7

 

 

 

Paul was voor zevenen van huis gegaan en was het meeste verkeer door Brixton en Kennington voor geweest, maar hij was duidelijk niet de enige die had gehoopt het kantoor een uur of twee voor zich alleen te hebben. Er waren al behoorlijk wat vroege vogels met afgetrokken maandagochtendgezichten toen hij binnenkwam. Niet dat het merendeel er op de andere dagen van de week beter uitzag.

Voor blije politieagenten moest je bij de tv-series zijn, of op popfestivals waar ze rook met die typische geur inademden.

De gesprekken bij de koffie en de eerste sigaret op de achterplaats kwamen op een of andere manier steeds terug op hetzelfde onderwerp: het feit dat Paul de laatste tijd niet veel op kantoor was.

‘Wiens kont heb jij zitten likken, vuile mazzelaar?’ luidde het vriendelijkste commentaar. ‘Waarom moeten wij hier al het vuile werk doen terwijl jij je snor drukt en maar wat rondtoert, smerige lijntrekker?’ was gebruikelijker.

Paul trok zijn gebruikelijke zelfvoldane gezicht en maakte hen niets wijzer. Hij wist dat ze allemaal wel iets beters hadden te doen dan zich druk te maken om wat hij op een werkdag deed. Hij slijmde en smoesde waar het nodig was, dronk zijn koffie op en trapte zijn sigaret uit, zodat ze allemaal weer aan het werk konden.

Halverwege de ochtend had hij zijn bureau weer redelijk op orde, hoewel er nog steeds een hele berg ‘af te handelen ellende’ op zijn bureau lag en op de computer stond. Hij had een stuk of tien e-mails verstuurd, evenveel rapportageformulieren over het gebruik van zijn mobiele telefoon ingevuld en de surveillanceverslagen getypt waar hij door drie verschillende afdelingen om werd lastiggevallen. Het was al moeilijk genoeg om de papierwinkel op orde te houden als je alleen maar deed wat je geacht werd te doen…

‘Ga je straks mee lunchen?’

Paul keek op toen brigadier Gary Kelly een archiefdoos opzijschoof en tegen zijn bureau leunde. ‘Ik mag hopen dat je het niet over de kantine hebt.’

‘Ik dacht aan die Chinees tegenover Waterloo Station,’ zei Kelly. ‘Maakt reclame met een “eet zo veel als je kunt”-menu voor de lunch.’

‘Klinkt goed.’

‘Nou ja, ik bedoel, als je er dan nog bent, natuurlijk.’ Kelly was klein, had zandkleurig haar en een glimlach die zijn hele gezicht veranderde en zijn gelaatstrekken verwrong. Toen Paul hem voor het eerst ontmoette, wist hij niet of de mensen hem ‘Pieper’ noemden vanwege zijn Ierse naam of zijn aardappelkop. ‘Ik weet dat je het enórm druk hebt.’

‘Ja, sorry, maat. Ik had wat dingetjes uit te zoeken. Je weet hoe het gaat.’

Kelly boog zich voorover en ging zachter praten. ‘Nou, eerlijk gezegd weet ik dat dus niet.’ Hij knikte in de richting van de andere werkplekken. ‘Ik kan me voorstellen dat je niet wilt dat dít zootje weet waar je mee bezig bent, maar wij kennen elkaar toch al wat langer.’

Paul lachte. ‘Het is echt geen groot geheim, dat zweer ik.’

‘Nou, voor de draad ermee, dan.’

‘Onder de lunch praat ik je even bij, goed?’

Kelly knikte. Het leek erop dat hij het slikte.

‘Niet dat het allemaal zo spectaculair is, hoor.’

Dat gaf Paul een paar uur tijdwinst om iets te verzinnen. Een blunder in een oude zaak die aan het licht was gekomen en waar hij nu over was uitgegleden; dat hij zich in de nesten had gewerkt en dat nu stiekem probeerde op te lossen; misschien een paar dingetjes op het persoonlijke vlak waar hij iets mee moest.

Kelly was een goeie vriend, wat betekende dat het makkelijk was om hem om de tuin te leiden.

‘Hoe is ’t met moeder de vrouw?’

‘Prima,’ zei Paul, naar het computerscherm kijkend. ‘Ze is kogelrond, maar verder prima.’

