10

 

 

 

Op weg naar de badkamer greep Helen hem vast en gaf hem een kneepje en een speelse stomp. ‘Je bent te laat, slaapkop!’

Paul glimlachte maar heel even. Hij had zich verslapen en had tien minuten geleden de deur uit gemoeten naar zijn werk.

‘Ik heb thee voor je gezet,’ zei Helen. ‘En de Coco Pops staan op tafel, dus geen paniek.’

Ze was al een uur op, had gedoucht, had zich aangekleed en de resten van de afhaalmaaltijd van de vorige avond opgeruimd. Ze hadden een curryschotel laten bezorgen, waren laat opgebleven en hadden de wereldproblemen opgelost. Paul had steen en been geklaagd over zijn baan, de werktijden en de ergernissen, en had Helen gevraagd of zij vond dat hij over drie maanden mee moest doen aan het examen voor inspecteur. Op zijn beurt had hij ook meegepraat over verhuizen en kinderkamers, en na een paar glazen had hij zijn gitaar uit de kleerkast opgedoken. Hij had ‘Wonderwall’ en ‘Champagne Supernova’ gespeeld, en toen er iemand in de flat boven hen op de vloer had gestampt, had hij geschreeuwd: ‘Vond je het mooi?’

Helen vermoedde dat hij het ondanks zijn geklaag nu beter naar zijn zin had op het werk dan de afgelopen weken het geval was geweest. Misschien had het werk meer invloed op zijn stemming gehad dan ze had gedacht. Misschien zelfs meer dan zijzelf.

Toen Paul de woonkamer binnenkwam en ging zitten, bracht Helen hem zijn thee. Ze leunde tegen de tafel en samen keken ze een paar minuten naar Ontbijt-tv: een voorbeschouwing van het nieuwe voetbalseizoen dat over krap twee weken zou beginnen; reis- en verkeersinformatie; een redelijk klinkende weersvoorspelling voor de lange termijn.

‘Ik ga vanavond naar Katie en Graham,’ zei Helen. ‘Ze vroegen of jij ook kwam.’ Paul keek op. ‘Rustig maar, ik zit je maar te plagen. Ik heb hun verteld dat je een afscheidsfeestje had. Dat is een opluchting zeker, hè?’

Paul grinnikte met zijn mond vol Coco Pops. Helen wist dat nog een avondje met Graham op Pauls populariteitsschaal ergens tussen een seminar over wijkpolitiewerk en een marteling met roodgloeiende naalden in zijn ogen lag, en ze nam het hem niet kwalijk. Zelf had ze de uitnodiging alleen aangenomen omdat ze wist dat Paul niet thuis zou zijn en ze geen zin had de hele avond alleen thuis te zitten. Ze vroeg zich af of dat niet de eigenlijke reden was dat haar vriendin haar had uitgenodigd. Ze had gezegd dat Paul weg was voordat Katie haar had gevraagd.

Ze liep de keuken in. ‘Ik ben waarschijnlijk al diep in slaap als je thuiskomt.’ Ze was niet van plan het erg laat te maken, maar Katie woonde in Noord-Londen, in Seven Sisters, en het zou wel even duren voordat ze weer thuis zou zijn.

‘Ik slaap bij Gary,’ riep Paul terug.

‘O, oké. Dan zie ik je morgenochtend wel.’

‘Waarschijnlijk pas laat in de middag. Gary’s vrouw is er niet, en ik geloof dat hij een hengstenbal heeft georganiseerd.’

‘Dat wil ik liever niet weten.’

‘Ik bel je wel.’

‘’t Is goed. Veel plezier.’

‘Jij ook.’

‘Doe je wel een beetje kalm aan, Hopwood?’

Helen hoorde Paul niet de hal in lopen om zijn jack te pakken; ze had niet door dat hij al afscheid had genomen. Toen ze de keuken uit kwam zag ze tot haar verrassing dat hij er niet was, en ze schrok toen de deur dichtsloeg.

