20
‘Ik weet wel dat we dit soort tenten eigenlijk niks horen te vinden,’ zei Deering. ‘Ik weet dat het trendy is om ze af te kraken omdat ze de hele wereld overnemen of zoiets. Maar ik vind de koffie zo lekker…’
Hij had iets merkwaardigs, absoluut, maar Helen vond hem niet zo’n mafketel als ze na die berichten op haar antwoordapparaat had gedacht. Misschien was het ‘God zegene je’ gewoon een soort verbale tik. En zelfs als het dat niet was, zag het er niet naar uit alsof hij haar zou willen overhalen zich binnenkort voor Jezus open te stellen.
Helen dronk thee. ‘Ik vind de koffie ook lekker,’ zei ze. ‘Maar de baby vindt het minder. Begint als een gek te spartelen.’
Deering had die ochtend gebeld nadat Helen het grootste deel van een onaangename vrijdag en zaterdag ruzie met mensen had gemaakt: met Pauls moeder, die niet over ‘rock’-muziek op de begrafenis wilde praten; met Jenny, die had gezegd dat ze Pauls oude kleren niet nodig hadden, maar bedankt voor het aanbod; met haar vader, die zich had geërgerd aan haar suggesties toen hij grote moeite had het wiegje in elkaar te zetten. Deering had gevraagd of ze zin had om met hem koffie te gaan drinken, en het vooruitzicht om alles met een vrijwel volslagen vreemde te bespreken, om haar hart uit te storten, sprak haar wel aan.
En er viel nogal wat uit te storten.
Hij had haar even na tienen opgehaald en was toen naar de Starbucks bij het metrostation Brixton gereden. Het was er niet druk en Helen was aan een tafeltje bij het raam gaan zitten, vanuit de gedachte dat ze nog altijd naar mensen kon zitten kijken als het gesprek stroef verliep. Een snelle koffie liep uit op een brunch met geroosterde panini en brownies, en Deering had erop gestaan te betalen. Toen Helen zag dat het bijna twaalf uur was, besefte ze dat ze bijna twee uur onafgebroken hadden zitten praten.
Dat zíj had zitten praten.
‘Ik denk dat je extremer op andere mensen reageert,’ zei Deering, ‘als je iemand hebt verloren.’ Hij frunnikte aan een knoop van het versleten spijkerjasje, dat hij op een donker poloshirt droeg.
Het verraste Helen hoeveel jonger hij eruitzag nu hij niet op zijn werk was, hoewel hij geen poging deed zijn vroegtijdige kaalheid te verbergen. Ze meende ook te horen dat zijn accent sterker was, en ze vroeg zich af of hij het onbewust onderdrukte wanneer hij met andere technici en politiemensen sprak.
‘Dat je in de zevende hemel bent bij ieder snippertje goed nieuws. Of iemand meteen uitkotst wanneer ze je ergeren.’
Helen zei dat ze begreep wat hij bedoelde, dat zij zich precies zo voelde, maar dat er niet veel was geweest waarover ze zich in de zevende hemel voelde. Zeker de afgelopen dagen niet.
Ze had zich tegenover Pauls moeder weten te beheersen door zichzelf in te prenten dat deze vrouw, met wie het nooit helemaal geboterd had, net zo kapot was als zijzelf. Helen wist niet of Pauls moeder van haar avontuurtje wist, en ze stond niet te springen om het haar te vragen. De ruzie met haar vader was niet anders geweest dan die honderd andere die ze in de loop der jaren hadden gehad. De ouwe hield er niet van als iemand hem zei wat hij moest doen. Dat had hij ook aan zijn twee dochters doorgegeven.
Maar bij Jenny thuis was het flink uit de hand gelopen.
Zaterdagmiddag hadden ze gezellig zitten lunchen; Tim keek met een half oog naar het voetbal en de kinderen zaten lief te spelen. Om precies te zijn gedroegen ze zich iets te voorbeeldig, en Helen vermoedde dat ze waren geïnstrueerd om niets te zeggen of te doen waardoor tante Helen van streek zou kunnen raken. Over oom Paul werd al helemaal niet gesproken.
