31
Toen ze Gary Kelly had gebeld over de details van de begrafenis had Helen afgesproken hem ergens te ontmoeten. Hij wist niet wat hij bij de dienst moest voordragen, en ze had beloofd hem te helpen een keus te maken. Hij had aangeboden haar op te halen. ‘Ik weet wat het is,’ zei hij. ‘M’n vrouw paste al niet meer achter het stuur van onze Astra toen ze vier maanden was.’
Ze dronken een kop thee in de flat en reden toen naar een café achter het metrostation Brixton. Het zag eruit als een echte jarenvijftigtent, maar geen van beiden had enig idee of het authentiek was. Ze namen allebei een grote beker thee en gebakken eieren met bacon en worstjes.
‘Wil je morgen een lift hebben?’ vroeg Kelly. ‘Ik weet niet zeker waar vandaan de auto’s vertrekken.’
‘Doe geen moeite,’ zei Helen. ‘Ik slaap vanavond bij mijn vader en dan rijden we er morgenochtend samen naartoe.’
‘Nou ja, als ik ergens mee kan helpen, weet je dat je het maar hoeft te vragen.’
‘Je doet al genoeg.’
‘Dit vind ik echt moeilijk,’ zei Kelly. Hij spreidde stukken papier op tafel uit en wees er een aan. ‘Je weet hoeveel Paul van muziek hield, hè?’ Hij las een gedicht voor dat ene Charlie Daniels had geschreven toen zijn vriend Ronnie van Zandt was overleden. ‘Hij was de zanger van Lynyrd Skynyrd,’ legde Kelly uit. ‘Omgekomen bij een vliegtuigongeluk, dus eh… allebei afschuwelijke ongelukken, snap je? Ik dacht dat het misschien toepasselijk was.’
Helen vond het niet slecht, zei tegen Kelly dat het mooi was, maar dat ze niet zeker wist of Paul ooit kon worden omschreven als een ‘trotse vogel’.
Kelly knikte en legde het opzij. Hij liet haar daarna iets zien wat hij op internet had gevonden, een gedicht van Charlotte Brontë, dat gelukkig niet zo sentimenteel was, en een eenvoudige Gaelische zegening, die hij op de begrafenis van zijn vader had opgelezen, vertelde hij. ‘En het verwijst ook naar muziek,’ zei hij. ‘John Lydon heeft het in een nummer gebruikt, dus…’
‘O, oké.’
‘Dus welke zal ik nemen?’
Helen had niet erg goed op zitten letten. Ze had het met Jeff Moody niet over geheimhouding gehad, maar nu er met Pauls dood een einde aan de operatie was gekomen, nam ze aan dat dat geen probleem zou zijn. Niet dat ze van plan was een bekendmaking in de Police Review te plaatsen, maar toch. Ze deed haar best om niet te glimlachen, maar slaagde daar duidelijk niet in.
‘Wat?’
‘Wat je me vertelde, dat Paul dingen voor zich hield, weet je nog? Dat je niet zeker wist wat hij in z’n schild voerde of zoiets?’ Ze vertelde Kelly over het bezoek van Moody, over de operatie die Paul geheim had moeten houden. Nu ze het voor het eerst hardop uitlegde, hoorde ze het enthousiasme in haar stem, de trots op wat Paul had gedaan. Iets wat ze al bijna was ontwend.
De Ier keek alsof hij het in Keulen hoorde donderen. ‘Stiekeme klootzak,’ zei hij uiteindelijk. Een grijns verspreidde zich langzaam over zijn gezicht. ‘En ik maar denken dat hij het met een agente had aangelegd.’
‘Geloof me, dat had ik wel geweten.’
‘Ja, Sue is net zo,’ zei Kelly. ‘Ik hoef er alleen maar aan te denken…’
Helen knikte.
‘Dus… hoe lang al?’
‘Iets meer dan een jaar. Moody zei dat het heel goed liep. Blijkbaar ging dat stiekeme gedrag hem goed af.’
‘Hij heeft mij in ieder geval tuk gehad.’ Kelly schudde zijn hoofd en veegde zijn bord schoon met een stuk geroosterd brood. ‘Jezus, nou snap ik het allemaal. Geen wonder dat hij zo weinig op het bureau was. Daarbij vergeleken moet de CID wel ontzettend saai zijn geweest. En hij speelde ook een gevaarlijk spelletje, denk ik. Sommigen van die klootzakken kunnen behoorlijk link worden als je te dichtbij komt.’