 

De afgelopen dagen had Theo op de uitkijk gestaan, samen met Ollie, een best aardige blanke jongen met dreadlocks die zich behoorlijk goed in de straattaal wist te redden. Hij stond op een hoek van Lewisham High Street, bij de klokkentoren op de uitkijk terwijl Ollie de tien pond naar een flat ergens in de wijk bracht, en wachtte tot hij met het ‘wit’ zou terugkomen. De markt die tot St. Saviour’s Church liep was druk, wat normaal gesproken goed was voor de handel en de blauw wat meer bezighield, wat nooit slecht was. Het politiebureau zelf, een van de grootste van de stad, stond precies tegenover hem, en onder het wachten staarde Theo naar de verlichte reclamezuil van de bushalte op een metertje afstand: twee opgewekte smerissen – een dikke gast en een knappe vrouw – praatten in een radio en daaronder stond een tekst in dikke, vette letters: ZICHTBAAR VEILIGER.

Dertig meter verderop stond een tiener die nog ongeduldiger op Ollie stond te wachten dan Theo, in de portiek van een elektronicazaak naar de televisies te staren.

Het zou maar een paar minuten duren. ‘Sneller dan fokking Argos,’ zei Easy graag tegen de klanten.

Theo hield de klant in de gaten, hoewel het niet voor de hand lag dat die weg zou lopen. De jongen danste van de ene voet op de andere zoals ze altijd deden en wreef in zijn handen; zijn wangen waren ingevallen omdat hij vaker aan de pijp zat te lurken dan dat hij aan eten dacht. Zes maanden geleden had Theo misschien nog medelijden met hem gehad, maar die tijd was voorbij. Nu had hij alleen nog maar meer van die stumperds nodig die zijn telefoonnummer aan elkaar doorgaven, in de rij stonden om te kopen en zo zijn commissie opkrikten.

Hij stond nog steeds te wachten tot de deal was gesloten, toen de Audi aan de overkant van de straat stopte.

Easy stapte uit en riep hem. ‘We moeten straks even praten,’ zei hij.

Theo keek over zijn schouder om te zien of Ollie eraan kwam. ‘Yo, wat jij wilt.’

‘’t Gaat gebeuren, hoor je? Wave wil dat het vanavond gebeurt.’

‘Shit, ik dacht dat het nog even zou duren, weet je?’

‘’t Is vanavond, man, dus zorg maar dat je er klaar voor bent, ja? T…?’

‘Ik ben er klaar voor, man,’ zei Theo. ‘Relax.’

Easy grijnsde en gaf een klap op het dak van de auto. Omdat hij niet wilde dat zijn vriend iets in zijn ogen zou zien wat er niet hoorde te zijn, keek Theo weer achterom, alsof hij nog steeds bezig was met zijn werk en op de uitkijk stond.

Plotseling zag Easy aan de overkant van de straat iets wat op een boom was geprikt en liep erheen. Theo volgde; zag hoe zijn vriend het gefotokopieerde aanplakbiljet bekeek en zijn mobieltje tevoorschijn haalde.

Theo keek wat er stond: een telefoonnummer en een beschrijving; een foto van een weggelopen hond die in de camera keek met witte ogen van de flitser. Als kind had hij zelf een hond gehad, een bastaard die er veel minder schattig uitzag dan deze.

‘U was toch uw hond kwijt?’ zei Easy terwijl hij Theo ondertussen aankeek. ‘Nou, ik denk dat ik hem heb.’ Hij knikte en zei: ‘Hou je kop, ja? Voor vijfduizend kan je hem terugkrijgen, of ik mol dat kreng.’ Hij luisterde en trok toen een gezicht; drukte kwaad op de uit-knop. ‘Ze hebben hem al gevonden.’

‘Werkt dat nou wel ’s?’ vroeg Theo.

‘Eén keer, maar dat klotewijf dong af tot vijfhonderd.’ Hij schudde zijn hoofd vol afkeer. ‘En dan zeggen ze dat dit een land is van dierenliefhebbers, man!’

 

‘Moeten we straks nog naar toespraakjes luisteren?’

‘Ja, het gebruikelijke werk, denk ik,’ zei Kelly. ‘Bob noemt ons allemaal rukkers en klaagt over het armoedige horloge of de heupfles met inscriptie, of wat we hem cadeau doen.’