In de keuken zei Jenny dat ze het er met Tim over had gehad en dat hij nu eigenlijk al te veel kleren had en dat ze er zelf al veel eerder mee naar de kringloopwinkel had moeten gaan. Helen was uit haar vel gesprongen en Jenny was kalmpjes naar de woonkamer gelopen en had tegen de kinderen gezegd dat ze boven moesten gaan spelen. Ze waren niet prettig uit elkaar gegaan, en Helen had haar zus sindsdien niet meer gesproken.
Nu zuchtte ze, maar ze herinnerde zich nog steeds de drang iets naar Jenny’s hoofd te gooien, wat van dat fijne dure servies op het granieten werkblad aan scherven te slaan. ‘Ik ben belazerd als ik degene ben die het weer goedmaakt.’
‘Dat bedoel ik,’ zei Deering. ‘Alles is… heftiger.’
‘Ik ben nog het meest kwaad op Paul.’
‘Dat weet ik.’
‘Echt ziedend.’
‘Je wordt er ontzettend emotioneel van.’
Helen knikte en dacht: maar nog steeds geen tranen, en sprak die gedachte vervolgens uit.
‘Dat is óók normaal. Daar bedoel ik mee dat er tijdens zo’n periode geen “normaal” gedrag bestaat. Er is geen sjabloon voor verdriet, weet je?’ Hij frunnikte weer aan de knoop. ‘Ik ben zelf ook behoorlijk kwaad geweest.’
‘O. Op wie?’
‘Op mijn vrouw.’ Deering glimlachte. ‘Een hersentumor, anderhalf jaar geleden.’
Helen nam hem op. Plotseling was de aandacht die hij voor haar had, de zorgzaamheid, volkomen begrijpelijk. Ze deed haar mond open, naarstig op zoek naar de juiste woorden, maar Deering bespaarde haar de moeite.
‘Ze had vaak last van hoofdpijn en ging er twee of drie keer per week bijna aan onderdoor.’ Hij legde een vlakke hand tegen zijn hoofd, net boven het rechteroor. ‘We noemden het gewoon migraine, en Sally was niet zo’n type dat bij het minste of geringste naar de dokter rende. Tegen de tijd dat ik haar zover had gekregen, had ze nog maar een paar maanden.’
‘Wat erg.’
‘Ik had meer moeten aandringen.’
‘Doe niet zo raar.’ Ze zag hoe hij zijn schouders ophaalde, zich vooroverboog en de lege kopjes uit het midden van de tafel schoof. Zag hoe hij in ieder kopje een vies lepeltje stak en ze in het gelid zette, zodat alle oren dezelfde kant op wezen. ‘En hoe was je eraan toe? Nadat het was gebeurd?’
Hij blies lucht tussen zijn samengeperste lippen naar buiten alsof hij niet wist waar hij moest beginnen. ‘Ik wilde met iedereen praten die haar had gekend. Wie dan ook. Ik wilde dingen horen die ik niet wist. Verhalen, dingen die ze zich herinnerden. Ik geloof dat ik al die dingen wilde opslaan. Herinneringen, zelfs als ze niet van mezelf waren, zodat ze niet… op zouden raken.’ Hij glimlachte. ‘Onnozel, hè? Alsof ze ooit op kunnen raken.’
Helen zei hem dat zij eigenlijk vrijwel hetzelfde had gedaan. Hij wachtte, maar ze wijdde niet verder uit.
‘Het is altijd prettig om te weten dat je niet de enige mafkees bent,’ zei hij.
Ze vertelde hem niet dat ze naar iets op zoek was gegaan om de man van wie ze dacht dat ze hem al behoorlijk goed kende, nog beter te leren kennen, en dat ze meer te weten was gekomen dan haar lief was. Ze vertelde hem natuurlijk ook niet met wie ze had gepraat: over haar gesprekken met Frank Linnell en Kevin Shepherd. En ze vertelde hem evenmin wie ze later die dag wilde spreken. Ze dacht dat hij het op een of andere manier ziek zou vinden.
En misschien was dat ook wel zo.
Toen Helens blikken op haar horloge niets aan duidelijkheid te wensen overlieten, zei Deering dat hij er ook vandoor moest. Hij vertelde haar dat hij bijna klaar was met zijn rapport, maar dat hij nog een paar zaken met de verkeerstechnisch rechercheur moest doornemen.
‘Wat voor dingen?’
‘Niks bijzonders. Wat procedurele zaken.’
‘Nooit mijn sterkste kant geweest,’ zei Helen.
