16
De toezichtcentrale die het grootste deel van West End bestreek, zat boven het Trocadero, een winkelcentrum en amusementscomplex dat van Coventry Street tot Shaftesbury Avenue liep. Terwijl drie verdiepingen lager mensen hun geld verbrasten aan schietspelletjes en T-shirts met I LOVE LONDON erop, of verderop aan een van de vele verlokkingen die Oxford Street, Soho en Leicester Square te bieden hadden, hield een particulier camerabeveiligingsbedrijf dat door het stadsdeel Westminster werd betaald hun bewegingen in de gaten en legde die voor het nageslacht vast.
Of soms als bewijs.
Nadat ze daar naar het toilet was geweest, toonde Helen bij de receptie haar legitimatie en vulde op een formulier de data en plaatsen in waarvan ze de beelden wilde zien. Dat had ze al vaker gedaan, en ze wist dat het zo’n vijftien minuten zou duren om het te regelen. Er lagen wat tijdschriften die ze onder het wachten kon lezen; reproducties van Kandinsky aan de muur waar ze naar kon kijken als ze daar zin in had.
Het was een heldere donderdagochtend. Ze liep naar het raam en genoot van de zon op haar gezicht, terwijl ze over Piccadilly Circus uitkeek en in de verte nog net de boomkruinen van Green Park kon zien.
‘Rechercheur Weeks?’
De vrouw die de lift uit kwam en Helens naam riep was waarschijnlijk jonger dan ze oogde. Helen hoopte, voor de vrouw zelf en voor iedereen die haar kende, dat ze zich niet zo ellendig voelde als ze eruitzag. Helen hees zichzelf overeind van de bank en peilde de gelaatsuitdrukking van de vrouw.
Meestal had Helen niet veel op met de reacties van andere mensen op haar zwangerschap: de aanrakingen, het ongevraagde advies, het neerbuigende commentaar. Desondanks vond Helen het verbijsterend iemand te zien die er zo zichtbaar onverschillig onder bleef; bekeken te worden alsof ze… met haar zwangerschap liep te pronken.
Ze glimlachte en probeerde niet meteen met haar oordeel klaar te staan. Ze kwam dagelijks in contact met mensen die geen kinderen konden krijgen of die kinderen hadden verloren: ongeboren, als baby, of op oudere leeftijd, aan drugs, misbruik of geweld. Ze wist dat er een heleboel mensen waren voor wie een dikke buik allesbehalve mooi was.
‘Het was prettig geweest als u de aanvraag wat eerder had ingediend.’
Dit was een eersteklas zuurpruim…
Ze liepen in stilte naar de bovenste verdieping en Helen werd naar de kijkcabine geleid. De vloerbedekking en de wandtegels absorbeerden het meeste geluid, en de vrouw begon wat harder te praten, wat niet prettig klonk: ‘Zeg het maar, dan zet ik de eerste tape op.’
Ze noemden het nog steeds ‘tape’, hoewel alle beelden tegenwoordig werden opgeslagen op een reeks harde schijven met genoeg ruimte voor duizenden uren. Dat betekende dat het meeste materiaal maanden, en in sommige gevallen jaren, kon worden bewaard voordat het werd gewist.
Helen knikte en de vrouw begon op een toetsenbord te tikken.
Er waren drie grote schermen waarop beelden te zien waren van de drie camera’s die het dichtst bij de plek stonden die Helen had opgegeven. Een was precies boven de ingang van de parkeergarage geplaatst, en Helen wist dat er ook beelden op stonden van Paul toen hij aan kwam rijden: die zaten een paar minuten voor het gedeelte dat ze nu bekeken.
Vrijdag 11 juli, 13.12 uur.
Ze staarde naar het scherm dat het beste beeld gaf: van een camera aan de overkant van Brewer Street. Ze wist dat ze niet lang hoefde te wachten. De precieze tijd was afgedrukt op de uitrijkaart, en Paul zou vrijwel zeker over een minuut naar buiten komen.
Ze keek even naar beneden toen ze ging verzitten, en toen ze weer opkeek zag ze hem. Hij kwam door een grijze deur naast de hoofdingang naar buiten, bleef even staan om zich te oriënteren, en liep daarna naar het trottoir.
Helen voelde zich een tikkeltje duizelig. Ze keek rond om te zien of er misschien ergens een kan water stond, maar ze ging liever dood dan dat ze erom zou vragen.
‘Hij ziet eruit als een lepe je-weet-wel,’ zei de vrouw.
