28
Wave klopte op de deur van het drugspand, rukte aan de hondenketting en gaf zijn hond bevel te gaan zitten. Hij wachtte en boog zich toen naar de deur toe en riep iets; riep tegen Sugar Boy dat als hij lag te slapen, hij hem wakker zou maken met een pak op zijn donder.
‘Niet op de bank hangen en niet op de PlayStation of je staat zo weer op straat, begrepen?’
Het was vrijdag en Wave wilde zijn zaakjes graag afhandelen. Ophalen waarvoor hij was gekomen en dan de andere plekken langs waar hij geld moest oppikken. De opbrengst afdragen aan de gebruikelijke types en zijn commissie opstrijken zodat hij voor het weekend goed in de slappe was zat.
Hij hoefde niet in de rij te gaan staan voor een geldautomaat, en een PIN had hij niet nodig.
Hij haalde zijn sleutel tevoorschijn, maakte de deur open en trok ondertussen de hond terug om hem te leren wie er het eerst over de drempel hoorde te gaan. Bij het naar binnen gaan ging hij harder praten, hij sloeg de deur keihard dicht om Sugar Boy duidelijk te maken dat hij op het punt stond de Wave over zich heen te krijgen.
Sugar Boy zat op een houten stoel naast de bank. Wave deed een stap zijn kant op, met de pitbull voorop, maar bleef staan toen hij de twee mannen tevoorschijn zag komen: de ene vanuit de badkamer, de andere vanuit de slaapkamer achterin.
De mannen hadden allebei een pistool met een geluiddemper.
Sugar Boy begon te huilen.
Wave liet de hondenketting vallen en greep naar zijn zak, maar de minieme hoofdbeweging van de grootste van de twee mannen was genoeg om hem duidelijk te maken dat dat buitengewoon onverstandig was. Hij stak zijn handen op en zei: ‘Neem al de poen maar mee. Ik laat je wel zien waar het ligt.’
De oudere man draaide zich om en schoot Sugar Boy neer, draaide weer terug en schoot toen de hond dood.
Wave schreeuwde het uit en liet zich vallen, kroop op de hond af en sloeg zijn armen om het beest heen. Hij drukte zijn gezicht tegen de nek van het dier en hield hem stevig vast, was zich er ondertussen vaag van bewust dat Sugar Boy nog leefde en dat er gejammer van de andere kant van de kamer kwam. Hij deed net op tijd één oog open om te zien hoe de oudere man over de salontafel heen stapte om Sugar Boy met een schot door het hoofd af te maken.
‘Goed, en nu verder,’ zei de grote man.
Wave ging moeizaam op zijn knieën zitten en haalde diep adem. Hij wilde iets zeggen, maar het kwam eruit als gebrabbel. Er zat bloed in zijn haar en aan een kant van zijn gezicht gesmeerd.
‘Je mag ons wijzen waar het geld is, maar het zal je niet helpen.’
‘Ik word toch wel betaald,’ zei de oudere man.
‘Dit gaat om Paul Hopwood.’
‘Wie de fok is dat?’ sputterde Wave.
‘Hij wás een politieman die op de bus stond te wachten.’
Wave kwam wat verder overeind, spreidde zijn armen uit toen het tot hem doordrong. ‘Dit is die dinges in Hackney, toch? Dat we op die auto schoten.’
‘Die dinges in Hackney,’ zei de grote man.
Wave keek opgelucht. Hij liet zijn schouders zakken en wist een soort glimlach te produceren. Hij haalde zijn handen door zijn haar. Ze kwamen onder het bloed weer tevoorschijn. ‘Dan zitten jullie helemaal fout, man,’ zei hij. ‘Communicatielijnen en die shit. Dat was een ingewikkelde zaak.’
‘Voor die politieman die daar stond was het nogal simpel.’
‘D’r zijn dingen die je moet weten, man.’
