24

 

 

 

Ze hadden SnapZ ’s morgens vroeg ontdekt.

En weer zwermde de politie door de hele buurt; geschreeuw en sirenes, het ochtendkoor. Een blauwe deken, voertuigen die opstoppingen in de zijstraten veroorzaakten en wapperende gele tape voor de ingang tot het blok waar SnapZ had gewoond. De geruchten deden behoorlijk snel de ronde en halverwege de ochtend wist iedereen die oren aan zijn kop had wat er was gebeurd.

Een bendelid neergeschoten. Nóg een.

Volgens een welingelichte praatgrage bron, die het van een loslippige smeris had, was de politie de dag daarvoor gebeld door een vriendin die SnapZ al vierentwintig uur niet op zijn mobiel had kunnen bereiken. De melding was plichtsgetrouw geregistreerd en vervolgens vergeten. Vierentwintig uur daarvoor had een vrouw gebeld om te klagen over herrie in de flat naast haar: dat het niet de eerste keer was dat die schooier van twee deuren verder haar zondag had verziekt door de muziek keihard te zetten en met de deuren te slaan. Die melding had nog minder aandacht gekregen, want als het om de Lee Marsh flat ging, scoorden klachten over geluidsoverlast of iets wat op een huiselijke ruzie leek nog minder dan rotzooi op straat gooien of honden die de straat bevuilden.

Easy had gelijk. Ze hadden er gewoon geen trek in.

Pas nadat een oplettende brigadier de twee meldingen met elkaar in verband had gebracht en had gezien welke naam ze gemeen hadden, kwam iedereen met zijn luie reet overeind. Een uur later braken ze de deur van SnapZ’s flat open. En vervolgens, nog voordat ze de kans kregen hun kogelwerende vest uit te trekken, haastten al die politiemensen die weer tevreden op weg waren gegaan naar hun bureaubaantje of patrouilledienst in Greenwich en Blackheath, zich weer bleek en boos terug naar Lewisham.

Theo stond toe te kijken vanachter een groepje van vijftien of twintig mensen die zo dicht bij de commotie stonden als maar mogelijk was. De meesten wisten kennelijk niet dat SnapZ al was meegenomen, en stonden nog steeds te wachten in de hoop een glimp van het drama op te vangen.

Het was een merkwaardige mengeling: winkeliers, een paar gezinnen die in de wijk woonden, en een paar verwarde types die eruitzagen als toeristen en die blijkbaar een heel eind uit koers waren geraakt. Er hingen ook een paar leden van de bende rond om hun eer te bewijzen of misschien gewoon om wat troost te putten uit de aanwezigheid van de anderen. Theo had Gospel en Sugar Boy zien rondlummelen en had van die vage knikjes met ze uitgewisseld voordat hij zijn ogen neersloeg.

Vlak bij hem stonden een vader en zijn zoontje aan een ijsje te likken en rekten hun hals om wat te kunnen zien. Theo’s maag speelde op. Hij was vroeg naar het café gegaan en nu leek het alsof zijn baconsandwich ieder moment omhoog kon komen.

Na een paar minuten maanden een paar verveeld kijkende agenten in uniform de toeschouwers verder naar achteren te gaan, en sommigen liepen al weg. Theo wist dat de mensen hun toespraken reeds aan het voorbereiden waren. Er waren sowieso al een paar lokale nieuwsteams aanwezig, en hij wist dat de grotere later zouden komen. Waarschijnlijk de landelijke tv en die shit.

Op het moment dat de vader met zijn zoontje langs hem liep, ving Theo de blik van het joch op, het schouderophalen en de uitdrukking op zijn plakkerige gezicht.

Niks te zien.

Anderen, die weer verder gingen met wat ze aan het doen waren, hadden een andere uitdrukking op hun gezicht.

Niks wat ze niet al eens eerder hadden gezien.

Theo hoopte dat zijn gezicht niet te veel verried. Dat het geen aanwijzing gaf over wat er in zijn hoofd omging; over de storm die daarin woedde. Hij had geen idee wat er aan de hand was, en nog minder wie erachter zat, maar hij wist nu wel dat dit niets te maken had met Easy en zijn… excursies. Dat het niets te maken had met territorium.

De straatbende telde zeker dertig mensen, en nog een hele hoop anderen in de driehoeken daarboven, maar dat was alleen bekend bij degenen die wisten waar ze moesten zoeken.

