25

 

 

 

De vrouw die iedere maandag kwam, de heilige Betty, kookte de meeste maaltijden voor de rest van de week, maar Frank vond het prettig om zelf zijn ontbijt te maken. Hij genoot van de tijd die hij dan had om na te denken. Hij luisterde naar de medianichten en politici die onzin uitkraamden op Radio Four terwijl hij een pot thee zette, het ontbijt klaarmaakte en zich mentaal voorbereidde op de dag die voor hem lag. Soms was Laura vroeg beneden en brachten ze de tijd samen door, maar deze ochtend had ze zich niet laten zien.

Dat was oké; hij had genoeg om over na te denken.

Hij sneed een tomaat om bij zijn roerei te bakken en bedacht wat een leuke vrouw Helen Weeks was. Maar aan de andere kant had hij ook niet verwacht dat ze niet leuk zou zijn. Waarom zou ze anders Pauls vriendin zijn geweest?

Paul had nooit zo veel over haar verteld, en Frank had nooit aangedrongen, maar hij had aangevoeld dat er rond afgelopen kerst problemen waren geweest. Het viel moeilijk te zeggen of Paul die had veroorzaakt of zij, en misschien maakte dat ook niks uit. Maar je hoefde geen Einstein te heten om uit te knobbelen dat dat rond de tijd was dat ze in gezegende toestand was geraakt.

Het was niet voor het eerst dat Frank blij was dat hij dat gedoe allemaal achter de rug had. Hij stelde zich tevreden met de herinnering aan een paar speciale mensen uit zijn verleden en betaalde af en toe om van bil te gaan. Het was de eenvoudigste manier om verdriet te voorkomen.

Afgelopen winter had Frank tegen Paul gezegd dat hij er voor hem was als hij ergens mee zat, als hij wilde praten, op welk tijdstip dan ook, en hij had het daarbij gelaten.

Hij schoof de tomaat van de snijplank in de pan en deed er nog wat boter bij. Dat was het geheim van een perfect roerei: veel goeie, zoute boter.

Maar Paul had er goed aan gedaan zich niet in de kaart te laten kijken, dat zag Frank wel in. Deze meid was slim en achterdochtig, en bovendien was ze niet bang om in vuiligheid te graven. Waarschijnlijk was ze een verdomd goeie smeris. Hij was eerlijk gezegd blij dat ze niet bij de Zware en Georganiseerde Misdaad werkte. Zodra hij dat had bedacht, had hij er spijt van dat hij dat de vorige dag niet tegen haar had gezegd. Hij had het idee dat ze dat wel grappig zou hebben gevonden.

Hij schepte de eieren op de toast, zette het bord op tafel en strooide er flink wat zwarte peper overheen.

De afgelopen kerst had hij Paul een zilveren heupfles gegeven, en Paul had hem een cd van Bruckner gegeven waar hij over had lopen zeuren. Het Weens filharmonisch orkest dat de zevende symfonie speelde. Dezelfde die hij had opgezocht en tot in de kleine uurtjes had gedraaid op de avond dat Helen hem had gebeld om te vertellen dat Paul was vermoord.

Laura was slaapdronken naar beneden gekomen en had hem gevraagd wat er mis was, maar hij had haar weer naar bed gestuurd.

Nadat hij had gegeten, ruimde Frank de vaatwasser in en liep naar zijn kantoor om Clive te bellen. Hij wilde dat de zaak door liep. Hij wilde de dingen altijd zo snel mogelijk afronden en verder gaan met de volgende klus. Het ijzer smeden als het heet was…

Bovendien gaf hij liever niemand de kans om te ontdekken dat hij het op hem had gemunt.

 

Inspecteur Spiky Bugger belde net toen Helen het ziekenhuis uit kwam. Hij zei dat het hem speet dat ze nog niet veel had gehoord; verontschuldigde zich ervoor dat ze niet op de hoogte was gehouden. Ze zei dat ze het wel begreep, dat ze haar waarschijnlijk ook niet zo veel te vertellen hadden, en hij sprak haar niet tegen.

Hij scheen erop gebrand te zijn het kort te houden en wilde haar alleen laten weten dat ze een paar nieuwe invalshoeken onderzochten. Hij beloofde haar beter op de hoogte te houden. Ze antwoordde dat ze dat op prijs zou stellen en zei dat het prima met haar ging toen hij daarnaar vroeg.

