1
Helen Weeks was eraan gewend zich misselijk te voelen bij het opstaan, het gevoel te hebben dat ze nauwelijks had geslapen, en zich alleen te voelen, of Paul nu naast haar lag of niet.
Deze ochtend was hij eerder op dan zij, hij stond al te douchen toen ze langzaam de badkamer in liep en zich vooroverboog om over te geven in de wasbak. Niet dat er veel viel over te geven. Een paar keer spugen; bruine, bittere slijmdraden.
Ze spoelde haar mond, ging de ontbijtspullen klaarzetten en duwde onder het voorbijgaan haar gezicht tegen de glazen douchedeur. ‘Lekker kontje,’ zei ze.
Paul glimlachte en draaide zijn gezicht weer naar de straal.
Toen hij tien minuten later de woonkamer binnenkwam, was Helen al aan haar derde geroosterde boterham bezig. Ze had alles op hun kleine eettafel klaargezet – de koffiepot, kopjes, schotels en borden die ze bij The Pier hadden gekocht toen ze in het huis waren getrokken – had de jam en pindakaas uit de koelkast gehaald en op een presenteerblaadje gezet, maar Paul greep zoals altijd meteen naar de cornflakes.
Dat was een van de dingen die ze nog steeds leuk vond aan hem: hij was een groot kind dat nog steeds gek was op Coco Pops.
Ze keek toe hoe hij de melk erop schonk en met een vinger een paar druppels wegveegde die hij had gemorst. ‘Ik zal dat overhemd wel even strijken.’
‘Het is goed.’
‘Je hebt de mouwen niet gedaan.’ De mouwen deed hij nooit.
‘Hoeft niet. Ik heb mijn jasje de hele dag aan.’
‘’t Kost maar vijf minuten. Misschien wordt het straks wel warmer.’
‘Het zeikt van de regen.’
Ze aten een tijdje zonder iets te zeggen. Helen overwoog even om de kleine tv in de hoek aan te zetten, maar bedacht dat een van hen misschien toch iets zou gaan zeggen. Er sijpelde trouwens al muziek naar binnen uit de flat boven hen. Een ritme en een baslijn.
‘Wat staat er vandaag op het programma?’
Paul haalde zijn schouders op en slikte een hap door. ‘God zal het weten. Als ik er ben, hoor ik wel wat de baas voor plannen heeft.’
‘Ben je rond zes uur klaar?’
‘Schei toch uit, dat weet je toch? Als er iets gebeurt, valt er geen peil op te trekken. Ik bel je wel.’
Ze knikte, en herinnerde zich de tijd dat hij dat ook zou hebben gedaan. ‘En hoe zit je in het weekend?’
Paul keek haar van opzij aan en bromde iets van ‘wat’ of ‘hoezo’?
‘We moeten echt een paar huizen bekijken,’ zei Helen. ‘Ik was van plan vandaag te bellen om wat afspraken te regelen.’
Paul keek gepijnigd. ‘Ik heb je al gezegd, ik weet nog niet wat ik ga doen. Wat er gaat gebeuren.’
‘We hebben nog zes weken. Misschien wel minder.’
Ze hees zichzelf overeind en liep weg om nog een paar boterhammen in de broodrooster te doen. Tulse Hill was oké; meer dan oké als je een kebab of een tweedehands auto wilde kopen. Brockwell Park en Lido lagen op loopafstand, en op vijf minuten van de heuvel zat je in het hart van Brixton, waar genoeg te beleven viel. De flat zelf was helemaal niet slecht; veilig, slechts een paar verdiepingen hoog met een lift die het meestal deed. Maar ze konden er niet blijven. Anderhalve slaapkamer – de echtelijke slaapkamer en de kamer waar je je kont niet kon keren – kleine keuken en woonkamer, kleine badkamer. Over anderhalve maand zou het met een wandelwagentje in de hal en een box voor de tv al een behoorlijk stuk kleiner aanvoelen.
‘Misschien ga ik wel even langs, dan spreek ik daarna met Jenny af.’
‘Goed.’
Helen glimlachte, knikte, maar ze wist dat hij het helemaal geen goed idee vond. Paul had nooit goed met haar zus kunnen opschieten. En het had de zaak geen goed gedaan dat Jenny eerder van de baby had geweten dan hij.
En trouwens ook van een paar andere dingen had geweten.
Ze liep met haar geroosterde boterham naar de tafel. ‘Heb je al met die man van de vakbond gepraat?’
‘Waarover?’
‘Jezus, Paul.’
‘Wát?’
Helen liet haar mes bijna vallen toen ze de uitdrukking op zijn gezicht zag.
Bij de Londense politie kregen vrouwelijke agenten dertien weken zwangerschapsverlof, maar kersverse vaders kwamen er heel wat bekaaider van af. Paul zou zich sterk maken – dat was althans de bedoeling – voor een verlenging van de vijf dagen betaald verlof die hem waren toegekend.