Op 11 juli had het om 13.15 uur zwaar geregend. Op het scherm droop het water in donkere lijnen over het korrelige zwart-witbeeld. Helen kon de uitdrukking op Pauls gezicht niet goed zien, maar ze zag hem daar staan in zijn blauwe pak, tegen de regen in leunend, en kon weinig argumenten bedenken om de vrouw tegen te spreken.
Ze had beelden van een aantal andere bewakingscamera’s in de buurt opgevraagd, zodat ze Paul overal kon volgen als hij de parkeergarage uit liep, hem van camera tot camera op zijn weg kon volgen. Dat bleek niet nodig.
Ze zag de zwarte taxi stoppen en Paul ernaartoe lopen. Ze zag het portier opengaan en Paul een paar woorden wisselen met de passagier achterin voordat hij instapte. De taxi reed snel weg. Haar ogen schoten naar het scherm helemaal rechts, waar ze hem vanuit een andere hoek recht op de camera af zag rijden voordat hij er voorbij reed en uit beeld verdween.
‘Dat is genoeg,’ zei ze. ‘Laat de volgende maar zien.’ Ze zocht in haar tas naar een pepermuntje terwijl de vrouw het volgende stuk beeldmateriaal opzocht. Drukte haar hand tegen haar borst en zag hoe die trilde.
Het was al moeilijk genoeg geweest om Paul op haar mobieltje te horen, maar hem te zien kwam nog harder aan. Het had iets te maken met de stilte en de beeldkwaliteit – versleten en vol schaduwstrepen. Met het kijken naar voorbije levens die nabloedden in het heden.
Ze wierp een blik op de vrouw, op haar vingers die moeiteloos over de toetsen bewogen. Waarschijnlijk zat ze op dit moment te bedenken wat ze die middag zou eten, waar ze heen zou gaan op vakantie, of ze die schoenen zou gaan kopen waar ze al wekenlang haar zinnen op had gezet.
En passant riep ze op verzoek een geest op.
‘Hier is ’t.’
Vrijdag 18 juli, 19.33 uur.
Paul kwam uit dezelfde grijze deur gelopen en wachtte; keek op zijn horloge; liep heen en weer over het smalle trottoir.
‘Zelfde kerel,’ zei de vrouw.
‘Klopt.’
‘Is dat degene achter wie je aan zit?’
Helen keek naar hem, hoe hij daar stond op die stomme manier van hem, met zijn ene voet voor de andere. Zag hoe hij de manchetten van zijn overhemd een stukje uit de mouw trok, zijn spiegelbeeld in een etalage inspecteerde, en hoe hij zich omdraaide toen hij de taxi aan hoorde komen. Ze zag het meteen.
‘Die zit goed in de slappe was, dat ie links en rechts in taxi’s kan springen.’
‘Kun je het eind van de vorige clip nog even laten zien?’ vroeg Helen. ‘En het beeld van de taxi voor me stilzetten?’
Toen de twee beelden op twee schermen naast elkaar stonden en Helen het nog een keer had gecontroleerd, noteerde ze de letters en cijfers. Beide keren hetzelfde kenteken, dezelfde taxi.
Maar de tweede keer was er geen tweede passagier. Van tevoren besteld of gestuurd.
‘Heb je gevonden wat je zocht?’
Helen liet haar pen en papier in haar tas vallen, ritste hem dicht en dacht: ik heb vanmiddag wat te doen…
Er stond een lege kruk tussen Clive en de man aan het eind van de bar. Clive bestelde een bitter lemon en knikte. ‘En geef hem ook wat.’
Toen de man zag wie er trakteerde, bestelde hij thee… en een halve liter bier.
‘Wil je wat eten?’ vroeg Clive.
‘Toast met barbecuesaus.’
‘Ik betaal. Neem wat je wilt.’
‘Dat is wat ik wil.’
Clive pakte zijn bitter lemon. ‘Zoals je wilt.’
‘Alles zit erin wat je nodig hebt, zie je. Alles uit de schijf van vijf.’
‘Wablief?’
‘Brood. Fruit. Het is een saus op basis van fruit.’
De vrouw achter de bar trok een wenkbrauw op naar Clive voordat ze zich omdraaide, alsof ze deze onzin al veel te vaak had gehoord.
‘Doe er niet te lang over, Jacky,’ zei Clive. ‘We hebben niet de hele dag de tijd.’
