12

 

 

 

Honderd, honderdvijftig pond per week erbij.

De kans om de hele dag op zijn reet voor de tv te zitten.

Een sleutel.

Een wapen.

Dat had Theo overgehouden aan de ‘promotie’. De beloningen die een stukje hogerop in Easy’s driehoek op hem hadden liggen wachten.

En er was nog iets geweest, iets wat moeilijker was te duiden, maar wat veel enger was. Hij wist dat anderen in de bende het ‘respect’ noemden, hoewel dat woord soms als een leeg pakje sigaretten heen en weer werd gekeild, en hij genoot van de blikken, van de knikjes – het had geen zin te doen alsof het hem niets deed – van degenen bij wie hij nu hoorde, en van degenen die nog zaten te wachten tot ze zelf de kans kregen. Hij vroeg zich af of iemand van hen ook maar een idee had hoe schijtbenauwd hij die avond was geweest. En nog steeds was. Hij vermoedde dat een heleboel van hen dat wisten; meende iets van een verstandhouding, iets van begrip in een paar van die blikken te hebben gezien.

Het meest beangstigende was dat hij het nu moest waarmaken.

‘Kijk je naar die shit, man?’

Theo schudde zijn hoofd.

Mikey perste zich naast hem op de gescheurde nepleren bank en pakte de afstandsbediening. Theo staarde naar het scherm en zag de zender elke paar seconden veranderen: een vrouw in een leeg huis, mensen op loopbanden, auto’s, poker, een of andere idioot die aan het vissen was.

Het geluid stond zacht omdat ze op de deur moesten letten.

Nadat hij twee keer langs alle zenders was gegaan, nam Mikey genoegen met een aflevering van Diagnosis Murder. Hij ging achterover zitten. ‘Dat is die gast uit Chitty Chitty Bang Bang, man. Die fucker is oud geworden…’

De flat waarvan Theo de sleutel had gekregen, lag aan het eind van een galerij op de derde verdieping van de laagbouwflat: het poepbruine blok tegenover dat van Theo’s eigen flat en die van zijn moeder. Hier had Theo de laatste paar dagen met Mikey, SnapZ of een van de andere jongens doorgebracht, waar ze stash and cash-dienst hadden: het beheren van de handel en de poen.

Afgezien van een plasmascherm en een PlayStation3 was de flat praktisch leeg. Wat bij elkaar geraapte meubels in de voorkamer. Basisbenodigdheden in de keuken: bestek en een waterketel, een magnetron, een paar borden en mokken in de kast waar de in huishoudfolie gewikkelde crack in Tupperwarebakjes werd bewaard.

In de enige slaapkamer stond vrijwel niets behalve een bed met een slaapzak op het kale matras, een stapel oude kranten en een lamp in de hoek. Het metalen geldkistje was onder een losse plank onder de vloer verstopt. Theo moest ervoor zorgen dat de bankbiljetten na elke transactie in de geldkist werden gedaan, zodat ze klaar lagen wanneer As If ze aan het eind van de dag voor Wave kwam ophalen.

‘Stash and cash, man,’ had Easy gezegd. ‘Nou ga je verantwoordelijkheid hebben, T.’

Wat Theo vooral had, was een heleboel tijd om rond te hangen en steeds beter te worden in Grand Theft Auto. Tijd om met Mikey of wie dan ook te ouwehoeren. Tijd om Javine te bellen wanneer hij maar zin had.

Te veel tijd om na te denken.

‘Zelfde gast zat ook in Mary Poppins,’ zei Mikey. ‘Die moet zwemmen in het geld, man. Waarom moet ie deze shit gaan doen?’

Het was niet de bedoeling dat er iemand dood zou gaan.

Twee schoten achter in de auto. Dat was de deal; niemand gewond en wegwezen, klus klaar. Jezus, waarom moest dat stomme wijf dat nou doen, in paniek aan het stuur rukken alsof ze geraakt was of zo? De stoep op slingeren en op die mensen inrijden en al die ellende veroorzaken?

Fuck. Fuck. Fuck.

‘Niks aan de hand,’ had Easy gezegd, maar hij had het wapen niet in zijn handen gehad, of wel soms?

Theo wist alleen over de man bij de bushalte wat er in de kranten had gestaan. Een rapportage van dertig seconden in London Tonight, beelden van de BMW die werd weggesleept. Hij wist niet hoe hij heette, of hij getrouwd was, kinderen had, wat dan ook. Maar hij wist dat hij nog in leven had moeten zijn en dat de blauw de zaak heel wat serieuzer zou nemen nu dat niet zo was.