‘Je weet dat je me kunt bellen,’ zei Deering. ‘Als je ergens over wilt praten. Ik begrijp het. Nou ja, nu weet je dat ik het begrijp.’
‘Dank je.’
‘Of als je gewoon tegen iemand aan wilt schreeuwen.’
‘Daar zul je spijt van krijgen,’ zei Helen.
Buiten op straat keek ze naar de voorbijgangers die van het mooie weer genoten, en op weg waren naar barbecuefeestjes en pubs waar ze met hun vrienden hadden afgesproken. Ze zag hen kletsen en lachen, en ze haatte hen stuk voor stuk.
Precies zoals Deering had gezegd: heftig.
Ze stelde het zich voor als iets wat zich razendsnel door haar aderen verspreidde en vroeg zich af of de baby die ze droeg ook iets van die onnatuurlijke stof zou binnenkrijgen. Door de navelstreng toegediend zou krijgen tot hij zich rood aangelopen en schreeuwend een weg naar buiten had gevochten.
Javine had Benjamin die dag meegenomen naar een vriendin, zodat Theo het rijk alleen had. Dat kwam hem goed uit. Hij wist niet of zijn moeder en Angela twee verdiepingen lager thuis waren, maar zoals de zaken ervoor stonden, had hij geen behoefte aan gezelschap.
Het was een warme dag en hij liep in een korte broek en een hemd in de flat rond en maakte zijn laatste skunk en bijna al het bier in de koelkast op.
Hij had wat muziek opgezet en probeerde ernaar te luisteren, bladerde een krant en een oud tijdschrift door, maar kon niet langer dan een paar minuten stil zitten. Hij zette het geluid harder zodat hij het goed kon horen terwijl hij van de ene kamer naar de andere liep.
Wolves and leopards,
Are trying to kill the sheep and the shepherds.
Too much watch and peep,
It’s time the wolves dem leave the sheep…
Theo wist niet of Dennis Brown nog leefde of niet, maar hij hield van zijn stem en de stemming waarin die hem bracht.
Toen de stokoude muziekinstallatie die ze thuis hadden gehad eenmaal de geest had gegeven, had hij een aantal van de reggae-elpees van zijn vader vervangen door cd’s. Hij had ze met kerst en op verjaardagen aan zijn vader cadeau gedaan, en later had hij ze geërfd. Af en toe luisterde hij ernaar: Burning Spear, Toots and the Maytals, en de verzamelelpees Rock Steady en Tighten Up; en Marley natuurlijk.
Niet dat hij op de retrotoer was, of zo. Er waren genoeg grime-dj’s en rapgroepen die de coolste beats op de mat legden waarop hij graag uit zijn dak ging, net als iedereen. Maar in deze oude albums vond hij iets wat ontbrak in het Amerikaanse imitatiegedoe waar zijn matties naar luisterden. Over hoe groot hun schietijzers wel niet waren en hoeveel bitches ze wel niet een ram hadden gegeven, al die shit.
En met een joint erbij klonk het helemaal te gek. Wat dat betreft had zijn vader gelijk gehad.
Hij lag op bed, sloot zijn ogen en bedacht dat alles klote was geworden sinds Mikey was vermoord.
Er was meer politie in de buurt dan ooit. High Street stond nog steeds vol met politiebusjes, en er liepen zwaarbewapende patrouilles rond. Op iedere straathoek stonden mensen elkaar boos aan te staren, en heel even had Theo zich opgelucht gevoeld, omdat ze in ieder geval niet naar hem op zoek waren.
Niet allemaal, tenminste.
Hij had er zelfs een paar gesproken. Niet dat hij veel keus had, ze spraken iedereen aan. Hij had niet veel gezegd, alleen zijn naam en adres opgegeven en gezegd dat hij niets wist. Kreeg die blik terug waaruit sprak dat ze dat die dag al honderd keer hadden gehoord.
Eén van hen, een vrouw, zei: ‘Wil je soms niet dat dit wordt opgelost?’
Theo wist genoeg, natuurlijk. Vermoedde in ieder geval genoeg…
Er waren altijd bendes die elkaar om de handel naar het leven stonden, die het op groepen als zij hadden gemunt vanwege de drugs, vanwege het feit dat er geld voor het oprapen lag. Maar meestal ging het om territorium. Om de grenzen ervan en de marges ertussen.