Jacky Snooks had natuurlijk ook een echte naam, maar die was hij kwijtgeraakt in de vijfentwintig jaar dat hij deel uitmaakte van het vaste meubilair van de Cue Up. Het verhaal ging dat hij in zijn jonge jaren een heel verdienstelijk speler was geweest. Er werd gezegd dat hij op het punt stond om professional te worden, toen iemand die hij bij het spel één keer te veel had belazerd een paar ballen in een zak had laten glijden en hem daarmee op het achterhoofd had geslagen toen hij aanlegde om een lange zwarte bal te potten.
Een bril had de daaropvolgende oogproblemen verholpen, maar die hielp niet tegen het beven in zijn stootarm. Nu was hij degene die werd genaaid en beroofd door de fruitautomaten waar hij de hele dag geld in gooide, en hoewel hij de meeste bezoekers van de club waarschijnlijk linkshandig kon verslaan, had hij een makkelijker manier gevonden om aan de kost te komen. Hij had tegenwoordig een stuk minder last van zijn ogen.
Zodra Clive zijn bitter lemon op had, ging hij weg. Hij keek niet achterom toen hij naar de trap liep; hij wist dat Jacky achter hem aan zou komen. Buiten stapte Clive stevig door en Jacky volgde op een afstandje en hield de grote man in de gaten, terwijl hij de rest van zijn toast met saus probeerde op te eten en ze van het winkelcentrum naar Brookmill Park liepen.
De auto stond in een zijstraat geparkeerd. Frank stapte uit toen hij zag dat Clive eraan kwam, en samen stonden ze te wachten tot de magere, schuifelende gestalte de hoek om zou komen.
Jacky Snooks liep de laatste meters wat sneller, en stak vervolgens zijn hand uit. Zei: ‘Niet meer zo snel als vroeger, meneer Linnell.’
Frank keerde zich om naar Clive. ‘Hebben we papieren zakdoekjes of zoiets in de auto?’ Hij trok een vies gezicht. ‘Het lijkt alsof hij met zijn vingers in zijn reet heeft gezeten.’
Het jeugd- en zedenteam waar Helen gewoonlijk werkte, zat in een klein kantoor in het bureau Streatham. Het team was ook klein: een inspecteur, een paar brigadiers, vier rechercheurs en twee agenten.
Helen was niet echt blij hen daar bijna allemaal aan te treffen toen ze erbinnen liep.
De enige onbekende was de vrouw achter de computer die het dichtst bij de deur stond, en Helen vermoedde dat zij haar vervangster was. De vrouw stond op en aarzelde alsof ze niet wist wat ze nu eerst moest doen: haar gelukwensen of condoleren. Helen bespaarde haar de moeite door de andere kant op te kijken en het hele kantoor door te lopen, recht in de open armen van rechercheur Andrew Korn.
Hij hield haar stevig vast en wreef over haar rug; sussend en troostend, hoewel Helen geen geluid maakte.
Het was Helen die uiteindelijk zei: ‘Het is oké.’
Korn deed een stap naar achteren en keek haar aan. Hij was gezet en had een fris gezicht; was een paar jaar jonger dan zij. ‘Wat kom je hier in godsnaam doen?’ vroeg hij.
‘Ik wilde jullie allemaal zo verschrikkelijk graag zien,’ zei ze. ‘En ik moet wat te doen hebben, snap je?’
Korn knikte begrijpend, en Helen voelde zich opeens heel schuldig. Maar het was niet helemaal gelogen.
Ze besefte dat ze zich de afgelopen dagen bijna voortdurend schuldig had gevoeld; dat haar verdriet zich uitte in schuldgevoel. En in boosheid. En angst: schijtbenauwde angst.
Korn trok een paar stoelen bij. ‘Nou, het is fijn om je te zien.’
Een blik, een zwaai, een paar woorden. Helen begroette de leden van het team een voor een op passende wijze. Daarna liet ze zich op de hoogte brengen van de ontwikkelingen tijdens haar afwezigheid, terwijl haar vervangster thee haalde, ondanks Korns tegenwerpingen dat er andere zaken waren die haar aandacht verdienden.
Het openbaar ministerie aarzelde nog steeds met zijn beslissing of er genoeg bewijs was om een vader van drie kinderen te vervolgen, omdat slechts één van zijn kinderen tekenen van misbruik vertoonde. Een vrouw had haar verhaal bijgesteld en weigerde nu tegen haar vriend te getuigen omdat ze beweerde dat haar zoon zichzelf de blauwe plekken had toegebracht. En dat zij zelf ook verantwoordelijk was voor die van haar.
‘Weet je zeker dat je dit mist?’ vroeg Korn.