‘Nou, daar kijken we naar uit,’ zei Paul. Hij prikte met zijn vork in een bijna eetbare cottage pie en dacht erover om de volgende dag eerder naar huis te gaan dan hij Helen had gezegd, en samen iets te doen op de vrije zaterdag. Het zou leuk zijn er een dagje van te maken, de stad uit te gaan, misschien. Ze waren een paar keer naar Brighton gereden, waren ook een keer met de trein gegaan vanaf Victoria Station, en ze hadden het altijd leuk gehad.

Hij voelde de telefoon in zijn jaszak trillen.

Maar aan de andere kant moest je de spits voor zijn om een hele dag te hebben, en het zou best kunnen dat hij niet fit genoeg was om zo vroeg op pad te gaan.

Hij haalde de telefoon uit zijn zak, hield hem op zijn schoot, keek naar het schermpje en liep weg om het gesprek aan te nemen.

‘Ik wilde alleen maar even horen of alles goed was,’ zei Shepherd.

‘Alles is goed.’

‘We hebben elkaar al een paar dagen niet gesproken, dus ik wilde het even weten.’

Paul duwde de glazen deuren open en liep de lobby in; bekeek onder het luisteren de posters op de aankondigingsborden. Shepherd klonk geagiteerd. Hij leek erop gebrand te willen weten of hun afspraak nog stond, of Paul bepaalde dingen voor zich had gehouden. Paul zei hem dat hij zich niet druk hoefde te maken, maar dat het lastig was om nu te praten. Zei dat hij de volgende dag zou bellen om een nieuwe afspraak te maken.

Shepherd lachte. ‘Ik maak me een beetje zorgen,’ zei hij. ‘Je begrijpt het wel.’

Paul slenterde terug naar de kantine en bedacht dat op de dag dat hij types als Kevin Shepherd zou begrijpen, het tijd werd om er een punt achter te zetten en zijn eigen afscheidsspeech te houden. Hij ving Kelly’s blik op en gebaarde even naar hem, en liep vervolgens naar de bar om koffie voor hen beiden te halen.

 

Een echte parkeergarage, bovengronds of wat dan ook, was ongeschikt, vond Easy. Te veel camera’s. Overal hingen trouwens veel te veel camera’s, die hem en de rest van de wereld vierentwintig uur per dag in hun reet keken. Het was een van de eerste dingen die ze de nieuwe gasten leerden: hoe ze de handel moesten overdragen zonder dat er iets te zien was, ook al was het hele gedoe op camera opgenomen. Het was een kwestie van je hoodie op houden, je lichaam op een bepaalde manier draaien en de blinde vlek van de camera’s vinden. Na een tijdje werd dat een tweede natuur, alsof ze iedereen in de zeik namen.

Ze namen de bovengrondse naar Catford en vonden een zijstraat achter de oude hondenrenbaan, zonder cameratoezicht, voor zover ze konden zien. Easy en SnapZ namen de ene kant van de straat en Mikey de andere.

Ze hoefden niet langer dan vijf minuten te wachten.

Het joch kwam aanlopen met een sporttas, alsof hij naar de fitness was geweest of zoiets. Zodra hij de centrale vergrendeling van zijn auto had uitgeschakeld en eromheen liep om zijn tas in de achterbak te gooien, stond SnapZ voor hem en vroeg hoe laat het was. Mikey stond achter hem met een mes en Easy voerde het woord.

‘We willen alleen de autosleutels, dus geen stomme dingen, begrijp je?’

Op het gezicht van de jongen maakte angst snel plaats voor gelatenheid, en hij gaf de sleutels af.

‘Da’s mooi,’ zei Easy.

De jongen schudde zijn hoofd. ‘’t Is verdomme maar een Cavalier, man. Wat heb je daar nou aan?’

‘Kop dicht of ik ga je steken,’ zei Mikey.

Easy grinnikte. ‘Geef die portemonnee ook maar, en dat glimmende mobieltje, nu we toch bezig zijn.’

Toen hij had waar hij om gevraagd had, liep Easy langzaam om naar de passagierskant en liet SnapZ rijden. Ze zouden de auto meenemen naar een van de garageboxen van Wave, daar een paar nieuwe nummerplaten op zetten en wachten tot het tijd was om Wave op te halen, waarna ze de ster van de show zouden oppikken.

SnapZ draaide het sleuteltje om.

‘Makkelijk zat,’ zei Easy.

Mikey pakte de sporttas van de jongen uit de achterbak en gooide die op het trottoir voordat hij instapte. De jongen raapte hem op en smeet hem vloekend tegen een muur.