De bende nam het ook serieuzer, nam Theo heel wat serieuzer. Die knikjes en de blikken, alsof hij opeens een stuk hoger terecht was gekomen dan zijn bedoeling was geweest. Alsof hij een grote stap omhoog had gemaakt van straatkoeriertje tot hoofdfiguur in de bende.

Hij merkte dat Mikey opstond, het pistool van de tafel voor de bank pakte en zei: ‘Hé man, ben je doof of zo?’

Hij had de klop op de deur niet gehoord.

Hij pakte zijn eigen pistool – niet het ding dat hij drie avonden geleden had gebruikt, en dat door Wave al was weggewerkt – en liep naar de deur. Er werd weer geklopt, het geluid weergalmde tegen de stalen plaat voor de deur. Hij keek op de monitor aan de muur naar het beeld van de camera die buiten boven de deur was gemonteerd.

Ollie tuurde naar de camera en boog zich toen voorover tot dicht bij de intercom. ‘Jezus, man, kom op.’ Hij hield twee briefjes van twintig pond omhoog. ‘Die gast wil er twee, man. Wil ze snel, snap je wat ik zeg?’

Theo keek naar het beeld. Ollies dreadlocks leken bijna zilverachtig op het korrelige zwart-witbeeld. Het pistool voelde heet en zwaar aan in zijn hand.

‘Laat hem fokking binnen, man,’ zei Mikey.

Theo trok de grendels weg, deed de deur open en liet Ollie binnen die de kamer binnenstormde.

 

Onder het schoonmaken zette Helen een van Pauls oude platen van Queen op. Zette het geluid hard en zong mee. Ze stofzuigde grondig, schoof de grotere meubelstukken opzij om overal bij te kunnen en maakte alle spiegels en ramen schoon met azijn. Ze haalde de koelkast leeg en sopte hem uit; nam alle muren en keukenkastjes af. Ze zou op haar knieën de vloer hebben gedaan, maar ze wist dat ze evengoed had kunnen proberen om languit op een skippybal te gaan liggen.

Ze zweette tegen de tijd dat ze klaar was en ging voor de tv zitten tot het donker werd. Ze voelde de baby in haar buik bewegen en draaien, en ze probeerde te huilen.

Niet dat ze niet wist dat het vaak zo ging, dat de tranen soms als laatste kwamen. Ze had vaak genoeg gezien hoe zulk nieuws bij mensen aankwam, gemerkt dat het effect ervan van persoon tot persoon kon verschillen. Ze had hen zien schreeuwen, lachen of horen schelden. Maar vaak was er gewoon stilte, alsof er een rolluik werd neergelaten… voor de buitenwereld tenminste. Zo was het haar ook vergaan: ze was in bed overeind gekomen en had naar het licht getast toen de telefoon zaterdagochtend om halfvijf was overgegaan.

Had geluisterd en had gevoeld dat er vanbinnen zachtjes een knop om ging.

Ze wist dat de tranen vroeg of laat moesten komen, maar ze vroeg zich af of schoonmaken wat al schoon was en boenen tot je handen rauw waren misschien een soort rouwverwerking was. Vroeg zich af waarom ze de laatste maanden zo vaak had moeten huilen als een kind, maar er nu geen traan uit kon persen terwijl ze er zo’n behoefte aan had.

Alsof ze al haar tranen al had vergoten.

Jenny had de vorige dag een pan soep gebracht – ze kon naast alle andere dingen ook fantastisch koken – en nadat Helen had gegeten en de afwas had gedaan, ging ze zitten met de plastic zak die ze van Becke House had meegenomen.

Pauls persoonlijke bezittingen: het pak en het overhemd die waren teruggekomen uit het forensisch lab; schoenen, sokken, ondergoed, diplomatenkoffertje en paraplu; portemonnee, autosleutels en mobieltje. Ze spreidde alles netjes uit op tafel, vouwde het overhemd zo op dat de bloedvlekken in de kraag niet te zien waren en probeerde een paar knopen door te hakken.

Het pak zou ze laten stomen en naar de kringloopwinkel brengen. Ze moest al zijn kleren zo snel mogelijk uitzoeken. Om te kunnen kiezen wat hij zou dragen als het zover was.

Zijn blauwe pak met een wit overhemd. Misschien zijn gala-uniform als andere mensen dat wilden.

Ze zou de volgende morgen met de autosleutels naar Kennington gaan.

Pauls auto ophalen.