‘Vind je het nog steeds spannend? Of zit je ondertussen in het stadium “doodsbenauwd”?’ Kelly had twee kinderen en een vrouw die net weer zwanger was geworden. ‘Eerlijk, jongen, ’t is hard werken, maar je zult het prachtig vinden, dat beloof ik je.’

Een goeie vriend, maar er was een heleboel dat Paul hem niet had verteld.

‘O, trouwens, ik krijg vijftien pond van je.’

‘Waarvoor?’

Kelly hield zijn hand op. ‘Ze organiseren een afscheidsfeestje voor Bob Barker, volgende week vrijdag.’

Paul graaide in zijn portemonnee naar het papiergeld. ‘Waar is het?’

‘Zijn we nog niet uit.’ Kelly nam het geld aan. ‘Voor ons zou het handiger zijn als het hier was, maar sommige ouwe stompen met wie hij in de vliegende brigade heeft gezeten, willen graag dat het ten noorden van de rivier is. Je hoort het nog.’

Paul keek langs hem heen en zag inspecteur Martin Bescott zijn kant op komen en met open mond naar hem wijzen, zogenaamd verbaasd hem daar te zien.

‘O ja, die wil je spreken,’ zei Kelly.

De inspecteur zou zich niet zo makkelijk laten afschepen als Kelly, maar Paul wist dat hij het aankon. Hij stond op en liep met een glimlach om zijn bureau heen. Zei: ‘Ik denk niet dat een briefje van mijn moeder veel zal helpen, hè?’ Al vijftien pond in de min en tien lastige minuten met zijn baas op de rol; maar toch nog niet al te veel waar hij deze ochtend van over de zeik zou gaan.

Niet met wat Kevin Shepherd in de aanbieding had.

Shepherd had een paar dagen geleden gebeld: overlopend van vriendelijkheid, alsof ze de beste maatjes waren; had hem terloops uitgenodigd om die avond mee uit eten te gaan in een nieuwe Italiaanse tent met ‘fatsoenlijk gekookte aardappelen’ en zonder ‘verziekte Franse sauzen’. Zo werkte het meestal: een etentje en een paar mooie flessen wijn; misschien een dagje naar de paardenraces of een avondje in een club of casino; en zíj trakteerden altijd. Nee, nee, hou jij je geld nou maar op zak, maat… doe niet zo idioot, ik betaal.’ Maar niets wat van hand verwisselde; niet in het begin.

Van een veilige afstand werden alleen de bedoelingen duidelijk gemaakt.

De taxi had hem op dezelfde plaats opgepikt als eerst. Ray was al even babbelziek als de vorige keer en zei de hele rit naar Shoreditch geen stom woord. Hij wierp Paul alleen een gevaarlijke blik toe toen die bij het uitstappen zei dat hij erg genoten had van het gesprek.

Shepherd zat aan een tafeltje in de hoek te wachten. Hij was bezig iemand een sms’je te sturen onder het genot van een royaal glas van het een of ander. Heel relaxed, of hij deed in ieder geval zijn best om die indruk te wekken. ‘Dit wordt genieten, Paul.’ Hij reikte het menu aan en schonk nog een glas wijn in. ‘Bij onze vorige ontmoeting wist ik meteen dat je van dit soort tenten hield. Maar pas op, hè, we genieten ook van een omelet met gebakken aardappelen in een goedkoop tentje als iemand anders ervoor dokt, ja toch? De menselijke natuur.’

Paul genoot van elke hap paddenstoelenrisotto en linguine met venusschelpen in een pikante saus. Shepherd klaagde droevig glimlachend tegen de ober dat zijn pasta overgaar was en knipoogde tegen Paul toen zijn bord haastig naar de keuken werd teruggebracht. Hij reageerde met gepaste charme toen er een nieuw bord werd gebracht, en toen de koffie en de tiramisu door het huis werden aangeboden. Paul deed net alsof hij toch wel een beetje onder de indruk was, terwijl hij eigenlijk vond dat Shepherd een nog grotere zak was dan hij had gedacht.