Hij stond nog steeds te schelden toen de Cavalier wegscheurde.

 

Helen ging naar Old Kent Road om een fles rode wijn te kopen waarvan ze wist dat Katie die lekker vond. In de paar minuten dat ze stond te wachten om te kunnen betalen had ze eigenlijk de pest in om er geld aan uit te geven, en ze voelde zich opeens kwaad worden bij de gedachte dat Katie haar uit medelijden had uitgenodigd. Ze had veel zin om haar eens goed te vertellen hoe zielig ze háár eigenlijk vond met dat perverse vriendje van haar en haar ziekelijke verlangen om populair te zijn, wat ze vroeger op school ook al had.

Tegen de tijd dat ze weer in de auto zat was ze weer gekalmeerd en voelde ze zich behoorlijk schuldig. Ze bedacht dat, hoe ze ook stond te popelen om te bevallen, ze het zou missen dat ze haar heftige stemmingswisselingen dan niet meer aan de zwangerschap kon wijten.

Terwijl ze door Borough naar het centrum reed, begon het te regenen; en toen ze over London Bridge reed, goot het.

Ze hoopte dat Graham na het eten naar zolder of waar dan ook zou gaan om kleine dieren te kwellen, zodat zij en Katie vrijuit konden kletsen. Het zou nog leuker zijn als ze kon drinken. Twee dagen geleden hadden ze haar verteld dat het hoofdje van de baby was ingedaald, en ze had toen graag het glas willen heffen. Want als ze één ding niet zou missen aan haar zwangerschap, was het van de drank afblijven. Wat haar betrof mochten ze haar een glas in de hand drukken zodra de navelstreng was doorgeknipt.

Ze reed in noordelijke richting naar Dalston en Hackney en vroeg zich af of mensen hun wenkbrauwen zouden optrekken als ze opschreef dat ze vlak na de bevalling een fles wijn wilde. Of de vroedvrouw dan stiekem een maatschappelijk werker zou bellen.

Ze vroeg zich ook af of ze die eerste fles met Paul zou drinken.

 

Rondkijkend in de zaal besloot Paul dat hij aan zowat iedereen de pest had. Natuurlijk, een paar biertjes geleden had hij nog net zoveel van ze gehouden, en de kans was groot dat hij dat weer zou doen als hij er nog een paar achteroversloeg. Het bier had hem stevig te pakken: in een mum van tijd had het hem van een sentimentele sukkel in een korzelige rotzak veranderd en kon hij ook geen behoorlijke zin meer formuleren; en keer op keer had hij zich een weg naar de toiletten moeten banen.

De collega die met pensioen ging had zijn toespraak gehouden en, behalve dat hij een wandklok met barometer had gekregen in plaats van een horloge of een heupflacon, was het min of meer gegaan zoals Gary Kelly had voorspeld. Paul had net zo enthousiast gejuicht en boe geroepen als alle anderen. Maar terwijl hij al die glimmende pakken in het deprimerende kleine zaaltje zag rondlopen, veel te hard lachend en de honderd pond weg zuipend die in de pot zat, wist hij één ding.

Hoe teut hij ook was, hij wist dat hij meer wilde.

Als het tijd werd voor hem om afscheid te nemen, zou hij hier geen genoegen mee nemen. Hij wilde eruit ruim voordat iemand een lullig zaaltje boven een pub reserveerde en met de pet rondging voor een of ander treurig cadeau. Dan wilde hij allang vertrokken zijn en er warmpjes bij zitten.

Hij trok Kelly’s aandacht aan de andere kant van de bar en sloeg zijn ogen ten hemel. Kelly was een goeie agent, maar je had niet veel verbeelding nodig om je hem twintig jaar later voor te stellen op de plaats waar Bob Barker nu stond. Goed zijn in je werk was bij lange na niet genoeg, zelfs niet voor degenen met ambitie. Je had inzet en lef nodig, en dat stukje van jezelf dat eigenlijk nergens om gaf.

En je moest kunnen liegen alsof het gedrukt stond.