Toen ze een halfuur later uit de parkeergarage boven het winkelcentrum van Lewisham naar beneden liep, had Helen een donkerbruin vermoeden wat die ‘nieuwe invalshoeken’ zouden kunnen zijn. Nadat ze de avond ervoor het nieuws had gezien, begreep ze dat een hoop mensen van het team van de inspecteur door dezelfde straten liepen als zijzelf, als de inspecteur er zelf al niet liep. Ze verwachtte half en half hem tegen het lijf te lopen, wachtend voor de betaalautomaat in de garage, en ze vroeg zich af hoe het gesprek zou verlopen als dat gebeurde.

‘De wereld is klein…’

‘Wat doe jij hier?’

‘Ik maak gewoon een wandelingetje. Beweging is goed voor de baby.’

‘In Lewisham?’

‘De wijk wordt behoorlijk ondergewaardeerd.’

Afgaand op haar verkennende wandeling rond het winkelcentrum begreep Helen dat er niet veel mensen waren die Lewisham zouden overwaarderen. Toegegeven, geen enkele buurt waar binnen een week twee schietpartijen hadden plaatsgevonden, zou lijken op Hampstead of Highgate Village, maar dan nog. Je kreeg de indruk dat de mensen hier alleen kwamen als het echt nodig was; alleen als het leven dat ze binnen hun eigen vier muren leidden bijna ondraaglijk werd. Het was een buurt waar je weer zo snel mogelijk weg wilde. Lewisham had een sport- en recreatiecentrum, een redelijk mooi park en een bibliotheek, en Helen wist dat als ze er de tijd voor nam, ze ook een aantal kleinere buurten zou aantreffen waar de spanningen en het geweld aan voorbij waren gegaan. Maar rond het station van de Docklands Light Railway en het busstation en voor de pubs en de winkels leken het lawaai en de bedrijvigheid de gespannen sfeer alleen maar te verhevigen.

Je kreeg de indruk dat het hart van de buurt was dichtgeslibd en er bijna mee ophield.

Helen liep High Street af, met de gebruikelijke winkelketens: Boots, Argos, en de onvermijdelijke Starbucks. Er leek een buitenproportioneel aantal tenten te zijn waar je kon eten – McDonald’s, Kentucky Fried Chicken, Jenny’s Burgers, Nando’s, Chicken Cottage – die werden afgewisseld door outletwinkels en goedkope kruideniers. In gedachten zag ze Jenny’s geschokte blik al.

‘Wat, geen Marks & Spencer? En hoe ver is het naar de dichtstbijzijnde Waitrose?’

Binnen een uur had Helen met een stuk of tien mensen gesproken, en had ze plekken gevonden waar het niet opviel als je een praatje aanknoopte: in de rij voor een geldautomaat, bij een bushalte, in de rij voor een kleine bakker. Haar legitimatiebewijs had ze niet laten zien. Ze dacht dat de gesprekken meer zouden opleveren zonder, en ze wilde niet het risico lopen dat ze werd gezien door de politiemensen die betrokken waren bij het officiële onderzoek naar de moorden.

De mensen hadden genoeg te zeggen; hadden meningen die ze maar al te graag kenbaar maakten. Diepgevoeld, geringschattend, of, in Helens ogen, zonder meer belachelijk.

‘Het leven is hier op dit moment geen stuiver waard, en dat is de waarheid.’

‘Sommigen van die kleine klootzakken verdienen niet beter.’

‘En waar denk je dat al die wapens vandaan komen? Vraag je dat eens af. Wie levert die wapens? Dat is de regering. Die wil dat we elkaar uitmoorden.’

Helen verliet de hoofdstraat en liep over Lee Bridge naar de stillere buurt achter het station. Naar de flatgebouwen: Lee Marsh, Kidbrooke, Downtown en Orchard. Er hingen een heleboel jongeren rond, genietend van de zon. En ook een hoop mannen in uniform die graag even met hen zouden babbelen.

Op een kruising waar twee politiebusjes stonden geparkeerd, had zich een groepje mensen verzameld voor een muurschildering. Mensen namen foto’s, en er was een cameraploeg neergestreken die straatinterviews afnam. Uit een gettoblaster op het trottoir klonk rapmuziek. Ze las de opdracht: Michael Williamson. 1992–2008.