Ze hadden het over Shepherds vakantiehuis in de Languedoc en over het verbouwde pakhuis in de Docklands; de auto’s waar hij in reed en de auto’s die hij als investering achter slot en grendel had staan. Shepherd probeerde Paul nog een paar persoonlijke details te ontfutselen, en die zag er geen kwaad in hem die te geven.

Hij vertelde hem over zijn appartement in Tulse Hill, over zijn vriendin en over de baby die over een paar weken zou worden geboren. Shepherd leek oprecht blij en hief het glas. Maakte grappen over hoe alles anders zou worden: de dronken nachten, het seksleven, en niet in de laatste plaats hoeveel geld Paul aan het eind van iedere maand nog op zijn rekening zou hebben staan.

Dat laatste lieten ze allebei een paar seconden in de lucht hangen.

Er werd natuurlijk niet al te veel gepraat over het witwassen van geld of carrouselfraude. Geen diepzinnige uitwisselingen over stanleymessen en discipline onder de werknemers. Een gewoon relaxed gesprekje, vriendschappelijk en niet zakelijk – het gebruikelijke werk in dit delicate stadium van een relatie. Tot ze buiten waren, tenminste; wachtend tot de taxi zou komen.

‘Die dingen waar jij alles van schijnt te weten,’ zei Shepherd. Hij had een grote sigaar opgestoken waar hij onder het praten mee rondzwaaide. ‘Mijn hypothetische zakelijke transacties met Roemenen en dergelijke. Dat is specialistische kennis, veronderstel ik?’

Paul keek hem aan. ‘Dat klopt,’ zei hij. Hij speelde even met de gedachte om dezelfde vage taal te bezigen als waar Shepherd van scheen te houden, en te praten over ‘inlichtingen die onafhankelijk zijn verzameld’. Maar uiteindelijk had hij daar geen zin in. ‘Alleen ik weet ervan, op het moment.’

Heel belangrijk, dat laatste.

Shepherd blies van opzij rook uit zijn mond. ‘Ik werk samen met een aantal politiemensen en stafleden, en volgens mij zijn zij allemaal specialisten op een bepaald gebied.’

‘Zo te horen heb je er al meer dan genoeg,’ zei Paul.

Shepherd schudde zijn hoofd. ‘Je zou wel gek zijn als je je netwerk van medewerkers niet zou uitbreiden als de kans zich voordeed. Iedereen brengt iets anders in, zo is het toch? Een of andere expertise.’

‘Experts zijn meestal niet goedkoop.’

‘Je krijgt waar je voor betaalt, Paul.’

De taxi stopte en Shepherd deed het portier voor hem open. Paul bedankte voor de gezellige avond en knikte toen naar Ray. ‘Maar je moet hem eens zeggen dat hij niet zoveel moet ouwehoeren. Ik krijg de zenuwen van dat constante gekwek.’

‘En je bent nog verrekt grappig ook, da’s goed.’ Shepherd gooide zijn sigaar in de goot. De huid om zijn mond was wit. ‘Ik weet alleen niet zeker of Ray zich zal bescheuren. Zie je, een paar jaar geleden heeft een of andere klootzak z’n tong eruit geknipt met een snoeischaar.’

Paul keek naar Ray, die zich in zijn stoel had omgedraaid. ‘Jezus…’

‘En denk erom, lachen is lang niet zo gevaarlijk als constant gekwek.’

‘Sorry.’ Paul deed zijn mond open en weer dicht. ‘Ik wist niet…’

Ray bedierf het bijna, maar draaide zich net op tijd om voordat zijn gezicht duidelijk verried dat hij de grap nog net zo lollig vond als alle voorgaande keren.

‘Ik zit je maar op te fokken,’ zei Shepherd. ‘Je moest jezelf eens zien.’

Paul sloeg met zijn hand tegen zijn borst en hoestte een lachje op. ‘O, godzijdank.’

‘Dat gezicht van je…’

Paul vond dat hij de opluchting behoorlijk goed had gespeeld. Net zo goed als de geschoktheid en onnozelheid. Hij was er goed in Shepherd en zijn soort te laten denken dat ze de overhand hadden, zelfs voordat ze met geld over de brug waren gekomen. Vijf minuten later, achter in de taxi, op weg naar West End, vond Paul dat de hele avond goed was verlopen. En hij wist dat Kevin Shepherd er net zo over dacht.