14

 

 

 

Frank Linnell ging zo vaak als hij kon tussen de middag thuis lunchen, en maakte van de gelegenheid gebruik om midden op de dag een uur of twee te rusten, in de wetenschap dat Clive de voortgang in de pub in de gaten hield.

Op weg naar huis had hij de krant gekocht.

Beneden in het kantoor had hij het hele artikel tweemaal gelezen: de schreeuwende kop op de voorpagina en het volledige verslag op drie binnenpagina’s; de kolom met de reactie van de hoofdcommissaris en een oproep om informatie; het redactionele commentaar waarin het schokkende verlies van een mensenleven werd veroordeeld en werd geëist dat de drugsbendes in de stad werden aangepakt.

De avond ervoor had hij een paar tranen moeten laten, toen Pauls vriendin had gebeld. Nu werden zijn ogen opnieuw vochtig, en hij nam een stevige borrel voordat hij het bericht voor de derde keer las. Hier moest hij eerst even mee afrekenen zodat hij weer helder kon denken.

Door de open deur zag hij zijn zus Laura op weg naar de keuken de trap af komen. Hij riep dat hij over een minuut klaar was en ging weer verder met de krant.

Ze waren nu nog maar met z’n tweeën nadat zijn moeder achttien maanden geleden was overleden in het souterrain dat hij tot bejaardenflat had laten verbouwen. Alleen hij en Laura liepen nu nog rond in het grote huis in Blackheath. Maar Frank was tevreden. Hij wist wel dat er stomme opmerkingen over zijn huiselijke situatie werden gemaakt – achter zijn rug om natuurlijk, altijd achter zijn rug om – maar het kon hem niets meer schelen wat anderen dachten, en de regeling beviel hem goed.

Op het laatst had zijn moeder er bij hem op aangedrongen het souterrain op te knappen en te verhuren, maar voor het geld hoefde hij het niet te doen, en hij wilde geen vreemden in huis. Hij hield niet van pottenkijkers. Er kwam een Russisch meisje om schoon te maken als hij er niet was, en een vrouw die Betty heette kwam iedere maandag genoeg eten voor de hele week maken, zodat er een voorraad quiches, stoofpotten, pastagerechten en kruimeltaart met vruchten in zijn vriezer zat.

Maar goed voor zijn gewicht was dat allemaal niet.

Hij had niemand om zich heen nodig; hij had nooit gebrek aan gezelschap. Er hingen altijd wel een paar jongens rond om over zaken te praten en dat soort dingen; en er waren perioden, soms weken achter elkaar, als er iets belangrijks gaande was, dat Clive er min of meer woonde. En zelfs wanneer het rustig was, kon hij zo de telefoon pakken en een maat bellen om wat mee te drinken of tv mee te kijken.

Wat anderen ook zeiden, hij was er tevreden mee. En, zoals Frank graag aan Clive mocht vertellen, of aan wie ook maar wilde luisteren, hij was ‘veel te oud en te lelijk om daar nog verandering in te brengen’.

Hij zette de cd-speler aan – een stuk van Elgar dat hij mooi vond – en staarde naar de voorpagina: POLITIEMAN SLACHTOFFER VAN SCHIETPARTIJ. KNIPPEREN MET KOPLAMPEN LEIDT TOT TRAGEDIE.

Er was een foto afgedrukt van de bushalte waar het was gebeurd; het metalen frame was verwrongen en het verbrijzelde glas lag als ijsklontjes in de goot. De plaats delict was afgezet met tape en er stond een geel bord met ONGEVAL erop aan de zijkant van de weg. Op de binnenpagina’s waren de gebeurtenissen met behulp van een reeks eenvoudige tekeningen gereconstrueerd als in een stripverhaal: een lucifermannetje dat uit het raam van auto A een vuurwapen richtte; het moment van de inslag was aangegeven met een zigzaglijn waar de voorkant van auto B de benen van een andere lucifermannetje op het trottoir raakte.

Nu begreep hij waarom de vriendin zo vaag was geweest over het ‘ongeluk’ toen ze belde, arme ziel. Ze klonk aardig, vond hij. Niet dat hij had verwacht dat Paul een vriendin zou hebben die niet aardig was.