Langs de ene kant van de muur was een kolom met graffiti aangebracht: een lijst handtekeningen, tags op een witte achtergrond in de vorm van een perkamentrol. Een erelijst. Helen keek naar de veelkleurige wirwar van krullen en symbolen op het metselwerk. De meeste namen kon ze niet ontcijferen, maar bij een paar lukte dat wel.

Wave. Met drie golvende blauwe lijnen eronder, als de zee.

Sugar Boy.

Easy. Met ‘S & S’ in een cirkel naast de naam; de letters waren als sissende slangen getekend.

Aan de overkant van de straat, bij de ingang van de Lee Marsh-flat, zag Helen een groepje jongens rondhangen bij een laag blok met garages. Ze slenterde ernaartoe en was zich bewust van de blikken die werden gewisseld toen ze zagen dat ze eraan kwam. Ze stonden daar met z’n zessen of zevenen, en ze betwijfelde of ze de tienerleeftijd al hadden bereikt. Het had geen zin je af te vragen of ze normaal gesproken op school zouden zitten als het geen zomervakantie was, of ook maar een seconde te denken dat ze te jong waren om iets met de plaatselijke straatbendes te maken te hebben. Helen vroeg zich niet voor het eerst af waarom de jeugd- en zedenteams zoals die van haarzelf niet veel meer tijd stopten in de bescherming van kinderen voordat er brokken waren gemaakt.

Ze knikte in de richting van de muur, van de man met de camera en zijn collega die voorbijgangers een microfoon onder de neus hield. ‘Ze hebben het over een bendeoorlog,’ zei ze.

Op twee na liepen de kinderen een voor een weg, ogenschijnlijk onverschillig, grappen makend, maar erop gebrand om het gesprek uit de weg te gaan. Van de twee overgebleven jongens was meteen duidelijk dat de kleinste het meest mededeelzaam was, maar dat betekende weinig.

‘Ze zeggen zoveel,’ zei hij. ‘Ze weten niks.’

‘Wat denk jij?’

De stuurse uitdrukking op het gezicht van de jongen veranderde. Het duurde maar een seconde, maar in dat ogenblik zag Helen dat hij het waardeerde dat hem naar zijn mening werd gevraagd. Hij droeg een spijkerbroek en een wijd honkbalshirt en zijn haar was gemillimeterd. Toen hij even opzij keek, zag Helen dat er op zijn achterhoofd een of ander patroon in was geschoren. ‘Als het een oorlog is, dan gaat die andere gang echt niet weten wat ze overkomt, man.’

‘Hoe heet die andere bende?’

De jongen haalde zijn schouders op en wierp een blik op zijn vriend. De andere jongen was slungelig, onhandig als een pasgeboren giraffe. Hij schopte wat in het stof en draaide langzaam rond op één been; liep een paar passen weg en kwam daarna weer terug slenteren.

‘Zit jij in die bende?’ Helen knikte in de richting van de muurschildering.

‘Misschien wel,’ zei de praatgrage jongen. Hij stak zijn duimen in de zakken van zijn spijkerbroek en ging wijdbeens staan met zijn korte beentjes. Hij was minstens dertig centimeter kleiner dan Helen.

‘Kennen jullie de mensen op die lijst? Wave en Sugar Boy?’

‘Iedereen kent Wave.’

‘Is hij de leider?’

De jongen haalde opnieuw zijn schouders op. Zijn vriend maakte een ts-geluid en leek aanstalten te maken om ervandoor te gaan.

‘Als het geen oorlog is, wie denk je dan dat Michael en… die andere jongen heeft vermoord?’ Helen had de naam van de tweede jongen op het nieuws gehoord, maar hij was haar ontschoten.

‘Mikey en SnapZ,’ zei de jongen.

‘Waarom zijn Mikey en SnapZ vermoord? Wat denk jij?’

De jongen hield zijn hoofd schuin, alsof hij erover nadacht. Helen gaf hem de tijd, keek van de ene jongen naar de andere; naar hun houding en de donzige haartjes op hun gezicht. Ze had geen idee waar ze mogelijk toe in staat waren, maar ze had nog steeds het gevoel dat je dit soort jongens informatie kon ontfutselen in ruil voor snoep en frisdrank.

‘Misschien hebben ze iemand gedist,’ zei het joch.

‘Wie dan?’

‘Maakt niet uit. Maar dat is genoeg, begrijp je?’

‘Dat geloof ik wel.’

‘Je moet een reputatie hebben en die moet je houden, ja? Je moet de sterke man zijn, dus je moet op iedereen af stappen die zich niet gedraagt. Ik zeg je, man, wie me probeert te dissen, die gaat moeten betalen.’