Mikey dood, en nu SnapZ. Het was geen toeval meer.

Wat de media betrof was de verklaring eenvoudig. Ze zouden worden weggezet als slachtoffers van een felle bendeoorlog of een ruzie over territorium. Ze zouden wellicht ook worden gezien als slachtoffers van iets groters: symptomen van een vervreemde dit en een gedepriveerde dat, het product van een in ellendige omstandigheden levende etnische onderklasse of zoiets.

Maar Theo wist ook dat ze iets specifieks gemeen hadden, iets wat ze alleen met Theo zelf en nog twee anderen gemeen hadden: die nacht, nu tien dagen geleden, waarin de politieman was vermoord. Toen hij die politieman had vermoord.

Mikey en SnapZ hadden allebei op de achterbank gezeten.

Theo draaide zich om en botste bijna tegen Gospel op. Ze hield haar hoofd omlaag en haalde een hand door haar haar. ‘Ziek, man,’ zei ze.

Theo voelde zijn ontbijt weer in beweging komen.

Gospel liep snel door alsof ze haast had. ‘Fokking ziek.’

‘Ja,’ zei Theo.

 

Helen moest toegeven dat sommigen van die kruimeldieven verdomd slim waren.

Voordat ze met zwangerschapsverlof ging, had ze gehoord van een grote toename van autodiefstallen waarbij jongeren auto’s met navigatiesystemen openbraken, op de knop ‘Thuis’ drukten en naar een huis werden gedirigeerd waar ze onmiddellijk inbraken, in de wetenschap dat de eigenaar van de woning ergens anders was. En erachter kwam dat zijn auto net was gestolen.

Het snufje kon natuurlijk ook voor nobeler doeleinden worden gebruikt, hoewel wat zij deed nou niet bijzonder nobel was.

Paul wist goed de weg in het grootste deel van Zuidwest-Londen en het centrum, zodat hij de navigatie alleen gebruikte om thuis te komen wanneer hij aan de noordkant van de rivier terechtkwam of naar een andere stad moest. Helen wist dat er een lijst van ‘recente bestemmingen’ bestond, in de volgorde waarin ze in het systeem waren ingevoerd, en hoopte dat ze er niet al te veel hoefde na te pluizen. Ze herkende er een paar die ze kon uitsluiten. Toen herinnerde ze zich dat ze van Gary Kelly had gehoord waar Frank Linnell opereerde, en ging ze op zoek naar adressen in het zuidoosten van de stad.

De eerste twee bleken tijdverspilling te zijn: het was duidelijk dat Linnell niet in het politiebureau van Catford werkte, en het rijtjeshuis in Brockley bleek van een ouder echtpaar te zijn wier dochter getuige was geweest in een moordzaak die Paul enkele maanden geleden had onderzocht.

De oude vrouw herinnerde zich hem. ‘Aardige man,’ had ze gezegd. ‘Beleefd.’

Helen was vroeg op pad gegaan, en rond halfelf reed ze een zijstraat in bij Charlton Park en zette de auto voor een pub ongeveer anderhalve kilometer ten zuiden van de Theems. Ze zag een zwarte Range Rover geparkeerd staan en een afvalcontainer voor de deur, en ze herinnerde zich dat Kelly had gezegd dat Linnell in de vastgoedontwikkeling zat.

Drie keer was scheepsrecht.

Toen ze op de pub af liep, kwam er net een man in een met verfspatten besmeurde overall naar buiten die de inhoud van een zwaar uitziende plastic emmer in de container leegde.

‘Is de baas er?’ vroeg ze. Haar legitimatiebewijs bleef in haar tas. De man bromde wat – kon ‘ja’ zijn, maar ook ‘nee’ – en ging weer naar binnen.

Ze zocht de schaduw op en wachtte.

Vijf minuten later ging de deur weer open en verscheen er een zwaargebouwde zwarte man. Hij nam haar van top tot teen op en vroeg toen of ze iets wilde drinken. Helen was enigszins overdonderd, maar deed haar best het niet te laten merken. ‘Wat water zou lekker zijn.’ De man hield de deur voor haar open.

Hij ging haar voor door de pub, waar vijf mannen aan het schilderen, timmeren en boren waren. Ze hoorde dat twee van hen een Oost-Europese taal spraken. Pools, vermoedde ze. Er werkten zo veel Polen als loodgieter en bouwvakker in Engeland dat hun regering onlangs een officieel verzoek had ingediend of ze er een paar konden terugkrijgen.