‘Vertel ’t me dan maar…’
Clive luisterde hoe de man die op zijn knieën zat alle feiten eruit gooide waarvan hij hoopte dat ze zijn leven zouden redden; hoe hij probeerde kalm te blijven en zijn informatie doorgaf. Clive was absoluut geïnteresseerd, en probeerde wat hij hoorde te rijmen met iets wat Jacky Snooks had gezegd.
Schoof alle puzzelstukjes in elkaar zodat hij het straks aan Frank kon vertellen.
Toen Wave door zijn tekst heen was, vroeg Clive hem of hij dacht dat er nog andere belangrijke dingen waren. Wave zei dat hij alles had verteld wat hij wist en wilde net opstaan toen Clive hem tweemaal in de borst schoot.
Clive en Billy wisselden blikken om elkaar te laten weten dat ze de klus goed hadden geklaard. Daarna stopten ze de pistolen in de canvas gereedschapstas die Billy had meegenomen.
‘Wil je nog op zoek?’ vroeg Clive. ‘Om te zien of je dat geld kunt vinden waar hij het over had?’
‘Wat denk je?’
‘Wat jij wilt.’
Billy zei dat hij er niet om zat te springen, dus ruimden ze de boel maar op.
Toen Helen de vorige avond thuiskwam, stond er een bericht van Jenny op het antwoordapparaat, waarin ze zei dat het niet de bedoeling was geweest om haar overstuur te maken; dat het haar speet als ze iets verkeerds had gezegd. Er was ook een bericht van Roger Deering die vroeg hoe het met haar ging. En weer iemand die had opgehangen, Adam Perrin of iemand anders.
Onder het luisteren had ze nagedacht over wie haar gebeld zou kunnen hebben zonder iets te zeggen. Over haar woordenwisseling met Kevin Shepherd. Over de zwarte jeep waar ze iedere keer als ze het huis uit kwam op was gaan letten.
’s Ochtends belde ze Jenny en ze liet een bericht achter om te zeggen dat alles goed was. Ze nam niet de moeite om Deering terug te bellen. Door de droom verkeerde ze raar genoeg in een goede stemming en had ze er bij het wakker worden zin in de dingen te doen die gedaan moesten worden. Die mochten dan wel onprettig zijn, ze hoefde in ieder geval haar eigen dikke reet niet achterna te rennen en zichzelf daarom te haten en evenmin een beginnende haat te koesteren tegen de man die ze over een paar dagen zou moeten begraven.
Ze belde Pauls moeder en ze namen de afspraken door. Het was het hartelijkste gesprek dat ze in lange tijd hadden gehad. Helen besefte dat Caroline Hopwood waarschijnlijk zo onbeholpen was geweest in de omgang met mensen omdat ze niet had geweten wanneer en hoe ze van haar zoon afscheid zou kunnen nemen. Ze kon alleen maar hopen dat, nu het allemaal ging lopen, ze zelf ook weer in haar normale doen zou komen.
Dat was wel nodig ook, als de baby een moeder wilde krijgen die die naam verdiende.
Ze bespraken de muziek en de bloemen, en Helen kreeg de verzekering dat de dominee die de dienst zou leiden er iets moois van zou maken. Hij was iemand die ze al lang kenden, zei Pauls moeder, en hij had bij het huwelijk van Pauls zus de mis opgedragen.
‘Dus hij kent de familie…’
Caroline was zoals altijd superefficiënt geweest en had al een lijst van genodigden opgesteld. Helen kreeg het verzoek om eventuele vrienden op te bellen met wie Pauls familie weinig contact had. Dat was min of meer dezelfde groep mensen die ze twee weken eerder had gebeld om te vertellen dat hij overleden was. Ze belde Gary Kelly en Martin Bescott, nog wat andere collega’s en een paar maten met wie Paul af en toe kaartte. Ze hield de gesprekjes zo kort mogelijk en was blij als ze de kans kreeg alleen maar een berichtje in te spreken.