 

Theo zat bij het raam van de Chicken Cottage in High Street zoals hem was opgedragen, met een doosje kippenvleugeltjes voor zich en een krant die hij nog niet had opengeslagen. Hij keek op zijn horloge. Het was na middernacht, het tijdstip waarop Easy hem had gezegd klaar te staan, en hij begon al te denken dat het niet zou gebeuren. Dat Wave van gedachten was veranderd of dat er iets tussen was gekomen.

Misschien was het van het begin af aan niet de bedoeling geweest dat het zou gebeuren.

Misschien bestond de test uit het feit dat hij was komen opdagen en er klaar voor was, en viel er verder niets meer te doen. Hij vroeg zich af of Easy en de rest hem ergens vandaan in de gaten hielden en zich zaten te bescheuren dat hij daar als een idioot voor het raam zat. In een deuk lagen.

Hij pakte een kippenvleugel, maar die was koud geworden, zodat hij hem weer in het kartonnen bakje liet vallen. Buiten was de regen aan het afnemen en werden de paraplu’s ingeklapt. Het had bijna de hele avond geregend, maar toch was het nog warm en hij had zijn jack niet meegenomen, hoewel Javine het hem in de deuropening had toegestopt.

Terwijl ze daar stond had ze hem een blik toegeworpen die zei: ik hoop dat wat je gaat doen de moeite waard is. Of misschien had de blik alleen maar gezegd: hou van je, tot straks, en had hij de rest gefantaseerd.

Hij had geen idee.

Hij had het gevoel dat zijn hoofd alle kanten op ging: knikkend op de maat van de muziek uit de luidspreker boven zijn hoofd, salsa of zoiets; hij maakte met zijn hoofd ronddraaiende bewegingen en probeerde kalm te blijven en te bedenken hoe de volgende paar uur eruit zouden zien; duwde zijn hoofd tegen het koude raam en stelde zich voor dat hij zijn mobieltje zou pakken en zou bellen.

Om Easy te zeggen dat hij tevreden was met waar hij zat. Dat hij harder zou werken en langer. Dat hij geen zetje nodig had.

Hij deed zijn ogen open toen hij een claxon hoorde en staarde door het beregende raam naar de koplampen. Hij herkende de auto niet, en het duurde even voordat hij zag dat Easy vanaf de achterbank als een idioot naar hem zat te grijnzen, met Mikey en SnapZ naast hem. Hij zag Wave achter het stuur zitten, die zich langzaam opzij boog en op de lege passagiersstoel naast hem klopte en iets tegen de jongens op de achterbank zei.

Iets waar ze allemaal om moesten lachen.

Theo knikte, stond op en nam een slok uit zijn flesje water. Hij pakte op weg naar buiten een handvol servetjes, omdat hij al flink zweette.

 

De koude lucht sloeg hem in het gezicht toen Kelly en hij de straat op wankelden. Hij haalde een paar keer diep adem, blies zijn wangen op en knipperde langzaam met zijn ogen.

‘Zo,’ zei Kelly. ‘Gaan we een nog club zoeken, of wat?’

Paul tuurde op zijn horloge. ‘Dat meen je niet.’

Kelly knikte naar de overkant van de straat. Verduisterde ramen met een neonreclame die nauwelijks genoeg licht gaf om het woord MASSAGE te verlichten. ‘We kunnen daar nog even naartoe. Even relaxen.’

‘Ik ben rijp voor m’n bed,’ zei Paul.

Ze stonden daar even zwijgend te kijken naar het weinige verkeer dat voorbijkwam. Er stond behoorlijk wat wind en Kelly had moeite een sigaret op te steken. Hij stapte een portiek binnen, hield zijn jas omhoog tegen de wind en stak zijn sigaret aan.

‘Zullen we dan maar een taxi aanhouden?’ vroeg Paul.

‘Als je geluk hebt.’ Ze bleven nog even naar de voorbijkomende auto’s staan kijken. ‘Misschien vinden we een snorder langs de hoofdstraat. Al Jazeera-minibusjes, weet ik veel…’

Paul had het gevoel alsof hij moest kotsen. Hij deed zijn ogen even dicht en wachtte tot het overging. ‘Shit.’

‘We kunnen bij mij thuis nog wat lol maken,’ zei Kelly.

Paul trok een vies gezicht. ‘Zeg, je bent toch niet van de verkeerde kant, vriend?’

‘Mocht je willen.’