Frank Linnell zat in de tuin. Hij stond op toen ze het terras op liep en zei: ‘Helen, is ’t niet?’

Hij was in de vijftig, maar zag er fit uit in zijn korte blauwe sportbroek en witte poloshirt. Zijn haar, dat krulde in de nek en waar hij iets in had gedaan om het achterover te kunnen kammen, was nauwelijks grijs. Het gezicht was… zachter dan Helen had verwacht.

Ze ging tegenover hem zitten aan een klein tafeltje van latwerk en zei ‘dank je’ toen de grote man haar glas neerzette.

‘Roep maar als je nog meer wilt,’ zei hij.

‘Mooi hier, hè?’ zei Linnell. ‘Over een paar dagen is het hier helemaal geweldig. Om je de waarheid te vertellen, weet ik eigenlijk niet of ik deze tent wel wil verkopen.’

Er waren graszoden gelegd vanaf de plaats waar zij zaten tot aan een nieuw hek een meter of tien verderop, en een kant van de patio was helemaal vol gezet met rijen hangplanten in manden en potplanten die nog in plastic waren verpakt.

‘Daar op het gras nog een paar schommels neerzetten of een glijbaan, en dan ziet het er prachtig uit.’

Helen nam een flinke slok en haalde diep adem. Keek naar een man die, als er ook maar een fractie klopte van wat ze had gehoord, op het verlanglijstje stond van de helft van de rechercheurs, en die nu met haar sprak alsof ze elkaar al jaren kenden.

‘Dat kan niet lang meer duren.’ Hij wees op Helens buik. ‘Volgens mij is het daarbinnen bijna klaar.’

‘Maak maar niet al te veel lawaai,’ zei ze.

‘Ga je weer meteen aan de slag? Of…’

‘Niet meteen.’

‘Zou het beste voor de kleine zijn, als je het mij vraagt.’

‘We zien wel.’

‘En vandaag?’ Linnell nam een slok van zijn eigen drankje. Het zag eruit als cola, maar het viel niet uit te maken of er nog iets anders in zat. ‘Ben je vandaag aan het werk?’

‘Ik wil alleen over Paul praten,’ zei Helen.

Linnell glimlachte. ‘Dat zou ik fijn vinden.’

Voor de tweede keer in evenzoveel minuten werd Helen in de verdediging gedrongen. Ze hield zichzelf voor dat Linnell en degenen die voor hem werkten daar waarschijnlijk zeer bedreven in waren; ze dwong zichzelf kalm te blijven en haar kop erbij te houden. De baby roerde zich heftig en ze ging voorzichtig verzitten om het zich wat gemakkelijker te maken. Ze legde een hand op haar buik en begon zachtjes te wrijven. ‘Hoe heb je Paul leren kennen?’ vroeg ze.

‘We hebben elkaar zes jaar geleden ontmoet,’ zei Linnell. Hij begon met een gouden halsketting te spelen, trok onder het praten de schakels tussen zijn vingers heen en weer. ‘Hij zat in het team dat een zaak onderzocht waar ik van dichtbij bij betrokken was. De moord op iemand met wie ik erg close was. Daarna… de hele tijd trouwens, was Paul fantastisch. Een paar van zijn collega’s waren niet zo… meelevend, als je begrijpt wat ik bedoel. Als je een reputatie hebt, zien sommige mensen maar één kant van je. Paul heeft me altijd bejegend zoals hij ieder ander slachtoffer zou bejegenen.’

‘En daarna?’

‘We hebben contact gehouden.’

‘Dat is alles?’

‘We zijn vrienden geworden, zou je kunnen zeggen.’ Hij haalde zijn schouders op, alsof het allemaal heel eenvoudig was. ‘We wáren vrienden.’

‘Zag je hem vaak?’

‘Eens in de twee maanden, schat ik. We hadden het allebei erg druk. Je kent het wel…’

‘Dus jullie gingen samen lunchen, naar de film, of zo?’

‘We gingen lunchen, praatten over van alles, gingen naar de pub. Ik heb hem eens een dagje meegenomen naar de Oval om een cricketwedstrijd te zien.’ Hij lachte. ‘We werden compleet uitgekotst.’

