Ollie stak een hand met gespreide vingers op.
Vijf minuten…
Het was al zeker tien minuten geleden dat Gospel met het geld van de klant naar het drugspand was gegaan. Bovendien was ze een van de snelsten; ze verdeed haar tijd niet met ouwehoeren bij het afgeven van het geld. Ollie begon zich net af te vragen of er iets mis was, toen zijn mobieltje ging.
Hij herkende Gospels nummer op het display. ‘Waar zit je nou, verdomme?’
De stem van de man klonk heel laag en uiterst kalm. ‘Je vriendin is effe bezig, begrijp je? Hou je kop en luister goed.’
Ollie luisterde naar de instructies die hij kreeg: waar hij heen moest, zo snel als hij kon, en dat hij onderweg met niemand mocht praten. Hij was al in beweging gekomen, maar liep op de stoep te ijsberen zonder een bepaalde kant op te gaan, koortsachtig nadenkend terwijl hij het zweet over zijn hele lijf voelde prikken.
‘Daar ga je spijt van krijgen, man.’ Hij liet de telefoon bijna vallen toen hij Gospel hoorde schreeuwen.
‘Zorg dat ik dat niet nog een keer hoef te doen,’ zei de man.
Ollie keek naar de overkant van de straat en zag dat de klant verdwenen was. Toen hij van de stoeprand een stap naar achteren deed, stond de man vlak naast hem, dicht tegen hem aan gedrukt, zodat Ollie kon voelen wat hij in zijn zak had zitten.
‘Je kunt maar beter doen wat je gezegd is.’
Vanuit Acton reed Helen Uxbridge Road af, ze parkeerde in een zijstraat en nam vandaar een bus naar het centrum. Ze had geen zin om een uur naar een parkeerplaats te zoeken en genoot ervan de wereld vanaf het bovendek voorbij te zien glijden, maar zodra ze in het centrum was gearriveerd kreeg ze spijt van het tochtje. Het was heet en druk op straat. Het kostte haar een kwartier om van Marble Arch naar John Lewis te lopen, en toen ze daar aankwam, werd ze kotsmisselijk door de lucht op de parfumafdeling.
Toen ze zich weer wat beter voelde, wandelde ze langzaam rond over de zwangerschaps- en babyafdeling van Lewis en nog een paar andere grote warenhuizen. Ze herinnerde zich dat het wiegje dat ze zes maanden geleden hadden gekocht, in een doos in het kleine kamertje stond en nog in elkaar moest worden gezet. Dat er nog geschilderd moest worden. Ze kocht er flink wat rompertjes bij, hoewel ze er al meer dan genoeg had, en een plastic bordje, een mok en bestek dat ze het komende halfjaar nog niet nodig zou hebben.
Ze sjokte van winkel naar winkel en zweette tot ze zichzelf rook.
Ook als ze zich wel goed voelde beleefde Helen geen lol aan winkelen, ze was een vrouw van het type ‘naar binnen, kopen, en wegwezen’. Jenny moest er altijd om lachen en zei dat het onnatuurlijk was dat een vrouw niet van rondsnuffelen hield. Dat de winkelgenen op een of andere manier niet eerlijk over hen waren verdeeld.
Maar dit keer struinde ze uren rond, voelde aan de kleertjes en pakte de piepkleine schoentjes vast. Ze moest gewoon even een tijd aan de baby denken. Aan zichzelf en aan de baby.
Toen ze tegen vijf uur terugkwam bij Tulse Hill had ze het gevoel dat ze een marathon had gelopen. Op het antwoordapparaat stond de gebruikelijke stroom berichten: haar vader en Jenny. Opnieuw Roger Deering; Pauls moeder die zei dat ze wist dat er nog geen datum was geprikt, maar dat ze graag over de muziek voor de dienst wilde praten. Twee andere bellers hadden niet de moeite genomen een bericht achter te laten.
Helen ging op de bank liggen en dacht na over wie ze het eerst zou terugbellen. Toen ze drie uur later wakker werd, was het donker in de kamer. Ze deed haar ogen open, en haar eerste gedachte was aan Paul, die achter in Ray Jacksons taxi ergens naartoe ging waar hij niet hoorde te zijn. Ze dacht aan bloed op een vloermat en bloed op een trottoir.
En ze schaamde zich.
Het was een week geleden, minder dan een week, en hij begon al te vervagen; de Paul die ze dacht te kennen, tenminste. En dat lag niet aan haar geheugen dat haar in de steek liet of aan haar perceptie die door het verdriet werd vertekend. Het was haar eigen stomme schuld. Ze was nieuwsgieriger geworden dan goed voor haar was.
Dan goed was voor wie dan ook.
Zou het niet beter zijn als ze het nu opgaf, alles vergat wat ze had uitgevist, alles wat ze vermoedde? Want wat Paul ook in zijn schild mocht hebben gevoerd, het bleef bij vermoedens: ze wist het niet zeker. En wat deed het er allemaal nog toe, nu hij er niet meer was?
Het was geen moeilijke vraag. Ook daarin verschilde Helen van haar zus. Ze had haar kop nooit in het zand kunnen stoppen.
Ze deed het licht aan en trok de gordijnen dicht; zette een kop thee en begon een lijstje te maken.
• Wiegje in elkaar zetten. Pap vragen. Schilderen?
• Muziek. Kerkliederen? Iets moderns. rem misschien?
• Met Frank Linnell en Kevin Shepherd praten?
Ze schrok op van de zoemer. Het kostte haar een halve minuut om naar de intercom te lopen, maar tegen die tijd was degene die beneden had aangebeld al weg.