Eén telefoontje zou moeilijker zijn dan de rest, maar Helen had beloofd het te doen. Ze voelde dat hij zou komen, of hij nu uitgenodigd was of niet, hoewel zijn naam zeker niet op de lijst stond die Pauls moeder had opgesteld.
‘Helen…’
‘O… ja.’
‘Ik zag je nummer op het display,’ zei Linnell. ‘Hoe is het met je?’
‘Goed, hoor. Ik bel alleen even over de begrafenis.’
‘Dat is aardig van je. Ik vroeg me al af wanneer het zou zijn.’
‘Ze hebben Pauls stoffelijk overschot nog maar net, eh… vrijgegeven.’ Helen liep onder het praten heen en weer door haar woonkamer. Ze hoorde muziek op de achtergrond. Plotseling werd het geluid zachter gezet en ze hoorde dat Linnell zijn keel schraapte.
‘Ik heb een pen,’ zei hij.
Ze gaf hem de tijd en de plaats van de ceremonie zelf. Ze zei niet wat er daarvoor of daarna zou gaan gebeuren, en ze was hem dankbaar dat hij er niet naar vroeg.
‘En hoe zit het met bloemen?’ vroeg Linnell.
‘Dat is echt niet nodig.’ Helen had al een scenario voor ogen waarin Pauls moeder alle rouwkransen naliep en bij elk ervan vroeg van wie hij was en wat voor relatie die persoon met Paul had gehad. ‘Ik heb eigenlijk liever niet dat je dat doet.’
‘Een bijdrage dan?’
‘Ik moet nog een hoop telefoontjes doen, dus…’
‘Heb je al een grafsteen uitgezocht?’
‘Pardon?’
‘Je wilt vast iets bijzonders voor Paul. Hij verdient iets bijzonders, en ik weet dat dat schreeuwend duur is.’
‘We regelen wel wat.’ Helen gloeide. Ze leunde achterover tegen de armleuning van de bank. ‘Je hoeft niet bang te zijn dat ik een stuk karton en een viltstift gebruik.’
‘Sorry, ik bedoelde er niks mee,’ zei Linnell. ‘Ik wilde alleen maar een bijdrage geven.’
Helen zocht verwoed naar woorden; luisterde nog een paar seconden naar de ademhaling van Linnell voordat ze ophing.
Jézus, het was ziek. Bijna grappig.
Waarschijnlijk zouden ze de steen samen betalen – Helen, Pauls moeder, zijn zus misschien – en het geld dat van Helen kwam was nu van haar alleen, maar was zowel door haar als door Paul verdiend.
Dus toen Linnell had voorgesteld een bijdrage te geven, kon Helen alleen maar bedenken dat hij dat naar alle waarschijnlijkheid al had gedaan.
Theo voelde de zenuwen in zijn lijf zodra hij zichzelf binnenliet en de geur rook.
Hij stond te trillen toen hij de deur achter zich dicht had gedaan en de vlekken op het vloerkleed zag. Drie grote vlekken – twee bij de salontafel en een aan de andere kant van de kamer naast de enige houten stoel – die al aan het opdrogen waren maar nog steeds vochtig glommen op de versleten en smerige stof. Er liep een slingerend spoor van vegen en spetters naar de slaapkamer, en Theo bleef daar even staan omdat hij bang was het te volgen.
Ze waren het drugspand binnengekomen.
De plek waar hij zich het veiligst had gevoeld.
Waren ze naar hem op zoek geweest?
De vorige avond hadden Javine en hij na het gedoe met Easy wel een uur lang tegen elkaar staan schreeuwen. Ze had voldoende opgevangen van wat Easy had gezegd en had Theo even goed duidelijk gemaakt hoe stom hij was om achter zijn waardeloze vriendje aan te lopen. Ze had in de deuropening gestaan, haar gezicht en nek helemaal gespannen en verwrongen terwijl ze zich naar hem toe boog en haar woede eruit gooide.
