13

 

 

 

Op weg naar huis vanuit Kennington rook ze Paul in de auto; zijn sigaretten en zweet. Hij had de laatste tijd blijkbaar veel meer gerookt dan hij had gezegd, en ze voelde dat ze kwaad op hem werd. Er lagen lege blikjes en Kit-Katwikkels en vodjes papier op de vloer. ‘En je auto ziet er schandelijk uit,’ zei ze.

Bij het politiebureau was ze even snel binnen en buiten gewipt. Ze had haar legitimatiebewijs bij de receptie laten zien en was haastig, met haar hoofd omlaag doorgelopen naar de parkeerplaats. Ze was al bijna weg, had het portier van de auto net dichtgedaan, toen de arrestantenbewaker naar buiten kwam rennen. Ze had hem een paar keer in de pub ontmoet en hij had haar wel aardig geleken.

Op elk bureau was er wel iemand zoals hij: keihard, maar tegelijk zo week als wat.

‘Helen, wacht even…’

Ze draaide het raampje omlaag.

‘Ik wilde alleen maar zeggen hoe verschrikkelijk we het allemaal vinden. Jezus.’ Hij krabde aan iets op het dak van de auto. ‘We konden het niet geloven.’

‘Bedankt.’ Ze wist niet meer hoe hij heette. Harry? Henry?

‘Dat het zo moet… gebeuren. Absurd gewoon.’

‘Ja.’ Niet dat ze inzag dat het minder absurd zou zijn om neergestoken te worden door een dronkenlap of opgeblazen te worden in de metro.

‘Hoor eens, de jongens zijn bezig een inzameling te organiseren…’

Ze knikte. Natuurlijk, dooie smerissen en rondgaan met de pet, dat hoorde bij elkaar, net als paard en wagen, en fish and chips. Ze wist niet zo goed wat ze nu moest zeggen, dus zei ze maar ‘Bedankt’ en startte de auto.

De brigadier keek toe hoe ze achteruitreed en keerde, en hij zwaaide toen ze langzaam de parkeerplaats af reed.

De Londense politie had een aantal garages aan weerszijden van de rivier. Een ervan lag in Hammersmith, verborgen achter blauwe ijzeren hekken in een zijstraat van Fulham Palace Road. Helen parkeerde de auto en liep naar de werkplaats. Het was een warme dag en de deuren stonden open. Een aantal mensen was buiten met auto’s aan het werk – twee afgeschreven Saabs van de politie en een Mercedes waarvan het portier aan de passagierskant was ingedeukt – en binnen stond een groepje van drie man om een tafel een motorblok te bestuderen alsof ze de Dode Zeerollen aan het ontcijferen waren.

De ruimte zag eruit als iedere andere garage, misschien een tikje schoner en zonder de pin-upkalenders. Er waren takels en smeerkuilen, werkbanken en rekken met gereedschap. Tegen de ene muur stonden gasflessen en snijapparatuur gerangschikt, en langs de andere muur liep een trap naar boven naar, vermoedde Helen, kantoren en een technisch lab voor het fijnere werk.

Ze toonde haar legitimatie aan een van de mannen die aan de Mercedes werkten en noemde de naam van de tactisch rechercheur naar wie ze op zoek was. Hij wees naar het groepje dat de motor bestudeerde, en Helen liep naar een grote vent in een blauwe overall en met een smerig wit honkbalpetje op.

Ze liet haar ID nogmaals zien. ‘Ik zou de zilvergrijze BMW graag zien,’ zei ze. ‘De zaak-Hopwood.’

Roger Deering was de tactisch rechercheur wiens naam ze had overgenomen uit het notitieboekje van de inspecteur, samen met het adres van de garage en wat andere snippers informatie. Hij leidde haar naar een plek waar drie afgedekte voertuigen naast elkaar stonden. Hij trok de hoes van de middelste auto weg. ‘Dat is ’m…’

Helen liep langzaam om de BMW heen en was zich ervan bewust dat Deering haar gadesloeg. De voorkant van de auto was verkreukeld en de motorkap was ontzet. Ze staarde. Het viel onmogelijk te zeggen hoeveel schade was veroorzaakt door de muur die de auto uiteindelijk had geraakt, en hoeveel aan Paul kon worden toegeschreven.

‘Kan ik je ergens mee helpen?’ vroeg Deering.

De voorruit was verbrijzeld en naar binnen verbogen. Hij hing als een glazen web in het interieur van de auto. Er was geen bloed te zien.

‘Om je de waarheid te zeggen ben ik met deze bijna klaar,’ zei hij. ‘Misschien heb je meer aan degene die het verkeerstechnisch sporenonderzoek heeft gedaan.’