Helen veegde het vet van haar vingers. ‘Nou, ja, hij zocht nooit naar de makkelijkste weg. Want dan zou hij ook niet aan mij zijn blijven hangen.’
‘Wat dat betreft heeft hij het niet slecht gedaan,’ zei Kelly. ‘Maak je maar geen zorgen.’
Ze wisselden nog wat verhalen uit, en Helen vertelde hoe moeilijk het was geweest om tijd te vinden om alles te regelen. Daarna viel Kelly stil, hij duwde zijn bord opzij en staarde naar de tekst van de grafredes.
‘Heb je ooit gedacht dat hij corrupt was, Gary?’
Kelly keek op en knikte. ‘Ja, ongeveer vijf minuten lang.’
Daardoor voelde Helen zich al wat beter.
‘Jij ook, hè?’ vroeg hij.
Ze vertelde hem dat ze Linnell en Shepherd had opgespoord, en over het bestand op de laptop dat ze niet had kunnen openmaken. Legde uit hoe gefrustreerd en stom ze zich had gevoeld, zonder in detail te treden over wat er de vorige dag in de supermarkt was gebeurd.
‘Hoor eens, het is nu allemaal achter de rug, toch? Je moet je nu op de baby en op de toekomst richten. Je bent nu van alles af.’
‘Nou, dat is pas zo als ik die computer kwijt ben.’ Ze glimlachte. ‘Dat verrekte ding is nu nog weggestopt alsof het een geheime stapel pornobladen is.’ Dat deed haar ergens aan denken. ‘Zeg, ik wil graag dat je Pauls gitaar neemt. Ik weet dat je net zoveel van muziek houdt als hij, dus…’
Kelly knikte langzaam. ‘Dat is fantastisch, Helen. Dat zou ik fijn vinden.’
‘Misschien moet je morgen maar een nummertje spelen.’
‘Dat zou hij me nooit vergeven,’ zei Kelly.
‘En als we het daar toch over hebben…’
Ze keken weer naar de vellen papier, vastbesloten om de knoop door te hakken. Ze vroeg hem om het gedicht van Brontë nog eens voor te lezen en concentreerde zich dit keer volledig. Het leek op een merkwaardige manier op een bevestiging van het leven, en ze wist dat sommige mensen dat gezien de omstandigheden misschien raar zouden vinden, maar het was een gedachte die haar wel aansprak. Ze vond het toepasselijk, in aanmerking genomen dat ze op het punt stond nieuw leven op de wereld te zetten.
Toen Kelly klaar was vroeg Helen om het gedicht en herlas de regels die haar het meest hadden geraakt:
Maar als nu de dood zich meldt,
En de besten uit ons midden graait?
Stel dat de hoop wordt geveld,
En door smart wordt weggemaaid?
‘Laten we deze maar nemen,’ zei ze, en ze gaf het gedicht terug.
Dat leek Kelly genoegen te doen. ‘Goeie keus,’ zei hij. ‘Hij was tenslotte onze “Beste”, toch?’
Helen sprak hem niet tegen.
De pub zag er goed uit, vond hij. Beter zelfs: chic. De steigers en de afvalcontainer waren verdwenen, de ramen waren gelapt om meer licht binnen te laten, en Frank bedacht dat de tijd rijp was om potentiële kopers voor de tent te zoeken.
Hij liep rond in de lege ruimte waarin zijn voetstappen hol weerkaatsten op de geboende houten vloer. Hij streek met zijn hand langs de hele bar en staarde naar de lamparmaturen en het nieuwe lijstwerk op het plafond. Ze hadden zonder meer goed werk geleverd, en ze hadden ervoor gezorgd dat hij de prijs kon vragen die hij in gedachten had. Misschien zou hij zelfs weleens terugkomen voor een drankje als de zaak eenmaal open was.
Boven het raam dat door de baksteen was verbrijzeld op de dag dat Paul was langsgekomen, hadden ze panelen met gebrandschilderd glas aangebracht. Het was een mooi detail. Hij liep naar de plek waar ze samen hadden geluncht aan een schraagtafel, afgedekt met plastic dat toen onder de schelpen en de azijn had gezeten.
‘Gewoon een vriendendienst,’ had Paul gezegd, en Frank had iets stoms gezegd over eergevoel. Het zou uiteindelijk toch geen verschil hebben gemaakt, in aanmerking genomen wat er was gebeurd, maar hij wenste nog steeds dat ze op een prettiger manier uit elkaar waren gegaan, dat Paul positiever over hem had gedacht. Het had een nare smaak achtergelaten.