Easy had die grenzen overschreden, en Theo wist dat, omdat hij zo stom was geweest om zich te laten meeslepen. Inbreken en hoeren bestelen. Hij twijfelde er niet aan of ze waren doorgeschoten, hadden zich op andermans terrein begeven, en Easy had heel goed geweten waar hij mee bezig was. Meestal waren de grenzen duidelijk gemarkeerd: een bepaalde tag op een muur, een paar oude gympen die aan een telefoonlijn hingen, en ook al was er geen teken, iedereen wist het. In welke pubs je beter niet kon komen, en in welke straten je niet verzeild wilde raken.
Easy dacht dat hij kon gaan en staan waar hij wilde, die stomme klootzak. Dacht zeker dat hij een speciaal visum had of zoiets, en nu had hij iets in gang gezet.
En nu ontplofte de hele boel in hun gezicht, smerig en keihard.
Theo had hem de afgelopen dagen niet veel gezien, maar hij had gemerkt dat zijn vriend van slag was. Hij wist niet of de rest van de groep het had gemerkt, maar hij wel. Wave had zich ook gedeisd gehouden. Die werd waarschijnlijk zwaar op de huid gezeten door de lui in de driehoek boven hem die bang waren dat mensen hun crack nu zouden kopen bij een bende die niet in de vuurlinie lag.
‘Wolves and leopards are trying to kill the sheep and the shepherds…’
Hij stond op en liep terug naar de keuken, gooide zijn lege bierblikje weg, staarde in de koelkast en dacht erover om wat te eten.
Javine zou voorlopig niet terug zijn. Zij vond het best om weg te zijn en hij vond het ook best. Het was lastig geweest de laatste dagen, sinds Mikey. Het was altijd hetzelfde als er iemand dood was.
Niet dat ze veel had gezegd. Ze had hem alleen maar aangekeken. Had de baby vastgehouden en hem aangekeken met een blik die zei: ga je er nu over nadenken? Over hoe je ons uit dit krot gaat krijgen?
Theo deed de koelkast dicht.
Hoe zou hij dat voor elkaar moeten krijgen? Hij zat toch al niet zo goed in de slappe was, en bovendien moest hij aan zijn moeder en Angela denken. Hij had nooit met zoveel woorden beloofd dat hij voor hen zou zorgen, had geen rustig moment met zijn vader gehad waarin hij het had toegezegd, maar dat was ook niet nodig. Het sprak voor zich.
Het nummer stierf weg en werd gevolgd door een ander: een intro met drum en bas, met de aanzwellende blazers op de achtergrond. Hij herinnerde zich dat zijn vader met die nummers meezong met zijn hoge, hese stem; er nog steeds van overtuigd dat hij heupwiegend de casanova kon uithangen.
Toen Theo opgroeide had hij zich een buitenbeentje gevoeld omdat hij een vader had die er altijd was, maar nu was hij net als de anderen. Net als de meesten in zijn groep tenminste. Afwezige vaders. Daar zaagden de kranten maar steeds over door, en de blanken aan de universiteiten die rapporten schreven en dat soort onzin. Daar werd de ellende door veroorzaakt, vermoedden ze. Daarom ontspoorden types als Easy en Mikey, en Theo zelf. Het kwam er allemaal op neer dat hun een raadgever was ontnomen omdat de mannen waren weggelopen of weggenomen. Door kanker of een kogel.
Toen hij de woonkamer in liep, betrapte Theo zich erop dat hij aan het kind van de dooie smeris dacht, het kind dat nog niet eens geboren was. Hij vroeg zich af hoe die het eraf zou brengen. Het kind wiens vader Theo hem had ontnomen.
Hij zette de muziek harder en ging bij het open raam staan. Hij zag het niet snel gebeuren, maar als hij ooit de kans wilde krijgen om Javine te geven wat zij voor hun drieën voor ogen had, had hij geld nodig, veel geld.
Hij moest naar buiten. Naar beneden en rakelings langs die blauwe uniformen lopen en langs de rijen busjes met tralies en getint glas. Om te gaan werken.
Frank pakte zijn mobieltje om te controleren of hij bereik had. Hij wilde Clives telefoontje niet missen. De invalchauffeur, een van Clives mannen, kwam het terras op lopen, of liever gezegd wat een terras zou zijn als alles klaar was, en pakte zijn zonnebril.
‘Kan ik iets te drinken of iets anders voor je halen, Frank?’
‘Nee, dank je.’