Het was het gebruikelijke verhaal van frustratie en blunders waar Helen ondertussen aan gewend was geraakt. Ze hadden het vooral over een zaak waar zij aan had gewerkt en die wel een rechtvaardige afloop leek te zullen krijgen. Zoals gewoonlijk klampten ze zich vast aan de overwinningen, in de wetenschap dat ieder ervan fel bevochten was en absoluut de moeite waard was geweest.
‘Ik zou morgen weer aan het werk gaan,’ zei Helen, ‘als ik dit ding niet rond moest zeulen.’
‘Heb je wel hulp?’
‘Ik red het wel, Andy. Echt.’
Korn werd afgeleid door een vraag van een van de agenten, en terwijl hij door zijn aantekeningen bladerde, glipte Helen achter een van de ongebruikte terminals en meldde zich aan.
‘Ik heb een bende rapporten die moeten worden ingevoerd.’
Helen keek op en zag rechercheur Diane Sealy over haar computerscherm naar haar grijnzen.
‘Dat is aardig van je, Di.’
‘Nou ja, als je graag iets te doen wilt hebben.’
‘Ik kijk even naar mijn e-mail en dan ben ik weer weg nu het nog kan,’ zei Helen. ‘Ik zal eens met de baas gaan praten om te zien of hij me geen verlof voor onbepaalde tijd kan geven.’
Sealy lachte.
Zodra ze verbinding had met de nationale politiecomputer, pakte Helen het stukje papier uit haar tas waar ze het kenteken van de taxi op had geschreven.
‘We denken allemaal aan je,’ zei Sealy.
Helen knikte, zei dat ze dat wist, en richtte haar ogen weer op het toetsenbord en het resultaat van de zoekactie. Ze boog zich over het bureau en greep een pen. Er viel heel wat op te schrijven.
Frank was eerst van plan geweest in de auto te praten, maar het was te heet, en hij probeerde zo veel mogelijk lopend te doen als hij de kans kreeg. Laura had hem gezegd dat het goed was voor zijn hart.
‘Lekker om buiten te zijn, voor de verandering,’ zei Jacky Snooks.
Brookmill Park was bij de aanleg van de Docklands Light Railway uitgebreid op de schop genomen. Er waren siertuinen aangelegd en het had een behoorlijk groot natuurreservaat. Het pad dat langs de rivier de Ravensbourne liep, was onderdeel van een langer pad dat ten zuiden van de Theems bij Creekside helemaal naar de kust bij Eastbourne liep.
Ze gingen op een bankje bij een van de vijvers zitten, met Jacky tussen Frank en Clive in. Aan de rand was het water drabbig van de bruine draderige algen, en vlinders dansten boven de koppen van waterhoentjes en Canadese ganzen.
‘Het gaat om drugs, zeker weten.’ Jacky sloeg op zijn bovenbeen om dat te benadrukken. ‘Ik heb een paar gesprekjes opgevangen en ik weet precies waar die schoften het over hadden.’
‘Coke? Crack? Wat?’ vroeg Clive.
‘Maakt niet uit,’ zei Frank.
Hij was niet verbaasd, uiteindelijk ging het meestal om drugs. Maar hij wilde het zeker weten. Als hij de bende moest hebben waarvan de leden vaak in de Cue Up kwamen, wilde hij liever weten met wat voor soort gang hij te maken had. Hij wist dat sommige van deze groepen gewoon postcodegangs waren die hun handel en territorium met geweld verdedigden. Andere waren niet meer dan bovenmaatse rapgroepen. Er waren er zelfs een paar, maar dan ook echt een paar, die waren opgezet uit overtuigde geweldloosheid. Frank voelde dat hij te maken had met een heel ander type, waarvan de hogere echelons er een hoogontwikkelde en keiharde zakelijke gedragscode op na hielden.
Het deed er niet toe wat ze verkochten. Het feit dat ze iets verkochten zei hem genoeg. Frank wist heel goed dat zakenmensen een stuk gevaarlijker konden zijn dan zware jongens.
‘Noem eens een paar namen, Jacky.’
‘Het zijn maar bijnamen, weet u wel?’
‘Dat is oké.’
Jacky dacht een paar seconden na en dreunde toen een stuk of vijf namen op die Clive opschreef. Frank drong aan: vroeg signalementen, op welk tijdstip ze regelmatig naar de club gingen, of deze types nog naar andere tenten gingen; of hij ook iets wist over een eventuele hiërarchie.
Jacky deed zijn best.
‘Is je de laatste dagen nog iets bijzonders opgevallen?’
‘Ik weet niet wat u bedoelt, meneer Linnell.’