Achteraf was het makkelijk praten, maar toch wenste Frank dat hij op dát moment meer had gedaan, toen het nog had gekund. Dat hij het niet goed had hoeven maken zoals nu, achteraf. Dan had het hem heel wat minder gekost, dat was één ding dat zeker was.
En had hij zichzelf al die jaren geleden niet beloofd dat hij dat nooit meer zou laten gebeuren?
Buiten stond een chauffeur te wachten en Frank stond op het punt om weg te gaan toen hij bij de deur een paar bruine strepen door de lak zag schemeren. Hij keek nog eens beter en liep toen naar de andere bar om daar ook het houtwerk te controleren. Die brutale schooiers hadden niet de moeite genomen er een tweede verflaag op te zetten, en hier en daar zat zelfs een kwasthaar in de verf.
Hij belde de aannemer en vertelde hem wat hij ervan vond. ‘Ik ga er niet mee akkoord,’ zei hij. ‘Zorg maar dat het in orde komt.’
In Engels met een zwaar Pools accent probeerde de aannemer uit te leggen dat zijn ploeg al met een andere klus bezig was. Frank zei dat hem dat geen bal kon schelen en dat als er niet binnen het uur een vent met een kwast voor de deur stond, hij ervoor zou zorgen dat de volgende opdracht van de aannemer heel onaangenaam zou uitpakken.
Hij kon niet tegen onvolkomenheid. Controlfreak, scherpslijper, het deed er niet toe hoe je het noemde; voor Frank ging het om de toewijding waarmee je iets deed. Het maakte niet uit wat voor werk het was, alleen een amateur stelde zich tevreden met half werk.
Helen liet een lekker warm bad vollopen. Terwijl ze zich er langzaam in liet zakken, bedacht ze dat een paar van die handgrepen aan de muur best handig waren geweest; van die artikelen waar ze ’s middags mee adverteerden, als de ouderen en zwakkeren werden geacht tv te kijken. Een inloopbad zelfs. Ze herinnerde zich dat ze had moeten lachen toen Paul het spotje een keer zag en zich had afgevraagd hoe het werkte. Hoe het kwam dat het water er niet uitliep als je het deurtje opendeed.
Ze was blij dat ze die avond thuis was gebleven en haar vader had gevraagd haar de volgende ochtend op te halen. Hij was teleurgesteld geweest toen ze hem belde, maar ze wist dat ze zich in haar eentje beter zou kunnen ontspannen. Voor zover dat mogelijk was, tenminste.
‘Wat jij het prettigst vindt,’ had haar vader gezegd, maar hij bedoelde ‘het minst ellendig’.
Ze had de radio uit de slaapkamer gehaald en installeerde zich om heerlijk lang in bad te gaan liggen weken. Haar buik rees op uit het water en ze sloeg er met haar handen kleine golfjes overheen, kijkend naar de stroompjes die van haar opgezwollen navel naar beneden liepen. Ze praatte een poosje zachtjes tegen de baby en wreef met een zeephand over het gedeelte waar ze dacht dat het hoofdje zat, en toen haar borsten een beetje begonnen te lekken, veegde ze de melkachtige sporen met een washandje weg.
Ze wist dat het allemaal veel beter zou worden als ze de dag van morgen maar zou doorkomen…
Op de begrafenis van haar moeder hadden Jenny en zij elkaar kunnen steunen. Maar ze wist dat het dit keer heel anders zou zijn. Ja, Jenny zou er zijn, en een paar goeie vrienden, en ze wist dat het voor Pauls familie even moeilijk zou zijn als voor haar. Maar zij zouden steun bij elkaar kunnen zoeken om de pijn en de verdoving met elkaar door te maken. Helen wist dat op de momenten dat het er echt op aankwam, zij zich in haar eentje door de dag zou moeten slaan.
Zij alleen, samen met het ongeboren kind aan wie ze het op een dag allemaal zou moeten uitleggen.
Jezus, ze hoopte dat het niet zo zou zijn als op haar moeders begrafenis. Pauls moeder zou er natuurlijk eer in scheppen om na afloop nog een passende bijeenkomst te organiseren, maar uitgedroogde sandwiches en familieleden wier naam niemand zich herinnerde, leken haast onvermijdelijk. Tenzij ze de dingen bij dit soort gelegenheden anders aanpakten; na een overlijden als dat van Paul. Dit zou eerder het soort begrafenis worden waarop niemand die bij zijn volle verstand was op het verkeerde moment zou lachen of weemoedig zou glimlachen bij de herinnering aan een mooi en lang leven.