‘Zeker weten?’
Frank hield zijn hand omhoog om het felle licht af te schermen, en zei: ‘Een bitter lemon dan, of zo.’
De chauffeur liep terug naar het café en Frank pakte de zondagskrant weer op, terwijl het lichte maar welkome briesje zachtjes aan de pagina’s trok.
De achterkant van de pub was behoorlijk zonnig, en er zouden pas parasols komen als de tent was verkocht, maar hij had uiteindelijk wat schaduw gevonden door aan één kant dicht tegen het hek aan te gaan zitten. Er moesten nog vlonders worden gelegd en potplanten neergezet, maar toch was het al een prettige plek om de zondagochtend door te brengen, en Frank vond het belangrijk om er te zijn. Om ervoor te zorgen dat het werk aan de kroeg opschoot terwijl Clive zich met belangrijker zaken bezighield.
De kranten schreven nog steeds over de problemen met de bendes, maar de strekking ervan was nu algemener. Pauls dood was geen voorpaginanieuws meer. Er werd zijdelings naar verwezen in een paar redactionele commentaren, maar alleen voor zover zijn dood symptomatisch was voor de bredere problematiek van de drugsbendes, die nog eens extra onder de aandacht was gebracht door de meest recente afrekening, het neerschieten van Michael Williamson, zestien jaar, twee dagen geleden in Lewisham.
Clive had al voorspeld dat ze tot die conclusie zouden komen. Zat wat in. Maakte het hun wel makkelijker.
Hij sloeg net het sportkatern van de Mail open toen de chauffeur terugkwam met zijn drankje: een groot glas frisdrank, met ijsblokjes en citroen. ‘Volgende keer geen citroen,’ zei Frank. Hij had medelijden met die vent die zweette als een otter in zijn donkere pak en stropdas, maar uiterlijk was nu eenmaal belangrijk. In zijn werk bestond er geen dag waarop je informeel gekleed kon gaan. Dat gold natuurlijk niet voor Frank zelf, die een zwembroek, sandalen en een overhemd aanhad dat hij voor het mooie weer had bewaard. Hij noemde het een hawaïhemd, maar Laura had gezegd dat het eruitzag alsof iemand erop had gekotst. ‘Geven de mensen in Hawaï veel over?’ had ze gevraagd.
Frank las het verslag van de wedstrijd van West Ham. Eigenlijk volgde hij ze niet meer; het was meer uit gewoonte. Er was een midweekmatch waar hij wel naartoe wilde, en golf op tv waarvoor hij niet moest vergeten de Sky Plus-box in te stellen.
Hij nam een slok en sloeg de voorpagina van de Sunday Mirror op: voornamelijk foto’s, en hoewel hij zijn best deed, snapte hij het verhaal niet. Het was moeilijk om je te concentreren met al dat lawaai binnen: het hameren en boren. Maar hij was wel blij met het lawaai. Hij betaalde deze klootzakken anderhalf keer zoveel om op zondag te werken en hij zat daar om ervoor te zorgen dat ze niet op hun reet zaten en thee dronken.
‘Als je ze de kans geeft,’ had Clive gezegd, ‘vreten ze de suiker ook nog op. Eigenlijk zouden ze hun offertes moeten opstellen inclusief suiker en chocoladebiscuitjes.’
Hij vroeg zich af of hij de telefoon boven die herrie uit kon horen en legde hem dichterbij neer. Omdat hij het telefoontje niet wilde mislopen, zette hij zijn mobieltje ook op de trilstand in de hoop dat als hij hem niet hoorde overgaan, hij het ding op de tafel zou zien rondspringen.
Toen hij het krantenartikel opnieuw begon te lezen, bleek dat een of andere tv-babe die ooit een realitysoap had gehad het nu deed met het vriendje van een andere loser. Ze poseerde in bikini om iedereen te laten zien wat ze haar nieuwe minnaar te bieden had. Frank wist dat het allemaal met verkoopcijfers had te maken, dat zaken zaken waren, maar toch werd hij er onpasselijk van.
De prioriteiten die mensen stelden…
Hij dronk de rest van de bitter lemon op en zocht naar het kruiswoordraadsel. Paul mocht dan geen voorpaginanieuws meer zijn, maar Frank monterde enigszins op bij de gedachte dat hij op dit moment bezig was een paar voorpagina’s ten behoeve van zijn vriend te creëren.