Helen knikte, alsof Linnell haar niks bijzonders vertelde, maar vanbinnen kolkte het, en dat had niks te maken met het feit dat de baby met haar nieren lag te voetballen. Ze moest zich opladen om de ongemakkelijker vragen te stellen die ze sinds de avond ervoor had gerepeteerd. Ze zag de affectie op het gezicht van Linnell als hij het over Paul had en vroeg zich af of er misschien werkelijk niets meer speelde dan de vriendschap die hij zo scheen te waarderen. Het kwam even bij haar op dat hij misschien homo was, en verliefd op Paul was geweest. Ze keek omlaag en zag dat hij geen trouwring droeg.

Misschien had Paul in de gaten gehad dat Linnell iets voor hem voelde, en had hij daar op een of andere manier misbruik van gemaakt.

‘Wil je iets eten?’ vroeg Linnell.

Helen schudde lichtjes met haar hoofd en vroeg: ‘Hadden jullie het weleens over het werk?’ Aan de uitdrukking die over Linnells gezicht gleed, zag ze dat hij begreep wat ze bedoelde. Zíjn werk, als je dat zo kon noemen, en dat van Paul.

‘De eerste paar keer dat we elkaar ontmoetten misschien wel, om het ergens over te kunnen hebben, maar daarna niet meer. Het was een soort ongeschreven regel. We wilden niet dat dat soort dingen de zaken zou vertroebelen.’

Helen zag dat hij nog steeds met zijn ketting zat te spelen. Ze dacht: wélke zaken vertroebelen? ‘Dus hij heeft je nooit naar je zakenpartners gevraagd? Nooit gevraagd waar je mee bezig was?’

‘Zoals ik zei, dat zou de boel hebben vertroebeld. Ongemakkelijk zijn geweest.’ Hij liet het smeltende ijs in zijn glas rondwalsen. ‘Praten jouw vrienden altijd met je over misbruikte kinderen?’

Weer in de verdediging gedrongen. Linnell liet blijken dat hij veel over haar wist, wat voor werk ze deed. Misschien had hij rondgeneusd; ze twijfelde er niet aan dat hij andere smerissen kende die maar al te graag spitwerk voor hem deden en informatie doorspeelden. Of hij had het gewoon van Paul gehoord tijdens een van hun gezellige onderonsjes. Tijdens de cricketwedstrijd, misschien.

Hoe dan ook, het gaf Helen het gevoel dat ze zin had in een lange hete douche. ‘Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?’ vroeg ze.

Hij dacht na. ‘Ongeveer twee weken geleden. Zoiets. Dat was trouwens hier.’

‘Dat weet ik,’ zei Helen. Gewoon om te laten merken dat zij ook wat spitwerk had verricht.

‘Hij had iets meegenomen voor de lunch.’ De herinnering deed Linnell plezier, maar de glimlach gleed alweer snel van zijn gezicht. ‘Om je de waarheid te vertellen, had ik graag prettiger afscheid genomen.’

‘Hoezo?’

Hij keek wat ongemakkelijk, wikkelde de ketting nu om zijn vinger, maar haalde toen zijn schouders op, alsof hij besloten had dat het geen kwaad kon het haar te vertellen. Alsof hij besloten had dat ze waarschijnlijk niet al te verbaasd zou zijn. ‘Wat ik eerder zei, dat we nooit over het werk praatten? Nou, de laatste paar keer dat we elkaar zagen, hebben we dat wel gedaan. Paul had me gevraagd om hem te helpen, om een paar namen door te geven. Mensen van wie ik dacht dat hij met hen kon… praten.’

Helen slikte.

‘Ik zei hem dat ik hem niet kon helpen,’ zei Linnell. ‘Nou ja, dat ik het niet wilde. Het zou om allerlei redenen niet goed zijn geweest.’

‘Wat voor soort mensen?’

‘Mensen die hetzelfde werk doen als ik. Zakenlieden. Mensen die je misschien ook in jouw werk weleens bent tegengekomen.’

‘Zoals Kevin Shepherd?’

‘Wie?’ Hij keek alsof hij de naam nog nooit had gehoord.

Helens tong voelde dik en zwaar aan in haar mond. ‘Waarom zou Paul willen dat je dat deed?’

‘Kom op, liefje.’

‘Waag eens een gokje.’

‘Wat, net zoals jij hebt gedaan, bedoel je?’

Helen boog zich voorover naar haar handtas en zette hem iets dichter bij zich neer omdat ze het gevoel had dat ze ieder moment uit de stoel zou moeten opstaan om op te stappen.