Als zich bij verkeersongelukken met een dodelijke afloop verdachte omstandigheden voordeden, nam de technisch rechercheur de rol op zich die anders door de tactisch rechercheur werd vervuld. Net als veel tactisch rechercheurs waren technisch rechercheurs geen politiemensen en konden ze niet voor de rechtbank getuigen. Hij of zij was verantwoordelijk voor het forensisch onderzoek van de auto: uitstrijkjes en vingerafdrukken maken, verfmonsters nemen en contact leggen met experts uit andere disciplines indien nodig. Als dat achter de rug was, nam een verkeerstechnisch rechercheur de leiding over de reconstructie van het ongeval. Daarna werd het voertuig helemaal uit elkaar gehaald zodat de remmen en de stuurinrichting goed konden worden geanalyseerd; zodat de overblijfselen van de auto het verhaal konden vertellen.

Een autopsie, als het ware.

Helen liep naar het achterportier aan haar kant en deed dat open. De achterbank ontbrak en de matten waren eruit gehaald. Er lag nog wat glas op de vloer voor het raam waar de schoten waren binnengekomen.

‘We hebben één kogel teruggevonden in het spatbord en de andere in het portier aan de andere kant.’

Helen schrok op. Ze had niet gemerkt dat Deering achter haar was komen staan. Ze draaide zich om en keek hem aan.

‘Die zijn nu bij het ballistisch lab,’ zei hij. ‘Dus we wachten af. Punt achtendertigers, als je het mij vraagt.’

‘Niet dat ze het wapen ooit zullen vinden,’ zei Helen.

‘Nee, dat zal wel niet.’ Hij knikte en lachte merkwaardig, een soort gesmoorde kuch.

Ze stond met haar rug tegen de auto aan om zich enigszins aan de onderzoekende blik van de technisch rechercheur te onttrekken. Ze had bijna het gevoel dat hij haar bestudeerde.

‘Zullen we een kop thee nemen?’ zei hij.

Hij ging haar voor de trap op, een kantoortje in. De dossierkasten waren zo te zien van voor de oorlog, en de twee computers zagen grijs van het vuil. Helen nam plaats in een leunstoel met een harde rugleuning terwijl Deering thee ging halen. Hij was al snel terug met twee mokken en een open pak volkorenbiscuits. Ze nam er een, en hij trok er een stoel bij.

‘Je bent zijn vriendin, klopt dat?’ vroeg hij. ‘Van die man die is aangereden.’

Ze keek naar hem op met haar mond vol biscuit.

De knik in de richting van haar buik stelde de onuitgesproken vraag. ‘Iemand zei dat hij een vriendin had die in verwachting was.’

Ze glimlachte toen ze dat woord hoorde; ze had alleen haar grootmoeder dat woord horen gebruiken. Ze hoorde plotseling een zweem van het noordoosten in Deerings accent doorklinken. ‘In verwachting’ klonk als ‘vol verwachting’.

‘Heb je kunnen zien waar je voor kwam?’ vroeg hij.

‘Ik wilde gewoon de auto van die vrouw zien.’ Ze haalde haar schouders op alsof dat volkomen begrijpelijk was. Hij knikte alsof hij het daarmee eens was, maar ze vroeg zich nog steeds af wat hij dacht. ‘Heb jíj iets ontdekt?’

‘Niks onverwachts. De kogels natuurlijk. Wat bloed van mevrouw Ruston op de bestuurdersplaats.’ Hij keek haar over zijn mok aan. ‘Zij was de bestuurder.’

Helen knikte. Nog een naam die ze uit het notitieboekje had overgenomen.

‘Ik denk dat de airbag pas werd geactiveerd toen ze de muur raakte. Ze heeft haar neus gebroken bij de… eerste botsing.’

‘Toen ze Paul raakte, bedoel je.’

‘Dat klopt.’

Helen slurpte van haar thee, en Deering deed hetzelfde.

‘Ik heb nog niet alles opgeschreven,’ zei hij. ‘Ik maak mijn handen liever vuil, als ik eerlijk ben.’

‘Zoals de meesten van ons.’

‘Ja, dat denk ik wel.’

Ze zwegen wel tien, vijftien seconden. Deering zette zijn pet af, en Helen zag dat hij boven op zijn hoofd vrijwel kaal was. Ze was verrast, want aan de zijkant had hij nog heel veel haar zitten, en hij kon niet ouder dan veertig zijn. Hij dronk zijn thee op en zei: ‘Dit heeft wel iets raars.’

‘Hoezo?’