Ollie was haastig over Loampit Vale gelopen, terwijl de man die zich als klant had voorgedaan de hele tijd een meter of vijf achter hem bleef lopen. Hij sloeg zoals hem was gezegd een zijstraat in en zag de Mercedes bij de ingang van Tesco staan.
Gospel zat op de passagiersstoel met haar benen opgetrokken tegen haar borst. Naast haar zat een grote zwarte vent tegen het stuur geperst. Ollie werd door de oudere man achterin geduwd en onder een scheldkanonnade van Gospel reden ze weg, om het blok heen en voegden zich soepel in het verkeer op de hoofdweg.
Ze reden een minuut of tien naar het noorden.
Tegen de tijd dat de Mercedes de zijstraten vlak voor de rivier in draaide, had Ollie zijn metgezellen al aardig leren kennen. Ze parkeerden achter een chic nieuwbouwproject met yuppenwoningen bij Deptford Creek en zetten de conversatie voort. De lichten boven op Canary Wharf knipperden naar hen over het water heen, en de punt van de Augurk priemde links van hen door de smog. Door de autoruit kon Ollie de vervallen houten pier zien die in het water lag te vergaan, en een hele sleep verlaten torpedoboten waar een tijdlang krakers in hadden gehuisd. Het vuilgroene water was hier diep; dieper dan waar ook in de rivier. Het enige stuk waar de grote vliegdekschepen konden keren – dat had hij een keer op televisie gezien – en waarschijnlijk het veiligste als je dingen wilde laten zinken waarvan je niet wilde dat ze aan het licht zouden komen.
Ondertussen had de man die achterin naast Ollie zat een pistool op zijn knie liggen, maar de grote man voorin bij Gospel was duidelijk degene die de leiding had.
‘Het is niet ingewikkeld,’ zei hij. ‘Eigenlijk hebben we alleen maar een bevestiging nodig.’
Gospel spuugde de grote man op zijn borst en draaide haar hoofd vliegensvlug naar Ollie. ‘Niks zeggen.’ Toen ze zich weer omdraaide, sloeg de grote man haar hard in het gezicht en staarde vervolgens naar het spuug op zijn overhemd.
Een seconde later begon het meisje te jammeren en te brabbelen, en vormde een kommetje met haar handen om het bloed op te vangen.
‘Dit duurt maar even,’ zei de grote man tegen Ollie. ‘Maar lang genoeg voor jou om uit te maken of je verstandig gaat zijn of niet.’ Hij trok een zakdoek tevoorschijn en vroeg er daarna nog een aan zijn collega op de achterbank. De oudere man gaf die van hem aan. De grote man gaf de ene zakdoek aan Gospel en gebruikte de andere om eerst zijn overhemd schoon te vegen en daarna de druppels bloed op de zitting te deppen.
Hij keek naar Gospel en zuchtte. ‘Hoe oud ben je?’
‘Ze is veertien,’ zei Ollie. ‘Alsjeblieft, man…’
‘Hou godverdomme je kop,’ schreeuwde Gospel, die haar handen net lang genoeg van haar gezicht weghaalde om de woorden eruit te krijgen.
‘Jullie horen op school te zitten,’ zei de grote man. ‘Allebei.’ Hij boog zich voorover alsof hij haar haar wilde strelen, maar in plaats daarvan greep hij een handvol haar vast en sloeg haar met haar hoofd tegen de zijruit.
Ollie schreeuwde het uit van schrik en sloeg met zijn vuisten tegen de passagiersstoel. Hij voelde dat het pistool in zijn zij werd gedrukt, en toen hij nog steeds schreeuwend achteroverleunde, besefte hij dat hij huilde. ‘Jezus…’
Voorin waren Gospels ogen groot van angst. Ze ademde zwaar en snotterend.
De grote man draaide zich om naar Ollie. Hij zei: ‘Ze is oké.’
‘Niks zeggen,’ brabbelde Gospel.
De man sloeg zijn ogen ten hemel en richtte ze vervolgens op Ollie. ‘Als je eigenlijk niks te maken hebt met het incident waar we het over hebben, hoef je je geen zorgen te maken. Dat beloof ik. We willen alleen maar weten of we op het goede spoor zitten.’
Ollie wiegde van voren naar achteren en trok aan zijn dreadlocks. Het was moeilijk om helder te denken nu hij zich zo moest concentreren om niet ter plekke in de auto in zijn broek te schijten.
‘Was het jouw bende?’
Het leek wel alsof het pistool elk moment dwars door zijn huid zou gaan, recht door zijn ribben.
Kreunend van inspanning draaide de grote man zich moeizaam om in zijn stoel en legde één arm over de hoofdsteun. ‘Wees nou verstandig en laat me niet van plaats ruilen met mijn vriend daar achterin,’ zei hij. ‘Hij is niet zo zachtaardig tegen kleine meisjes als ik.’
De oudere man lachte en wierp Gospel een kushandje toe.
Daarna was er nog wat bloed, maar niet al te veel, en toen alle verlangde informatie was verteld, werd Ollie en Gospel te verstaan gegeven dat ze de auto uit moesten. Dat ze hun vieze zakdoeken moesten meenemen.
Toen Ollie het portier wilde openmaken, trok de oudere man hem terug. Hij zei: ‘Je bent verdomme een blanke, maar je hebt het haar van een zwarte. Waar is dát nou weer goed voor, stomme lul?’
De oudere man ging voorin zitten. Bij het wegrijden klikte hij zijn veiligheidsgordel vast en keek hij in de binnenspiegel nog een keer naar de twee tieners. Hij zag de jongen in elkaar zakken; zag hoe het meisje met haar vuisten en voeten naar hem uithaalde.
‘De wereld staat op z’n kop, Clive, als je het mij vraagt.’
‘Breek me de bek niet open, Billy,’ zei Clive.