Linnell wendde zich af en keek uit over de kleine tuin. ‘Achteraf heb ik spijt dat ik hem niet heb geholpen. Je overdenkt die dingen altijd als je iemand bent kwijtgeraakt, vind je niet? Je haalt momenten terug. Dat heb jij ook vast gedaan.’

‘Ik denk niet dat we hetzelfde hebben gedaan.’

‘Stom eigenlijk.’ Linnell schraapte zijn keel. ‘Ik had hem graag wat geld geleend als het daarom ging. Hij had het alleen maar hoeven vragen, weet je?’

‘Je moet nooit geld van vrienden lenen,’ zei Helen. Ze legde de nadruk op het woord ‘vrienden’, omdat ze er nog steeds niet van overtuigd was dat er geen zakelijker relatie tussen hen had bestaan.

‘Zat hij in de problemen, wat geld betreft?’

Helen was niet van plan om daar antwoord op te geven. Ze wilde niet dat hij iets over haarzelf, over Paul en haar, zou weten. Ze zou hem nooit vertellen dat Paul de moeilijkheden waarin hij zat strikt voor zichzelf had gehouden. Ze voelde woede in zich opborrelen als een aandrang om te pissen of te kotsen; ze was kwaad op Paul, jezus, ja, maar ook op zichzelf, omdat ze zo stom was geweest.

En ze was op dat moment vooral kwaad op Linnell, toen ze zag dat hij het meende. Hoe veel het hem deed. Toen ze zag dat er tranen in zijn ogen opwelden, net voordat hij wegkeek.

De grote man kwam de patio op lopen en zei tegen Linnell dat hij binnen nodig was. Iemand had bij het boren een kabel geraakt.

Linnell legde zijn hand op die van Helen toen hij opstond. ‘Blijf lekker zitten en drink je watertje op, schat,’ zei hij.

 

Theo zat in het drugspand, niet omdat hij verwachtte dat de handel een hoge vlucht zou nemen nu de straten vergeven waren van de politie, maar omdat hij dacht dat het het veiligst was.

Sinds Mikey had hij zich al afgevraagd of hij nu steeds een pistool bij zich moest dragen. Easy en Wave deden dat wel, en showden er graag mee alsof het blingbling was. De meeste anderen beweerden ook dat ze er een bij zich hadden en klopten liefkozend op hun zak alsof ze hun pik daar hadden zitten, maar Theo had het nooit wat gevonden. Volgens hem werd je dan een doelwit, wild waarop gejaagd mocht worden. Easy zei dat dat stom was; dat hij als lid van de straatbende toch al een doelwit was, en dat anderen ervan uitgingen dat hij gewapend was, of dat nou klopte of niet.

Af en toe had Easy wel iets verstandigs te zeggen. Een pistool was misschien een betere investering geweest dan die Timberlands.

Toch kon Theo zich er niet toe zetten er een voor eigen gebruik te kopen. Er lag er altijd een in het drugspand, en daarom was het een goeie plek om na te denken. Om je te verbergen. Hij wist hoe hij het ding moest gebruiken, wist dat hij het in zijn hand had tegen de tijd dat iemand door de gepantserde deur heen was gebroken .

‘Als Fort Knox,’ had Easy gezegd. ‘Je hebt alleen een probleem als een of andere fucker hier met een shovel aan komt zetten.’

Mikey en SnapZ waren die avond allebei in Hackney geweest, en nu waren ze dood. Of was Theo nou stom bezig? Misschien had Mikey de rekening gekregen voor wat hij met die hoer had gedaan. Misschien had SnapZ zelf een zaakje op touw gezet waar niemand iets van af wist. In zijn hoofd ging hij alle mogelijkheden af, maar hij kon geen verklaring voor het gebeurde bedenken die niet belachelijk klonk.

Misschien was het de politie?

Hij had tenslotte een van hen gedood, en hij wist hoe dat werd opgenomen. Hij had ooit een film gezien met Clint Eastwood, voordat die oud en serieus werd, waarin de blauw het recht in eigen hand nam en drugdealers en verkrachters uit de weg ruimde. Stel dat ze wisten wie er in die auto hadden gezeten? Stel dat ze dat de hele tijd hadden geweten en vonden dat vijf kogels een stuk minder moeite kostten dan vijf huiszoekingsbevelen? Het zou een hoop papierwerk schelen…

Theo hoorde gegil buiten en verstrakte. Zijn ogen zochten het pistool op de tafel voor hem.