‘Je denkt vast dat ik je wat meer kan vertellen, zodat je je wat beter voelt. Maar ik weet zelf niet eens hoe hard die auto reed.’

‘Daarvoor ben ik hier ook niet.’

‘Zoals ik zei, je kunt beter met de verkeerstechnisch rechercheur gaan praten.’

‘’t Is oké, echt.’

Ze probeerde hem niet alleen maar op zijn gemak te stellen. Ze begreep heel goed wat hij wilde zeggen, maar er waren dingen die ze echt niet hoefde te weten.

Ze had het lijkschouwingsrapport niet gezien en was ook niet van plan dat te doen. Ze wist niet of Paul op slag dood was geweest. Ze wist dat hij al overleden was toen hij bij het ziekenhuis aankwam en dat hij al een tijd dood was op het moment dat ze het telefoontje kreeg. Dat was genoeg.

Lijden en doodsstrijd. Laatste woorden. Met dat soort kennis was toch zeker niemand geholpen. Maar aan de andere kant zou ze ooit misschien branden van nieuwsgierigheid naar dat soort dingen. Ze had niet het gevoel dat ze ook maar enigszins deed wat ze werd geacht te doen, of tenminste niet in de gewone volgorde. Ze kon in ieder geval niet voor zichzelf verklaren waarom ze de auto had willen zien.

Waarom ze niet thuis in elkaar gedoken lag te jammeren.

De telefoon ging, en hoewel Deering hem een paar seconden negeerde, verscheen er een blos op zijn gezicht. Hij liet zijn duim en wijsvinger langs de rand van zijn petje glijden. ‘Ik moet maar eens verder,’ zei hij. De inspecteur had vrijwel hetzelfde gezegd. Het begon duidelijk te worden dat hoogzwangere weduwen niet het meest ontspannen gezelschap waren.

‘Ik ook.’

‘Heb je een kaartje of zoiets?’

Ze gaf hem er een en Deering liep met haar mee naar beneden. Op weg naar buiten wees ze naar de Saab-wrakken. ‘Wat is daarmee gebeurd?’

‘Die zaten door bijna heel Essex achter een tiener aan die onder de drugs zat,’ zei Deering. ‘De bestuurder is er niet uitgekomen. Jonge agent met een paar kinderen.’

Op het moment dat Helen weer in Pauls auto stapte, vroeg ze zich opeens af waar ze al die witte handschoenen van de lijkdragers bewaarden.

 

Easy kwam het drugspand binnen met de mededeling dat hij een lunch had meegebracht. Theo maakte de zak open en trok een vies gezicht.

‘Fuck you, Jamie Oliver,’ zei Easy. ‘Dat is wel kwaliteit, hoor, die shish, ja? Ik ga je echt geen smerige döner kebab brengen, man. Da’s allemaal varkensoren en magen en shit.’

Ze lieten Mikey hangend op de bank achter en gingen naar de keuken om te eten. Easy droeg een rood trainingspak en een paar nieuwe kettingen; van die zware die Theo er wel mooi uit vond zien. Hij zou er aan het eind van de week zelf ook een kopen.

‘Moet je doen, man,’ zei Easy. ‘Waarom zou je je anders uit de naad werken? Ik neem je mee naar die gast die ik ken, krijg je de beste deal.’

Toen ze klaar waren met eten ruimde Theo de borden en het papier op en zette de waterkoker aan. Easy bleef aan tafel zitten om een joint te draaien.

‘Zeker weten dat Wave die pistool is kwijtgeraakt?’ vroeg Theo.

Easy liet de Rizla langs zijn tong glijden. ‘Wat is dit nou?’

‘Wat denk je?’

‘Nog steeds die shit bij die bushalte?’

‘Fok, man, heb je die smerissen daar niet zien rondlopen?’ Easy haalde zijn schouders op en stak de brand in de joint. ‘Of denk je dat ’t toeval is?’

‘Rustig ademhalen, T. Relax.’ Easy deed zijn mond ver open, liet de sterk ruikende rook naar buiten en omhoog kringelen. ‘Er is nog niemand komen vragen.’

Mikey riep vanuit de andere kamer: ‘Gaat ’r nog wat mijn kant op komen?’

Easy gaf de joint aan Theo, die hem dankbaar aannam en een stevige trek nam. Alles waardoor hij zich kon ontspannen was een goed idee. Hij had al drie nachten niet goed geslapen en bovendien had hij zonder enige reden ruzie met Javine gemaakt. Hoewel hij wist dat het idioot was, had hij tegen de baby geschreeuwd, wat alleen maar tot nog meer ruzie had geleid. Hij kon steeds minder goed tegen menigten en harde geluiden. Het werd steeds moeilijker om zich te concentreren, om zijn kop bij de les te houden.