‘Weet je zeker dat Sue het niet vervelend vindt?’

‘Heb ik je al gezegd, die is er niet,’ zei Kelly. ‘We kunnen uitslapen, naar mijn stamkroeg gaan en daar een snelle hap nemen, wat je wilt.’

Paul vond het een goed idee. In ieder geval beter dan dat Helen op haar tenen om hem heen zou lopen. ‘Ik heb beloofd dat ik even naar huis zou bellen.’

‘Ja, doe dat maar.’ Kelly gooide zijn peuk weg en begon ‘Under My Thumb’ te zingen terwijl Paul zijn mobieltje uit zijn jaszak viste.

Paul mimede ‘Sodemieter op’ onder het intoetsen, en wachtte. Hij kreeg Helens voicemail en liet een bericht achter.

Kelly liep nog steeds zingend met gespreide armen weg over het trottoir. Paul borg zijn mobieltje op en ging achter hem aan. Voor zover hij de tekst nog van vroeger kende, zong hij mee, en met z’n tweeën, de woorden aaneenrijgend als Jagger op een slechte dag, liepen ze in de richting van de stoplichten.

 

Sport – in de breedste zin van het woord – was Helen te hulp gekomen toen Graham een voorliefde voor op tv uitgezonden dartswedstrijden aan zijn verzameling van perversiteiten bleek te hebben toegevoegd, en de twee vrouwen bijna de hele avond alleen liet.

Ze hadden in de nieuwe aanbouw van de eetkamer gezeten en herinneringen opgehaald: aan leraren en bijna vergeten klasgenoten; giechelend en roddelend als de dertienjarigen die ze ooit waren geweest. Op het eind van de avond ging het gesprek meestal over hun schooltijd, en Helen genoot altijd van de herinnering aan een tijd waarin de verantwoordelijkheden op één hand konden worden geteld, en de zorgen beperkt bleven tot wiskundeproefwerken en make-up.

Deze avond leek dat allemaal heel ver weg.

Pas toen Katie voorstelde een tweede fles wijn open te maken had Helen op haar horloge gekeken en zag ze tot haar schrik hoe laat het was. Het was bijna kwart voor twee geweest voor ze goed en wel buiten stond, en het zou haar zeker een uur kosten om van Seven Sisters naar huis te komen, zelfs op dat uur van de nacht.

Het was nog steeds behoorlijk druk omdat de bars en clubs leegstroomden. In de nacht van vrijdag op zaterdag kon je een soepele rit wel vergeten.

Op het moment dat ze langs de wijk Stamford Hill reed, hoorde ze haar telefoon overgaan. Haar mobieltje zat in haar handtas, en omdat er geen mogelijkheid was om even langs de kant te gaan staan, liet ze het gesprek door de voicemail afhandelen. Op dit uur kon het alleen Paul zijn. Aan het signaal hoorde ze dat de beller een bericht had achtergelaten. Ze kon de inhoud wel raden: ‘Bel alleen even om goeienacht te zeggen. Hoop dat Graham je avond niet heeft verpest.’

De golf van affectie werd al snel weggezogen door een onderstroom van schuldgevoelens, en toen ze vaart minderde voor de stoplichten moest ze denken aan iets wat Katie op een van de rustiger momenten van die avond had gezegd: ‘Jij wist toen altijd al wat je wilde. Je had het allemaal op een rijtje: kinderen, een man, carrière, de hele boel. Het was alsof je geen twijfel kende, en wij hebben altijd al geweten dat het je allemaal zou lukken, want als het erop aankwam, was je altijd een geluksvogel.’

Helen schrok op van getoeter van de auto achter haar en zag dat het licht op groen was gesprongen. Ze stak haar hand verontschuldigend in de lucht en trok op, denkend aan de uitdrukking op het gezicht van haar vriendin toen ze dat zei, en aan het liedje dat op de achtergrond had geklonken. Hoe ze op dat moment zelf bijna aan de wijn was gegaan.

Ze zette de radio aan toen ze Stoke Newington High Street op draaide en vroeg zich af hoe laat Paul thuis zou komen en hoe zwaar zijn kater zou zijn. Ze keek ernaar uit hem alles te vertellen over Graham en zijn obsessie met darts.

Dat zou hij grappig vinden.