Hij wachtte. Gewoon kinderen die genoten van alle opwinding.

Hij moest Javine bellen om haar te vertellen waar hij zat en wat er aan de hand was. Hij klapte zijn mobieltje open, riep het nummer op en probeerde zich te ontspannen zodat ze niets aan zijn stem zou horen.

Dat was niet makkelijk.

Op weg naar het drugspand was hij langs de plek gekomen waar ze bezig waren met de muurschildering voor Mikey. Net als altijd hadden ze zich uitgesloofd en hadden ze hem neergezet als een of andere engel. Goudbruine huid en glimmend witte tanden.

Theo had naar de beschilderde baksteen staan staren en aan SnapZ en de rest gedacht. Het was bij hem opgekomen dat ze weleens een grotere muur nodig zouden kunnen hebben.

 

Met de benen omhoog voor de buis – in kamerjas en pyjamabroek, met thee en een snel slinkend pak Jaffa-cakes – dat maakte de herinnering aan de ontmoeting met Frank Linnell een klein beetje goed.

Het gevoel dat ze aan het lijntje was gehouden.

Niet dat ze had verwacht er erg veel of zelfs ook maar iets wijzer van te worden, maar ze had er niet op gerekend dat ze de pub zou verlaten met meer vragen dan toen ze er binnenging.

Op het werk bleek een zaak vaak veel complexer dan zich in het begin liet aanzien: het geschokte familielid dat de dader bleek te zijn en van wie aan het licht kwam dat hij zelf was misbruikt. Er was altijd nog iets anders aan de hand. De meesten van haar collega’s hadden een hekel aan dat soort zaken; raakten uitgeput door de lange dagen en het papierwerk, door de druk van al dat leed.

Maar Helen leefde daar juist bij op.

De meeste mensen die een blik wormen openmaakten, deden het deksel liefst zo snel mogelijk weer dicht, maar Helen had altijd al de neiging gehad om haar vingers er goed diep in te steken. Om de slijmerige, kronkelende dingen om haar vingers te laten glijden tot ze er een gevoel bij kreeg.

Ze genoot van narigheid, ze was niet gelukkig als er niet een paar probleempjes opgelost moesten worden, dat was wat Paul altijd zei. Hoe meer ellende hoe beter.

‘Ja, precies, Hopwood. Nogal ironisch, de omstandigheden in aanmerking genomen…’

Ze zapte naar een andere zender en propte nog een Jaffa-cake in haar mond; zette het geluid harder en zwaaide haar benen van de tafel toen ze zag wat er aan de hand was.

Een verslaggeefster praatte recht in de camera, met een graffitischildering als achtergrond. Ze was jong en zwart, had een uitdrukking op haar gezicht waaruit gepaste ernst sprak, en ze probeerde het groepje jonge jongens te negeren dat zijn best deed om in beeld te komen. ‘Dit is alweer een schietpartij tussen bendes,’ zei ze. ‘De tweede moord in een paar dagen tijd waardoor deze hechte gemeenschap wordt opgeschrikt. De politie in Lewisham zet nu alles op alles om de onderste steen boven te krijgen in deze moorden, maar het lijkt er sterk op dat ze met een bendeoorlog te maken hebben.’ Twee van de jochies slaagden erin in beeld te komen op het moment dat de verslaggeefster overschakelde naar de studio. Ze schreeuwden naar de camera en namen maffe houdingen aan.

Helen herinnerde zich wat de leidinggevend rechercheur had gezegd toen ze die eerste maandag na de aanrijding in zijn kantoor zat. Dat Paul in Noord-Londen was omgekomen, maar dat de auto in het zuiden van de stad was gestolen. Misschien was de bende die hiervoor verantwoordelijk was in een territoriale oorlog verwikkeld en hadden ze de schietpartij expres op vijandelijk gebied laten plaatsvinden. Het was alleen een kwestie geweest erachter te komen welke bendes, had hij gezegd, en dat viel niet mee, gezien het feit dat het er zo veel waren. En dat er niemand in de rij stond om de politie te helpen.

Nu was dat misschien wat duidelijker geworden.

Het was in ieder geval de moeite waard om daar eens een kijkje te gaan nemen. Ze had de volgende ochtend vroeg een afspraak in het ziekenhuis, maar daarna kon alles en iedereen de klere krijgen. Geen reden waarom ze het niet zou proberen.

Om met die dikke vingers nog wat verder te poeren.