‘Je hebt gezegd dat je het zou doen. Dat je het wilde doen.’
Hij lachte hol. ‘Wanneer heb ik dat gezegd?’
‘Alsjeblieft…’
Hij schudde zijn hoofd en roerde met de bolle kant van zijn lepel in zijn kom alsof er misschien een plastic speelgoedje in zou kunnen zitten dat hij over het hoofd had gezien. ‘Hij heeft belangrijker zaken aan z’n kop.’
‘Geweldig.’
‘En ik heb trouwens ook belangrijker dingen te doen.’
Paul Hopwood werkte als brigadier in een rechercheteam een kilometer of vijf noordelijker, in Kennington bij de criminele inlichtingendienst, de CID. Hij kende elke grap die van stal werd gehaald als zijn werk ter sprake kwam.
Helen voelde dat ze rood werd; wilde eigenlijk schreeuwen, maar kon het niet. ‘Sorry,’ zei ze.
Paul liet zijn lepel vallen en schoof zijn kom weg.
‘Ik snap alleen niet wat…’ Helen slikte de rest in toen ze zag dat Paul niet luisterde, of die indruk wilde wekken. Hij had de doos Coco Pops opgepakt en was de achterkant ervan nog steeds aandachtig aan het bestuderen toen zij haar stoel naar achteren schoof.
Nadat Paul weg was en ze de ontbijtspullen had opgeruimd, ging Helen een tijdje onder de douche staan en ze bleef daar staan tot ze was uitgehuild, waarna ze zich langzaam aankleedde. Een enorme bh en een praktische onderbroek, een sweatshirt en een blauw met witte joggingbroek. Alsof ze veel keus had.
Ze keek naar Good Morning Television tot ze haar hersenen vloeibaar voelde worden en ging toen op de bank liggen met de huizenadvertenties van de plaatselijke krant.
West Norwood, Gipsy Hill, Streatham. Herne Hill als ze tot het uiterste zouden gaan; en Thornton Heath als ze geen andere keus hadden.
Belangrijker dingen…
Ze bladerde door de advertentiepagina’s en zette een kringetje om een paar huizen die wel wat leken, allemaal tien- tot vijftienduizend meer dan ze hadden willen uitgeven. Ze zou heel wat eerder aan het werk moeten dan ze had gedacht. Jenny had gezegd dat ze zou helpen met de opvang.
‘Je bent gek als je op Paul rekent,’ had Jenny gezegd. ‘Hoeveel verlof hij ook krijgt.’
Altijd bot, haar jongere zus, en je moest haar niet tegenspreken.
‘Het komt wel goed met hem als de baby er is.’
‘En hoe ben jij er dan aan toe?’
De muziek van boven klonk nu harder. Ze zou Paul vragen of hij er iets van kon zeggen. Ze liep door naar de slaapkamer, ging zitten en probeerde iets aan haar haar te doen. Ze vond dat mannen die zwangere vrouwen omschreven als ‘stralend’, een tikkeltje gestoord waren; net als mensen die vonden dat ze het recht hadden om je buik aan te raken wanneer ze daar verdomme zin in hadden. Ze slikte, waarbij ze het zuur helemaal naar beneden voelde branden, en ze kon zich de laatste keer niet meer herinneren dat Paul haar buik had willen aanraken.
Aan ‘afscheidszoenen op de drempel’ deden ze natuurlijk allang niet meer, maar er waren ook veel te veel andere dingen waar ze niet meer aan deden. Toegegeven, ze had de laatste tijd niet veel zin in seks, maar ook al had ze dat wel gehad, dan had ze weinig kans gemaakt. Toen ze net zwanger was snakte ze ernaar, en als je de boeken mocht geloven, kwam dat vaak voor bij vrouwen die zowat een maand heen waren, maar Paul had algauw alle interesse verloren. Dat was niet uitzonderlijk; dat had ze ook gelezen. Voor kerels was het anders als het moederschapsgebeuren eenmaal om de hoek kwam kijken. Ze vonden het moeilijk om nog op dezelfde manier naar hun partner te kijken, haar te begeren, zelfs als er nog geen buikje was te zien.
Hun verhouding zat nog veel ingewikkelder in elkaar, maar misschien speelde dit soort dingen ook wel een rol.
‘Die kleine stakker wil echt niet dat ik hem in zijn oog prik,’ had Paul gezegd.
Helen had de spot met hem gedreven, en gezegd: ‘Ik vraag me af of je zo ver zou komen,’ maar geen van tweeën waren ze echt in de stemming geweest om te lachen.
Ze streek het haar uit haar gezicht en ging op bed liggen; ze probeerde zich wat prettiger te voelen door herinneringen aan vroeger tijden op te halen, toen het nog niet zo slecht ging als nu. Het was een truc die een of twee keer had gewerkt, maar de afgelopen tijd had ze moeite zich te herinneren hoe het vroeger was geweest. De drie jaar dat ze samen waren geweest voordat het mis was gegaan.