Hij luisterde nog een paar minuten naar de muziek; sloot zijn ogen en dacht na over de manier waarop hij dit het beste kon aanpakken. De manier om snel orde op zaken te stellen. Hij dacht aan lucifermannetjes die smekend op handen en voeten rondkropen, en later stuiptrekkend in vochtige greppels lagen met een gaatje in hun volmaakt ronde hoofd.

Toen liep hij naar de keuken en bedacht dat hij wel zin had om een portie lasagne te ontdooien als er nog een over was.

 

‘Klagen ze hem aan wegens moord? Als ze hem pakken?’

‘Ze mikken op moord; maar waarschijnlijk draait het uit op doodslag.’

‘Ik weet nog steeds niet zo goed wat het verschil is.’

‘Maar ze krijgen hem niet te pakken,’ zei Helen.

Ze had met Jenny afgesproken in een Pizza Express in het Waterloo Station. Haar zus leek per se over het onderzoek te willen praten, over de grote lijnen ervan, misschien omdat ze dacht dat Helen daar makkelijker over kon praten dan over andere dingen, omdat het met werk te maken had.

‘Ze zullen vast hun best doen,’ zei Jenny.

Helen bestudeerde het menu en koos een American Hot met extra jalapeños en een zachtgekookt ei. Dacht aan salmonella en vond het ei misschien toch niet zo’n goed idee.

Het was inderdaad iets makkelijker om over het onderzoek te praten dan over welke kist ze voor Paul zou nemen. Maar niet veel. Er viel sowieso weinig over te zeggen omdat er nauwelijks resultaat was geboekt; en aangezien Jenny weinig of niets snapte van politieprocedures, bleef de conversatie nogal beperkt.

Het viel Helen meer dan ooit op hoe weinig belangstelling haar zus altijd voor haar werk had getoond. Ze voelde dat Jenny haar werk op een of andere manier weerzinwekkend vond. Alsof de ranzige verhalen over misbruik en disfunctionerende gezinnen haar eigen volmaakte gezinnetje, het beeld dat ze daarvan in haar hoofd had, alleen maar kon bezoedelen.

‘Hoe gaat het nou?’ vroeg Jenny.

Niet dat Helen zelf niet wist wat ontkenning was. Ze toverde dezelfde glimlach op haar gezicht die ze de laatste dagen mechanisch uit de hoge hoed had gehaald. ‘Niet echt slecht,’ zei ze.

‘Hoe gaat het met de baby?’

‘Zo gaar als wat, denk ik.’ Helen klopte op haar buik. ‘Het is eigenlijk wel een godsgeschenk. Je kunt niet al te lang bij de dingen blijven stilstaan als je om de haverklap misselijk wordt of moet plassen.’ Het kloppen werd wrijven. ‘En, ik moet nu rekening houden met iemand anders, snap je?’

‘Misschien is dit niet het beste moment, maar ik wilde je vragen of je nog over een eventuele geboortepartner hebt nagedacht.’ Jenny zat wat met haar servet te spelen. ‘Ik bedoel, nu het duidelijk is…’

‘Ik ben met andere dingen bezig geweest, snap je?’

‘Dat weet ik, maar het kan elk ogenblik gebeuren, Hel.’

‘Een pizza met veel peper kan de boel op gang brengen.’

‘Maar serieus. Ik dacht misschien zelfs dat je… snap je, van de schrik.’

‘Ik heb wel een paar scheuten gevoeld,’ zei Helen. Ze herinnerde zich de paniek die in de uren na het telefoontje dwars door de gevoelloosheid sneed, toen ze zat te wachten tot Jenny haar naar het mortuarium zou brengen. ‘Dan had ik de baby in elk geval een mooi verhaal te vertellen.’

‘Je moet erover nadenken,’ zei Jenny.

Helen beloofde dat ze dat zou doen en gebaarde naar de ober dat ze wilden bestellen. ‘Ik wilde nog vragen, denk je dat Tim langs wil komen om te kijken of hij nog kleren van Paul wil hebben?’

Jenny pakte de fles spuitwater.