Helen knikte om te laten zien dat ze het begreep.

‘Iedereen weet dat. Mikey, SnapZ, iedereen…’

‘Hoe komt iemand bij de bende?’ vroeg Helen, alsof het plotseling bij haar was opgekomen. ‘Is er een soort initiatie of zo?’

De jongen stak zijn kin omhoog. ‘Ben je soms een stille?’

Helen voelde dat ze bloosde, voelde de blos dieper worden toen de langere jongen op haar af stapte en haar van top tot teen opnam; ze zag iets in zijn ogen wat er niet had moeten zijn. Ze twijfelde er niet aan dat deze jongens al seksueel actief waren, dat ze in alle belangrijke opzichten geen kinderen meer waren.

De grotere jongen spoot een dun straaltje spuug van tussen zijn tanden en vroeg: ‘Ben je vet of ben je gewoon zwanger, man?’

Het kostte Helen tien minuten om de betrekkelijk korte afstand naar High Street af te leggen. Lopen ging steeds moeilijker, net als autorijden, met haar stoel helemaal naar achteren geschoven vanwege haar buik, zodat ze met haar voeten amper bij de pedalen kon. Die ochtend had de dokter op haar laatste controleafspraak geglimlacht en gezegd dat alles prima ging. Alle vakjes waren aangevinkt. ‘Ga maar gewoon lekker thuis zitten en verwen jezelf,’ had hij gezegd. ‘Bereid je maar voor op de grote dag. Binnenkort is het voorbij.’

Dus waarom liep ze dan in godsnaam zwetend in Lewisham rond te sjouwen, met het gevoel dat ze stom bezig was? Haar tijd liep te verdoen. Zich radelozer voelde dan ooit.

Ze dacht terug aan het gevoel dat die jongens haar hadden gegeven, terwijl ze nota bene al in gevaarlijker situaties had verkeerd. Ze was in een verhoorkamer eens fysiek bedreigd door een agressieve pedofiel en had hem met haar ogen in bedwang weten te houden, maar nu hadden twee kinderen haar zo van haar stuk weten te brengen dat ze nog stond na te trillen.

Dit keer was de impuls om snel weg te lopen sterker geweest dan de impuls om uit te halen.

Helen wist dat je fundamenteel veranderde als je kinderen had, dat had ze aan Jenny gezien. Ze wist dat je de confrontatie minder zocht en geneigd was geen enkel risico te nemen. Paul had haar eens tijdens een uitzonderlijk venijnige ruzie gevraagd of ze het wel zou kunnen bolwerken als ze weer terugging. Of ze werkelijk dacht dat ze het politiewerk nog wel aankon, háár werk in het bijzonder.

Ze had het destijds weggelachen, maar nu vond ze die suggestie niet meer zo grappig.

Terug in het winkelcentrum ging ze de supermarkt in om een paar spullen voor het avondeten te kopen. Toen ze zich op weg naar buiten moeizaam door de deuren wurmde, kwam ze in botsing met een buggy en liet een van haar boodschappentassen vallen. Terwijl ze de jonge moeder nakeek die zonder één blik achterom te werpen wegliep, kwam er een tienerjongen uit een kiosk op haar af lopen.

‘Alles goed?’

Helen graaide in de tas en zag tot haar ergernis dat twee van de zes eieren kapot waren. ‘Nou, ’t gaat net,’ zei ze.

De jongen pakte de eierdoos, droeg de smurrie naar een afvalbak een paar meter verderop en kwam toen weer terug. ‘Dat was niet oké.’

‘Je kunt me toch moeilijk over het hoofd zien,’ zei Helen.

Hij wachtte tot ze weer stevig op haar benen stond met een tas in iedere hand, knikte toen en liep weg. Ze bedankte hem, maar hij stak al een sigaret op en haastte zich om over te steken voordat het licht versprong. Helen riep hem na, en de jongen bleef aan de overkant van de straat staan en wees op zichzelf om er zeker van te zijn dat ze hem bedoelde.

Tegen de tijd dat Helen hem had ingehaald, was ze buiten adem. ‘Zou je me anders willen helpen om de boodschappen naar de auto te brengen?’

Ze liepen zwijgend terug naar de overkant, sloegen de hoek van het winkelcentrum om en liepen door de menigte naar de ingang van de parkeergarage.