Misschien zou ze hem wel verkopen.

Het mobieltje had zichzelf uitgeschakeld. Ze pakte de oplader die aan Pauls kant van het bed in het stopcontact zat, en zette het toestel aan. Hij had als laatste met haar voicemail gebeld toen ze terugreed van Katie, ongeveer een uur voor het ongeluk.

Ze had sindsdien wel twintig keer naar het bericht geluisterd.

‘Met mij. We gaan net naar Gary’s huis… zoeken een taxi of een nachtbus of zoiets.’ Op de achtergrond wordt gezongen, en daarna wordt er geschreeuwd. ‘Hou je kop. Sorry… dat is Kelly die zit te klieren. Tot morgenmiddag, oké? Meer geschreeuw, en gelach van allebei. ‘Nou ja, maak er maar morgenavond van…’

Ze wist heel zeker welk gezicht hij had getrokken toen hij dat zei.

Ze knipperde met haar ogen en zag zijn gezicht weer voor zich, bleek en wezenloos, zwevend boven het witte laken in de opbaarruimte van het mortuarium. Ze hadden zijn haar gekamd. Zijn moeder had haar hand uitgestoken en haar vingers erdoorheen gehaald; zei dat ze er altijd een hekel aan had gehad als het te netjes zat.

Ze zag het pictogram met het envelopje in de hoek van het scherm, en zag dat er één ongelezen bericht was. Ze riep het op.

Een bericht van ‘Frank’ dat gisteren was ontvangen: ‘Zin in een Chinees volgende week? F.’

Pauls vader en moeder hadden het gehad over een rouwadvertentie in de krant, maar niemand wist eigenlijk in welke krant. Ze hadden een paar telefoontjes gepleegd, hadden mensen gevraagd het nieuws door te geven, en zij en Helen hadden samen waarschijnlijk de meesten van Pauls beste vrienden kunnen bereiken. Ze had al overwogen om zijn adresboekje door te nemen, om mensen te bereiken met wie Paul het contact had verloren, of met wie ze zelf geen contact had. Dit leek daar een goed moment voor.

Ze belde het nummer.

‘Paul?’ Een zachte stem, een Londens accent.

‘Is dit Frank?’

‘Met wie spreek ik?’

‘Sorry… je spreekt met Helen. Ik ben Pauls vriendin.’ Er viel een stilte. Helen wilde net weer iets gaan zeggen.

‘Ik weet wie je bent.’

Helen was even in verwarring gebracht, en hakkelde daardoor nog meer dan ze toch al zou hebben gedaan. ‘Luister, sorry voor het storen… dat ik stoor, maar ik wilde je zeggen dat Paul afgelopen weekend is overleden.’

‘Sodemieter op.’

Het was een reflex: recht voor zijn raap, maar toch schokkend; zijn krachtige afwijzende reactie. ‘Het spijt me heel erg.’ Ze wachtte even, luisterde naar zijn ademhaling, tot ze tot de conclusie kwam dat hij niets meer ging zeggen. ‘Ik zag dat je een bericht had achtergelaten, dus…’

‘Hoe is hij overleden?’

‘Het was een auto-ongeluk.’

‘Waar? Wat voor auto-ongeluk?’

‘Daar wil ik liever niet…’

‘Zat Paul achter het stuur?’

‘Nee, hij is… aangereden.’ Ze keek naar Pauls spullen op tafel. Op een van de schoenen zat ook een bloedvlek. ‘Nou, zoals ik zei, ik zag het bericht. Ik wilde alleen maar…’

‘Sorry voor m’n taalgebruik van zonet.’

‘Geeft niet.’

‘Nee. Het is onvergeeflijk.’

Zijn stem klonk plotseling bijna melodramatisch, en Helen vroeg zich af hoe zij op hem overkwam. Kalm? Misschien zelfs kil? ‘Hoor eens, ik weet dat je Frank bent, maar ik heb geen achternaam.’

‘Linnell,’ zei hij.

‘Oké.’

Hij zei het nog een keer. ‘Klemtoon op de tweede lettergreep.’

Ze boog zich voorover om een pen en papier uit haar tas te pakken. ‘Er is nog geen datum – voor de begrafenis, snap je – maar als je me een adres geeft, kan ik je laten weten waar en wanneer, als het zover is.’ Weer wachtte ze, tot ze begon te denken dat hij had opgehangen; ze hoorde gehoest en wat gesnuif. ‘Dus als je…’

‘Ik bel je,’ zei hij.

De verbinding werd verbroken.