Clive boog zich dicht naar hem toe. ‘Concentreer je verdomme, Jacky.’
‘Veranderingen in gedrag,’ zei Frank. ‘Snap je? Een andere sfeer, een andere stemming. Dat soort dingen kun je ruiken.’ Hij wist niet precies hoe die verandering zich zou manifesteren, maar Frank was er zeker van dat binnen de bende die voor Pauls dood verantwoordelijk was, de zaken nu wat anders waren komen te liggen. Er was een politieagent dood, en ze waren slim genoeg om de consequenties daarvan te beseffen. Degene die aan de touwtjes trok kon wel blijven zeggen dat er niets aan de hand was tot hij erbij neerviel, maar voorlopig zou alles anders zijn.
Frank had zelf ooit in een vergelijkbare positie gezeten, en Clive ook. Ze wisten allebei dat gebrandmerkte mannen zich nooit helemaal konden ontspannen.
Jacky bromde en knikte nog een keer, alsof hem iets te binnen was geschoten. ‘Nou u het zegt, ik heb er een paar een beetje maf zien doen. Ja, nou ik erover nadenk…’
‘Nou moet je me niet vertellen wat je denkt dat ik wil horen.’ Franks woede kwam zo plotseling op dat het angstaanjagend was, zelfs voor Jacky, die er al eerder mee had kennisgemaakt. Frank stond op en liep naar het water. ‘Neem me niet in de zeik.’
Clive legde zijn vlezige hand op Jacky’s schouder en zei: ‘Hoor eens, ik wil eerlijk gezegd ook graag dat dit snel achter de rug is. Ik wil graag terug naar de auto en ergens lekker gaan lunchen met een goed glas wijn erbij of wat dan ook. Maar als je ons als debielen behandelt, neem ik je mee naar die bomen daar en steek ik je kop zo diep in je reet dat je denkt dat er niks is gebeurd. Begrepen, Jacky?’
Frank ging weer zitten en leunde achterover tegen de bank.
‘Nou, ik weet niet of dit is wat jullie zoeken,’ zei Jacky. ‘Maar er hangen niet meer zo veel van die gasten rond.’ Hij keek van Clive naar Frank om te peilen hoe hij het ervan afbracht. ‘Meestal komen er elke dag wel een paar in de club om te poolen, lol te trappen, weet ik veel. Maar de laatste dagen een stuk minder.’
‘En daarvoor?’
‘Daarvóór?’
‘Heb je zeg maar in de week daarvoor gemerkt dat er iets op til was?’
Jacky dacht na, en vertelde Frank toen over de afspraak boven in de club: die jonge zwarte gast met zijn idiote haar en zijn grote Aziatische maat; de blanke vent in zijn snelle pak.
Frank keek Clive aan, die zijn schouders ophaalde en het noteerde.
Teruggekomen bij de auto keek Frank Jacky Snooks na, die snel wegliep met genoeg geld in zijn zakken voor een halfjaar lang thee en toast met barbecuesaus. Hij was waarschijnlijk niet ouder dan veertig, maar hij zag eruit alsof hij eerder Franks leeftijd had dan die van Clive.
Er waren genoeg mensen als hij in hun wereld.
Frank keek de broodmagere figuur in zijn smerige jack en zijn Asda-spijkerbroek na en realiseerde zich dat er in de grond niet zo veel verschil tussen hen was. Of in ieder geval niet was geweest toen ze indertijd ieder hun pad kozen; toen hun toekomst werd bepaald door een moment van gewelddadigheid of door een briljante ingeving. Nee, veel verschil tussen hem en types als Jacky Snooks was er niet. Frank was alleen iets wanhopiger geweest. En misschien een tikje minder bang.
Maar niet veel.
Helen werd wakker en keek op de klok: 3.18 uur. Ze stak haar hand tussen haar benen en voelde de nattigheid.
Ze wachtte beneden op de taxi en vervloekte Paul hardop, en ze vroeg zich af of ze Jenny moest bellen, of haar vader. Zwetend. Met haar toilettas en een verschoninkje in een barstensvolle plastic tas.
In het ziekenhuis zeiden ze haar dat alles normaal was.
‘Het is alleen wat vochtverlies,’ zei de vroedvrouw, ‘en met de baby is alles goed. Je hoeft je geen zorgen te maken. De baby komt nu nog niet. Hij zit daar helemaal goed en hij blijft nog even, oké?’
‘Ga maar naar huis,’ zei de verpleegster, ‘en ga met je benen omhoog zitten. Ontspan je en laat je verzorgen door de vader van de baby tot het zover is. Alles is goed.’