Ze kon niet eens terugvallen op de drank om haar erdoorheen te helpen, zoals Jenny en zij op de begrafenis van hun moeder hadden gedaan.
Ze wreef opnieuw over haar buik. ‘Jouw schuld.’
Op de radio draaiden ze een oud nummer van Oasis waar ze in haar studententijd dol op was geweest: een rechttoe rechtaan danskraker. Ze boog zich voorover om de muziek harder te zetten, maar stopte omdat ze een geluid hoorde. Alsof er iets viel op het trapportaal tussen de flats, of alsof ergens een deur werd dichtgedaan.
Ze zette de radio uit en luisterde.
Misschien was het geluid van de bovenburen gekomen. Jezus, had ze de deur wel goed dichtgedaan toen ze thuiskwam? Misschien was er iemand uit het appartement naast haar net naar buiten gegaan.
Over het volgende geluid was geen misverstand mogelijk: een lade die werd dichtgedaan, die la boven in de kast in de woonkamer. Ze kende dat raspende geluid, als een scherp inademen als hij tegen de geleider aanliep.
Net als haar eigen inademing…
Ze spande zich in om iets te kunnen horen boven het bonken van haar hart en het klotsen van het water uit, dat plotseling oorverdovend leek te zijn. Ze hoorde dat de deur van de slaapkamer werd opengedaan. De voetstappen klonken licht, maar ze hoorde de vloer kraken toen iemand naar het bed liep.
Ze kon geen kant op. Ze moest zichzelf verdedigen.
Zo stil als ze kon schoof Helen in het bad naar voren tot ze voldoende ruimte had om te manoeuvreren. Ze steunde met haar handen aan weerszijden op de rand van het bad om haar gewicht gelijk te verdelen, en begon zich omhoog te duwen.
Voorzichtig, beetje bij beetje.
Degene die de flat was binnengedrongen, had er duidelijk geen idee van dat ze thuis was, en dat wilde ze graag zo houden. In ieder geval tot ze bij de badkamerdeur was en die op slot kon doen. Ze was al half uit het bad toen haar hand weggleed en ze weer het bad in plonsde waardoor er een stortvloed van water tegen de muren en op de vloer spatte, en ze gilde het uit toen ze met haar hoofd tegen de rand sloeg.
Ze was de pijn in haar hoofd in een seconde vergeten toen ze worstelde om weer overeind te komen en de snel aanzwellende golf van paniek probeerde te onderdrukken. Ze wist dat degene die in haar slaapkamer stond haar moest hebben gehoord en nu wist dat hij niet alleen was.
Ze luisterde.
Een paar seconden lang bleef het stil, maar toen hoorde ze de voetstappen weer uit de slaapkamer komen, nog geen drie meter bij haar vandaan. Ze hoorde de indringer langzaam door de gang lopen en voor de deur van de badkamer stilstaan. Ze staarde strak naar de deurklink en kreeg het plotseling koud en huiverde; ze wist dat ze nooit eerder bij de deur kon zijn dan voordat degene die buiten stond hem open had gedaan.
Het besluit kwam als vanzelf: ze reikte naar het eind van het bad en pakte een glazen schaal met drijfkaarsen terwijl ze begon te schreeuwen: ‘Sodemieter op! Lazerstraal nú m’n huis uit.’ Ze slingerde de glazen schaal tegen de deur en sloot haar ogen op het moment dat die versplinterde en greep vervolgens alles wat ze te pakken kon krijgen, alles wat gewicht had. Flessen shampoo en haarconditioner, een houten rugborstel, het zeepbakje, de zeep zelf; gillend terwijl zij ze een voor een tegen de deur smeet. ‘Ik vermóórd je! Als je binnenkomt dan maak ik je af…’
Ze voelde de adrenalinestoot opkomen onder het gooien en wist dat ze er klaar voor was om het te doen. Ze beet in haar lip tot ze bloed proefde, en toen er niets meer te gooien viel, begon ze te schoppen en te slaan en haar stem sloeg over van woede terwijl ze met haar handen op het water sloeg. ‘Donder op. Sodemieter godverdomme op en laat ons met rust…’
Een minuut lang, of misschien wel twee, was het stil. Het overgebleven water kwam tot bedaren. Ze stond op het punt om een uitval te doen naar het slot toen ze van de andere kant van de deur een stem hoorde, nog steeds vlakbij.
‘Helen? Alles goed?’
Een bekende intonatie; een vleugje Tyneside.
Deering.