‘Die pistool dus, ja?’

‘Wave zegt dat ie pleite is. Hij heeft ’m opgeduikeld, nou is ie ’m weer kwijtgeraakt. Klaar.’

Ze wisten allebei dat Wave neefjes van twaalf en dertien had, en dat je er donder op kon zeggen dat hij hen gebruikte om vuurwapens te bewaren. Dat werd vaak genoeg gedaan. Kinderen – échte kinderen – zouden minder gauw met een wapen worden opgepakt, en keken niet meteen tegen het voorgeschreven vonnis van vijf jaar aan, mocht dat toch gebeuren. Wave en zijn soortgenoten zouden niet zitten waar ze zaten als ze niet alle mogelijkheden uitbuitten en uitgekookt te werk gingen.

‘Ik wil niet dat een of andere tienjarige die wapen rond laat gaan voor een paar toverballen,’ zei Theo. ‘Da’s alles.’

Easy lachte, nam de joint weer aan. ‘Die pistool is weg, T, heb ik gezegd. Je moet vertrouwen hebben, ja?’

Theo staarde hem aan. Dat was nog iets wat veranderd was sinds dat ritje naar Hackney en terug. Hij herinnerde zich hoe Easy zich die nacht tegenover hem had gedragen: de blikken en het gelach vanaf de achterbank; de een-tweetjes met Wave en SnapZ, de venijnige plaagstootjes en de kleinerende opmerkingen. Hij had iets… hards gehad, iets gemeens. Theo had hem zo tegen anderen zien doen wanneer het nodig was; hij wist dat Easy giftig kon zijn. Maar niet tegen hem; daarvóór niet, tenminste.

Hij had hem erop aangesproken zodra ze terug waren. Easy en de anderen waren de hele nacht high geweest, maar Theo had zitten wachten tot de adrenaline niet langer door zijn aderen raasde, als een bloedstollende achtbaanrit waar hij zo snel mogelijk uit wilde stappen.

Easy had gelachen en zei: ‘Gewoon een beetje dollen, man. Gewoon om je scherp te houwen, ja? Je gaat m’n Star Boy zijn, T.’

Easy keek hem van de overkant van de tafel aan door een gordijn van rook; zijn glimlach werd breder naarmate de skunk zijn werk deed. ‘Heb je ergens voor nodig,’ zei hij.

‘Wat?’

‘Geld bij elkaar krijgen. Kleine klusje.’

Theo spreidde zijn armen. ‘Ik moet hier al op letten, man.’

‘Is al geregeld.’

Theo nam wat er nog over was van de joint.

‘Wave krijgt een mooi deel van wat ik eruit sleep, dus hij is tevreden,’ zei Easy. ‘SnapZ let effe op het geld en jij gaat met mij mee. Volgende week koop je drie van die ziek mooie kettingen, volg je me?’

‘Wat is de bedoeling?’

Nu kwam de kwaadaardige glimlach pas echt tevoorschijn. ‘Deze is echt makkelijk zat,’ zei hij. Hij stak zijn hand uit naar Theo’s gezicht. ‘En ik ga daarvoor alleen een jongen nodig hebben met een aardig, onschuldig gezicht als jij.’

Theo schoof achteruit, duwde zijn stoel op twee poten naar achteren. Bedacht dat dat bullshit was. En zelfs als het niet zo was, was zijn gezicht het enige onschuldige dat hij nog over had.

‘Ik ga je bellen met de wat en wanneer,’ zei Easy.

Ze draaiden zich om toen er dringend op de deur werd geklopt en zagen Mikey opspringen en naar de deur lopen. Er werd op gedempte toon via de intercom gesproken, en een paar seconden later kwam SnapZ de keuken binnenstormen, knikkend en grijnzend, en hij gooide de vroege editie van de Standard op tafel.

Theo zag de koppen en moest een braakneiging onderdrukken.

SnapZ nam niet de moeite om zijn koptelefoon af te zetten, en het geluid dat eruit lekte leek op dat van een insect dat woedend in de keuken rondzoemde. Hij roffelde met zijn wijsvingers op de krant en wees daarna met allebei naar Theo. ‘Nou ga je echt meetellen, brada T,’ zei hij. ‘Gróte gangsta, for real.’ Hij plukte de rest van de joint tussen Theo’s lippen vandaan, zoog erop en blies de rook sissend uit. Hij knikte naar de krant en zei veel harder dan nodig was: ‘Nou heb je een smeris omgelegd…’