‘Dat hij even komt kijken voordat ik spullen weggooi?’ Jenny’s man was wat gedrongener dan Paul, maar Helen dacht dat er nog best wat overhemden of jasjes zouden zijn die hem pasten.

‘Oké…’

Het was Helen duidelijk dat Jenny zich opgelaten en ongemakkelijk voelde. ‘Geloof me of niet, Paul had een paar mooie kleren,’ zei ze. ‘Ik weet dat hij meestal een slordige viespeuk was…’ Haar stem stierf weg toen ze de opluchting op het gezicht van haar zus zag op het moment dat de ober bij hun tafeltje kwam.

Ze bestelden en Helen begon uit te leggen wat het verschil tussen moord en doodslag was.

Frank at aan de keukentafel terwijl Laura tegen het kookeiland aan stond met een bord knäckebröd en kaas voor zich waar ze zo nu en dan een hapje van nam. Na een paar minuten vroeg ze hem wat er aan de hand was, en hij liep naar het kantoor om de krant te pakken.

Hij liet hem voor haar neus vallen en wees met zijn vinger naar de koppen. ‘Dat is Paul,’ zei hij. ‘Páúl.’

Ze las de voorpagina vluchtig door. ‘Ach jezus, Frank, wat erg.’

Hij ging weer aan de tafel zitten, pakte zijn vork en keek toe hoe ze verder las. Om precies te zijn was ze zijn halfzus, maar het was een onderscheid dat voor Frank geen enkele betekenis had. Ze waren altijd heel innig met elkaar geweest, maar nu ze geen deel meer uitmaakte van het leven van haar eigen moeder en aangezien niemand wist of de vader die zij en Frank gemeen hadden dood was of nog leefde, was hun band nog hechter geworden.

Laura was de enige familie die Frank had, die hij naar alle waarschijnlijkheid ooit zou hebben, maar het was goed, zo. Ze was drieëntwintig, dertig jaar jonger dan hij, en… teer. Dat was het woord dat altijd bij hem opkwam als hij lang genoeg over haar nadacht. Beeldschoon, dat was duidelijk, en veel slimmer dan hij – dat zou ze dan wel van haar moeder hebben, dacht hij – maar ook iemand die iets te makkelijk gekwetst kon worden.

Die in bescherming moest worden genomen, of ze dat nu prettig vond of niet.

Toen Laura van de krant opkeek, was ze bleek. Ze had haar lange haar deze ochtend opgestoken; hield het op zijn plaats met wat Frank eetstokjes leken. ‘Dat is verschrikkelijk.’ Haar stem klonk hoog en licht, accentloos. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen. Het is… verdorven.’ Er stonden tranen in haar ogen, maar ze probeerde ze niet weg te vegen.

‘Niet verdorven,’ zei Frank. ‘Aan verdorvenheid valt niets te doen.’

‘Hier is ook niets aan te doen.’

‘Dat zullen we nog weleens zien.’

‘Paul krijg je er niet mee terug.’

Frank ging bij haar staan. Hij keek weer naar de krant, naar de eenvoudige zwart-wittekeningen. ‘Dit is ontoelaatbaar,’ zei hij. ‘On-toe-laat-baar.’

‘Je moet de dingen gewoon even laten bezinken,’ zei ze.

‘Paul was ook een vriend van jou.’

‘Dat weet ik.’

‘Je weet toch nog hoe ik hem heb ontmoet?’

Ze knikte. ‘Doe alsjeblieft geen stomme dingen.’

Hij wist nog niet wat hij ging doen; niet in precieze bewoordingen. Hij zou Clive natuurlijk bellen – daar begon het altijd mee – en ze zouden de koppen bij elkaar steken. Ze zouden een plan opstellen, net als altijd.

‘Beloof het me,’ zei Laura.

Frank pakte de krant en gooide die in de afvalbak. In gedachten zag hij nog meer ongelukkige lucifermannetjes met hun kleine ronde mondje opengesperd van verbazing; zigzaglijnen door de rechte lijnen van hun armen en rode vegen over de vierkanten van hun zwart-witte wereldje.

Hij pakte zijn bord en liep naar de vaatwasser, deed de deur open en bukte zich.

Hij zei: ‘Maak je geen zorgen.’