38

 

 

 

Nadat Moody was vertrokken, sliep ze bijna de hele middag, en lag verder languit voor de televisie op zoek naar afleiding, maar zonder die echt te vinden. Hooguit tien minuten kon iets haar boeien en haar op minder sombere gedachten brengen.

Ze keek naar gedeelten van een programma over stand-upcomedians op het festival van Edinburgh en herinnerde zich dat Paul en zij het erover hadden gehad om ernaartoe te gaan. Af en toe gingen ze naar de Hobgoblin in Brixton, wat altijd een succes was geweest, en ze waren het erover eens geweest dat het leuk zou zijn er een week tussenuit te gaan naar het Fringe-festival om een paar van hun favorieten te zien. Paul had gezegd dat ze dan ook het kasteel en alle andere toeristenattracties af zouden lopen. Op een of andere manier dacht hij Schots bloed in de aderen te hebben, en hij was vastbesloten om uit te zoeken of er een Hopwood-ruitpatroon bestond.

‘Je bent net zo Schots als ik, eikel…’

Terwijl ze naar het programma lag te kijken, besloot Helen dat ze erheen zou gaan zodra ze de kans kreeg. Een ogenblik lang vatte ze het onzinnige idee op die avond naar de Hobgoblin te gaan, om Jenny op te bellen om te vragen of ze ook zin had. Ze kon wel wat humor gebruiken, en de komieken zouden haar zeker in de zeik hebben genomen wanneer ze elke twintig minuten naar het toilet was geschommeld.

Het was natuurlijk een vreselijk slecht idee. Die had ze de laatste tijd wel vaker gehad.

Behalve dat, en de momenten dat ze een beetje met de kandidaten van Countdown mee had zitten doen, had ze daar als een zombie gelegen. Het was wonderlijk, vond ze, dat dat woord werd gebruikt om mensen te omschrijven die er niet helemaal bij waren; mijlenver weg, vaag. Wonderlijk, omdat in die horrorfilms die ze van Paul had moeten uitzitten de zombies allesbehalve vaag waren. Ze hadden maar één drijfveer terwijl ze met veel kabaal rondstapten en bloederige hand- afdrukken op de ramen van de mensen achterlieten, één obsessieve gedachte, vreselijk en allesoverheersend. Terwijl ze daar lag en het geluid en de beelden over zich heen liet komen, werden haar eigen gedachten nu ook beheerst door iets wat even wreed was.

Ze dacht aan Gary Kelly, en hoe ze hem kon terugpakken.

Hoe ze zich met haar legitimatie en een of ander lulverhaal een weg naar de verhoorkamer of zijn cel zou kunnen kletsen. Ze werkte tot in detail uit wat ze allemaal tegen hem zou zeggen voordat ze zou doen waarvoor ze gekomen was, en wat ze hem zou kunnen aandoen zonder de baby in gevaar te brengen.

Misschien zou ze hem vragen dat gedicht nog een keer voor te lezen.

Eens kijken hoeveel andere gezichtsuitdrukkingen hij beheerste.

Het waren zure, stomme gedachten waar Helen zichzelf om haatte, en waardoor ze Kelly nog meer haatte, omdat hij haar daartoe bracht. Ze dommelde af en toe in en kromp in elkaar bij het horen van de stemmen en de absurd vrolijke muziek, maar ze was niet in staat op te staan en de tv uit te zetten.

 

Even na zessen ging de telefoon. Ze zou zich het tijdstip later herinneren omdat ze vaag de tune van het journaal van zes uur had gehoord en het geluid van de telefoon dat erdoorheen klonk.

Het was een inspecteur van de afdeling Moordzaken. Zo te horen de baas van Thorne. ‘Helen, we hebben een telefoontje gekregen. Kun je dit goed verstaan?’

Ze hoorde een geklik, daarna een heel zacht gesis voordat de telefoniste van de politie aan de lijn kwam. Na een stilte van vijf seconden spoorde de telefoniste de beller aan te spreken en vroeg opnieuw waar het om ging. Aanvankelijk klonk de stem van de beller gedempt toen hij iets tegen de telefoniste zei. Daarna, duidelijker, zei hij dat hij een boodschap wilde achterlaten. De telefoniste zei dat hij zijn gang kon gaan.

‘Dit is voor de vrouw van wie de vent is omgekomen bij die bushalte, oké?’

Er was een stilte. De telefoniste zei dat ze nog steeds luisterde.