Voor de ruzies en dat godvergeten stomme avontuurtje.
Ze kon het hem moeilijk kwalijk nemen dat hij vond dat er belangrijker zaken waren dan zij. Dan een nieuw huis waarin ze zouden wonen. Zij tweeën en de baby die misschien niet van hem was.
Ze zou zelf wel naar boven gaan om iets over de muziek te zeggen; de student in de flat boven hen leek haar best aardig. Maar ze kon zich er niet toe zetten op te staan, en dacht aan Pauls gezicht.
Die blikken.
Kwaad, alsof ze geen idee had hoe gekwetst hij zich nog steeds voelde. En wezenloos, alsof hij er helemaal niet was; zoals hij daar nog geen meter bij haar vandaan aan tafel had gezeten en naar de achterkant van die stomme cornflakesdoos staarde alsof daar iets stond over het ontbrekende plastic speeltje.
Onder het rijden probeerde Paul Hopwood uit alle macht aan zijn werk te denken; meezingend met de brij op Capitol Gold en denkend aan vergaderingen en tegendraadse collega’s, aan alles behalve de puinhoop die hij net achter zich had gelaten.
Geroosterde boterhammen en kloterige beleefdheden uitwisselen. Gelukkige gezinnetjes…
Hij sloeg rechts af en wachtte tot het navigatiesysteem hem zou zeggen dat hij een fout had gemaakt; tot de vrouw met die bekakte stem hem zou zeggen dat hij bij de eerste gelegenheid moest omkeren.
Een zweem van een glimlach toen hij dacht aan een gast in de nor van Clapham die hij kende, die had geopperd dat ze die dingen eigenlijk moesten maken met stemmen die waren afgestemd op mannen met een ‘speciale belangstelling’.
‘Dat zou te gek zijn, Paul. Zegt zij: “Sla rechts af”, en doe jij net of je gek bent, en dan slaat ze een streng toontje tegen je aan. “Ik zei rechts af, stouterd.” Die zouden als warme broodjes over de toonbank gaan, jongen. Naar van die jochies die op kostschool hebben gezeten, en zo.’
Hij draaide de radio harder, zette de ruitenwissers op interval.
Gelukkige gezinnetjes. Jezus christus…
Helen keek nu al weken zo, hing de gekwetste vrouw uit. Alsof ze al genoeg had geleden en hij maar zo manmoedig moest zijn om te vergeten wat er was gebeurd omdat ze hem nodig had. Alles goed en wel, maar kennelijk was hij op het punt waar het om draaide niet manmoedig genoeg geweest, toch?
Mevrouw Sloof, de slet van de smeris.
Die blik, alsof ze hem niet meer herkende. En de tranen, en die handen die altijd maar naar haar buik gingen alsof de kleine eruit zou komen vallen als ze te hard snikte of zo. Alsof het allemaal zíjn schuld was.
Hij wist wat ze heimelijk dacht. Wat ze haar slijmerige zus elke avond aan de telefoon vertelde. ‘Hij trekt wel bij als hij de baby ziet.’ Oké, natuurlijk, alles zou dik in orde komen als die verrekte baby er eenmaal was.
De baby zou alles goedmaken.
De vrouw van het navigatiesysteem zei hem links af te gaan, maar hij negeerde haar, sloeg met zijn hand in de maat van de muziek op het stuur en beet op het zweertje aan de binnenkant van zijn onderlip.
Jezus, hij hoopte het maar. Hij hoopte meer dan wat dan ook dat het allemaal weer goed zou komen, maar hij kon zich er op een of andere manier niet toe zetten dat tegen Helen te zeggen. Hij wilde zo graag naar de baby kijken en zonder erbij na te denken van het kind houden, en wéten dat het kind van hem was. Dan zouden ze gewoon samen verder kunnen. Zo ging dat toch bij mensen, bij gewone sukkels zoals zij, zelfs als het erop leek dat ze geen enkele kans hadden?
Maar die blikken en die stomme smekende toon van haar. Die deed de hoop beetje voor beetje de das om.
De stem van de navigatie zei hem de eerste afslag op de komende rotonde te nemen. Hij beet harder op het zweertje en nam de derde. Kennington was zoals altijd als bestemming ingeprogrammeerd. Het deed er niet toe dat hij de route blind kon rijden, want hij ging er nu toch niet naartoe.
‘Keer alstublieft bij de eerste gelegenheid om.’
Hij genoot van deze tochtjes, van het luisteren naar de instructies van die verwaande trut en ze vervolgens te negeren. Zijn middelvinger omhoog te steken. Zo zou hij in de juiste stemming aankomen waar hij wél naartoe ging.
‘Keer alstublieft om.’
Hij reikte naar een pakje tissues in het handschoenenkastje en spuugde het bloed van het zweertje uit.
Hij deed al een poosje niet meer wat mensen van hem verwachtten.