‘Woon je hier in de buurt?’ vroeg Helen.

‘Daar.’ De jongen knikte naar de flats.

‘Ik heb niet bepaald een geweldige dag gehad. Dus weet je, dit is…’

Een andere jongen kwam hen tegemoet, hield in toen hij dichterbij kwam en grijnsde naar de jongen met de boodschappentassen. ‘Stille wateren, diepe gronden, T,’ zei hij. Hij knikte naar Helen. ‘Je hebt een vet lekkere MILF achter de hand.’ Hij knipoogde en wees op Helens buik. ‘Dat is er zeker een van jou?’

De jongen die haar tassen droeg, liep hoofdschuddend langs hem heen en de ander liep lachend verder over de stoep.

‘Sorry.’

Helen haalde haar schouders op. ‘Wat is een MILF?’

‘Dat wil je niet weten.’

‘Ik zei al, veel slechter kan m’n dag niet worden.’

Mummy I’d Like to Fuck,’ zei de jongen. Hij keek opzij naar Helen die net een man met een grote hond ontweek. ‘Sorry.’

Helens auto stond op de eerste verdieping van de parkeergarage, en de jongen bleef op de trap na iedere twee of drie treden even wachten tot zij er ook was. ‘Er is een lift, weet je,’ zei hij.

Helen leunde even tegen de muur. Het nauwe trappenhuis rook naar urine en hamburgers. ‘Als ik één trap al niet meer op kom, kan ik net zo goed bij het grof vuil gaan zitten,’ zei ze. Nadat ze haar uitrijkaart bij de automaat had betaald, liepen ze samen naar haar auto. ‘Dit is geen prettige plek op het moment, hè?’ vroeg ze.

De jongen keek om zich heen.

‘Niet de parkeergarage,’ zei Helen. De jongen glimlachte. ‘Ik bedoel hier in het algemeen.’

‘Niet slecht als je bloemist bent,’ zei hij. ‘Of als je muurschilderingen maakt.’

‘Wat doe jij voor de kost?’

‘Niks.’ Hij keek naar zijn gympen. ‘Ik probeer overal wat geld mee te verdienen.’

‘Kende je die jongens die zijn vermoord?’

‘Allebei.’

‘Dat spijt me.’

‘Het waren niet direct vrienden. Geen echte vrienden.’

‘Dan nog. Moet beangstigend zijn.’

Hij haalde zijn schouders op.

‘Denk je dat het blijft doorgaan?’

‘Dat denk ik wel.’

‘Hier sta ik,’ zei Helen. ‘Bedankt.’ Ze deed de auto van het slot en de jongen tilde haar boodschappen in de achterbak. De muren aan weerszijden van hen weerkaatsten het geluid van auto’s die piepend de scherpe bochten om kwamen. ‘Goeie tijd om op vakantie te gaan, als je het mij vraagt.’

De jongen had net weer een sigaret opgestoken, schudde zijn hoofd en kneep zijn ogen dicht omdat de rook in zijn gezicht kwam. ‘Ik zie niet zo gauw hoe ik binnenkort pleite kan gaan,’ zei hij.

‘Hou je dan in ieder geval gedeisd, oké?’

‘Ja.’ Hij trok aan zijn sigaret. ‘Heb je er al een naam voor?’

Helen verkeerde een moment in verwarring, maar toen wees hij en besefte ze dat hij het over de baby had. ‘Nee. Nog niet.’ Paul en zij hadden een tijdje namen bedacht tot hij achter haar slippertje was gekomen. Daarna was het onderwerp niet meer ter sprake gekomen. Nu ze met niemand meer kon overleggen, had ze er eigenlijk opvallend weinig over nagedacht. Ze glimlachte. ‘Misschien kan ik hem naar jou noemen,’ zei ze. ‘Je hoort wel dat vrouwen dat doen, toch? Hun kind naar de vroedvrouw noemen, of naar de taxichauffeur die ze naar het ziekenhuis racet. ’t Is waarschijnlijk een even goeie naam als alle andere.’

De jongen grijnsde en schudde zijn hoofd. ‘Vet slecht idee,’ zei hij.

‘Nou ja…’

Helen stapte in en rukte aan de veiligheidsgordel. Ze was zich ervan bewust dat de jongen keek hoe ze achteruit de nauwe parkeerplaats uit manoeuvreerde. Ze stak haar hand naar hem op toen hij opzij stapte om haar erlangs te laten.