‘Die zwangere.’ Weer een stilte van een paar seconden en daarna wat gemompel alsof hij in zichzelf sprak. Daarna klonk hij weer duidelijk. ‘Ik ben degene die in de auto heeft geschoten, oké? Het spijt me wat er is gebeurd… het was niet de bedoeling. ’t Maakt voor jou waarschijnlijk niks uit, maar het was niet de bedoeling.’ Hij snoof, schraapte zijn keel. ‘Dat is het. Ik ga pleite, ja… dus, dat wilde ik even laten weten voordat ik ga.’ Nog meer gesis en geklik; een zoemtoon die flauw verkeerslawaai had kunnen zijn. ‘Het spijt me…’

Het omgevingslawaai duurde nog een paar seconden en er klonk nog een diepe ademhaling voordat de verbinding werd verbroken.

Hoewel de kwaliteit van de opname slecht was, herkende Helen zowel de stem als iets wat hij had gezegd. Onder het luisteren herinnerde ze zich het gezicht van de jongen en het gesprek dat ze hadden toen hij haar boodschappen in de auto zette.

‘Goeie tijd om op vakantie te gaan, als je het mij vraagt.’

‘Ik zie niet zo gauw hoe ik binnenkort pleite kan gaan.’

Ze had hem gezegd zich gedeisd te houden…

‘Helen?’

‘Ik ken hem. Het is een jongen die ik in Lewisham ben tegengekomen.’

‘Wat? Ken je hem?’

‘Ik ben hem tegen het lijf gelopen.’

‘Waar?’

‘Gewoon… op straat. Jezus…’

‘Kun je ons iets vertellen waar we wat aan hebben? Iets wat hij heeft gezegd? Een signalement?’

Het zou allemaal even idioot lijken. Hij heeft mijn boodschappen gedragen. Hij leek ontzettend aardig. Hij vroeg naar mijn baby. ‘Niet echt,’ zei Helen.

‘Nou, als je nog iets bedenkt…’

Ze legde de hoorn neer, liep naar de bank en zette het geluid van de tv weer harder. Iets over hypotheekrente. Een brand in een woning met dodelijke afloop. Te veel zout in kant-en-klaarmaaltijden.

Hij had opgebeld om te zeggen dat het hem speet, dat het zijn schuld was. Hij kon het dus niet hebben geweten. Voor het eerst vroeg ze zich af wie van degenen in die auto wel precies wisten waar het om ging.

Wie van de vermoorde jongens?

’t Maakt voor jou waarschijnlijk niks uit…

Hij wist er niks van.

 

Het zou pas over een paar uur donker worden, maar ze ging vroeg naar bed. Ze dacht dat ze de badkamer op de avond van de inbraak samen met Roger Deering aardig schoon had gemaakt, maar toen ze bij de wastafel een stap naar achteren deed, had ze een glassplinter in haar voetzool. In het zachte vlees.

Zittend op de rand van het bad terwijl ze de splinter er met een pincet uit probeerde te krijgen, keek Helen op en zag zichzelf in de spiegel. Haar kamerjas was opengevallen. Haar borsten hingen en waren gezwollen, met blauwgrijze aders onder de huid. De band van haar trainingsbroek was dubbelgevouwen, platgedrukt door haar buik. Haar enkels zagen er dik uit.

Ze wikkelde het stukje glas in het bebloede papieren zakdoekje en gooide het in de wc; liet haar hand over haar bleke, behaarde scheenbeen glijden.

A mummy nobody would like to fuck.

Nu ze erover nadacht, en ze zich afvroeg of haar zus eigenlijk wist wat een MILF was, herinnerde Helen zich het gesprek tussen de jongen en een van zijn maten die ze op weg naar de parkeergarage waren tegengekomen. De verlegenheid van de jongen toen zijn vriend een stoere houding had aangenomen en naar haar had gewezen en zijn schunnige insinuaties had gedaan.

‘Stille wateren, diepe gronden…’

Ze herinnerde zich hoe de andere jongen hem had genoemd.

Het stelde niet veel voor. Waarschijnlijk was het vrijwel onbruikbaar. Zeker niet genoeg om inspecteur Thorne of zijn baas om negen uur ’s avonds mee lastig te vallen.

Helens gezicht vertrok toen ze haar gewicht op haar voet liet rusten, maar tegen de tijd dat ze de slaapkamer had bereikt en zich begon aan te kleden, voelde ze het al niet meer.