 

Het is een droge nacht, maar de straat is nog steeds glad van de bui van een paar uur geleden; glimmend wordt hij onder de koplampen gezogen, en er dendert niet veel verkeer over de scheuren in een hoofdweg die waarschijnlijk het slechtst onderhouden is van de hele stad.

Het is natuurlijk ochtend, strikt genomen dan; de kleine uurtjes. Maar voor die paar stervelingen die op weg zijn naar huis of die zich in het donker naar hun werk slepen of al met het een of ander bezig zijn, lijkt het erg op de nacht; midden in de rottige nacht.

In het holst ervan.

Wave had geen enkele haast gehad en was vanaf Lewisham kalmpjes naar het noorden gereden en was zelfs even gestopt toen ze eenmaal over de London Bridge waren om een hamburger en iets te drinken voor zichzelf te kopen. Hij parkeerde alsof het een gezinsuitje was. Veegde de ketchup van zijn mond terwijl Theo naast hem zat te dollen met Easy, Mikey en SnapZ, en het trillen van zijn linkerbeen onder controle probeerde te houden.

Vlak voordat hij de auto weer startte, had Wave zich voorovergebogen om het handschoenenkastje open te klappen en tegen Theo gezegd dat hij zijn hand erin moest steken.

Het was een .38 revolver met een korte loop en niet te zwaar; roestvrij staal, de kolf afgeplakt met rode tape. Theo had hem in zijn hand gewogen alsof het niets bijzonders was. Het was niet de eerste keer dat hij een vuurwapen in zijn handen had, maar wel de eerste keer dat het echt zo aanvoelde.

Op de achterbank had Easy een kreet van opwinding geslaakt. ‘Ligt lekker in de hand, T.’

SnapZ had een roffel op de rug van Theo’s stoel losgelaten.

Wave had de Cavalier weer voorzichtig de verkeersstroom in gestuurd. Hij zei: ‘Nu zijn we klaar voor het echte werk.’

Ze reden door de City richting centrum, voorbij station Liverpool Street, en reden rond kwart over twee Kingsland Road op. Wave reed langzaam rond, sloeg vlak voor het kanaal links af en reed een paar keer het blok rond.

‘Gaan we nog wat doen, of hoe zit ’t?’ vroeg Mikey, en hij stak zijn hoofd tussen de voorstoelen.

‘Wanneer ik het zeg,’ zei Wave.

Mikey zette zijn pet recht en leunde weer achterover, waarbij hij zijn brede lijf tussen Easy en SnapZ in perste. ‘Klinkt goed, man,’ zei hij.

Theo haalde diep en langzaam adem. Hij legde de revolver op de stoel tussen zijn benen, liet zijn handen onopvallend over de stof van zijn spijkerbroek glijden, maar toen hij de blaffer weer vastpakte, voelde de tape nog steeds warm en vochtig aan tegen zijn handpalm.

Het was weer gaan regenen. Wave deed de ruitenwissers aan. Het rubber van een van de wissers was versleten, en Theo rekte zijn hals om iets door het helderrode waas van water en achterlichten te kunnen zien.

‘Yo man, vind je het spannend, Star Boy?’

Theo knikte en werd in zijn stoel gedrukt toen Wave plotseling op het gas trapte, een kruising over schoot, en vervolgens weer langzaam verder reed; zijn ogen gericht op de weg voor hem, het tegemoetkomend verkeer in de gaten houdend.

Aanzwellend geroep van de achterbank, het gestamp van voeten op de rubberen vloermatten. Easy leunde naar voren. ‘Alles cool, T?’

Wave reikte achter het stuur en zette de verlichting uit.

‘Ik zeg je dat Theodore het in z’n broek heeft gedaan,’ zei SnapZ.

Theo knipperde met zijn ogen en zag de blik van Javine. Nog een keer diep ademhalen, denkend aan de schone geur van Benjamin Steadman, boven op zijn bolletje…

Easy boog zich voorover tot dicht bij Theo’s oor. ‘Makkelijk zat,’ zei hij.

Theo knikte.

Easy stak zijn hand uit en gaf een klopje op Theo’s arm, reikte daarna wat verder om de loop van de revolver te aaien. De glimlach was iets te breed; de fluistertoon had iets kils.

‘Je kent de etiquette…’