Theo had meteen terug geschreeuwd: dat hij nergens ja tegen had gezegd, dat hij alleen maar dacht aan het extra geld dat ze goed konden gebruiken, en dat ze geen enkel fokking idee had wat er in hem omging. Hij was zelfs doorgegaan met schreeuwen nadat ze was weggelopen om de baby te troosten. Hij had tegen haar lopen schreeuwen omdat hij het niet pikte dat ze hem vertelde wat hij moest doen en omdat hij zich op de galerij door Easy had laten uitlullen; omdat die hem het gevoel had gegeven dat hij geen besluit kon nemen als een volwassen vent.
Niet dat het nog veel zou uitmaken, of hij nou hoog of laag sprong. De geur in de kamer prikkelde zijn neus: metaal en zweet, en iets… verbrands, zoals op Guy Fawkes Day in de lucht hing.
Hij liep langzaam naar de slaapkamer en wist wat Javine waarschijnlijk zou zeggen als hij Easy daar zou vinden. Hij wist eigenlijk niet zeker wie hij daar wilde aantreffen…
Er lag nog veel meer bloed op de houten vloer en een kleine plas bij het hoofdeinde waar het van het kale matras af was gedropen. Theo stond bij het voeteneinde van het bed en keek naar de lijken: dat van Wave was over dat van Sugar Boy heen gegooid. Blote huid waar een shirt omhoog was gekropen en een arm die over een gezicht lag. Hij wist dat ze achter Wave aan hadden gezeten, dat Sugar Boy gewoon pech had gehad.
Hij voelde zich opeens gewichtloos en gebroken.
Hij wilde ter plekke gaan liggen en wachten tot ze terug zouden komen. Net als het bloed tussen de kieren in de planken kruipen. Hij wilde rennen tot de zolen van zijn Timberlands versleten waren en zijn voetzolen rauw en kapot waren.
Nu moest hij werkelijk als een grote vent beslissingen nemen, want hij begreep precies waar hij bang voor moest zijn. Theo vermoedde dat de moordenaars bij het overhalen van de trekker minder medelijden met de jongens hadden gehad dan met Waves opgeblazen, akelige hond, uitgestrekt aan het eind van het bed, alsof hij over hen waakte.
Hij had een hoop geld uitgegeven aan een superieur Bose-systeem voor zijn studeerkamer. Subwoofers, luidsprekers met direct en weerkaatst geluid, de hele zwik. Het klonk niet echt zoals in een concertzaal, maar als Frank het geluid goed hard zette, moest hij toegeven dat het tamelijk indrukwekkend was.
Hij zat met zijn ogen dicht te luisteren hoe Bruckner de ruimte vulde: de strijkers sneden dwars door hem heen, het koper bijna hard genoeg om de ramen te doen trillen, en de pauken stuiterden van de muren toen tegen het eind van het derde deel alle registers pas echt werden opengetrokken.
Zoals altijd had hij de begeleidende tekst van de cd van begin tot eind gelezen omdat hij graag alles in zijn context plaatste. Blijkbaar was Wagner, zijn grote inspiratiebron, overleden toen Bruckner bezig was de zevende symfonie te schrijven. Frank meende een hoop verdriet, echte smart, te horen in enkele van de terugkerende melodieën, de thema’s of hoe ze ook mochten heten. Daarbij kwam nog eens dat Von Karajan een paar maanden nadat hij deze uitvoering had opgenomen, het loodje had gelegd, wat het voor Frank allemaal nog aangrijpender maakte. In de tekst op de hoes viel te lezen dat Hitler er volgens zeggen ook weg van was geweest, dat hij vond dat het bijna even goed was als Beethovens Negende. Maar daar viel niks aan te doen.
Vreemd, bedacht Frank, dat iemand als Hitler iets had geapprecieerd wat zo mooi was.
Toen hij zijn ogen opendeed, zag hij dat Laura naar beneden was gekomen en in de deuropening stond. Hij wist dat ze hier niet echt van hield. Hij vroeg haar of hij haar had gestoord. Ze zei dat het oké was en dat ze het best mooi vond, maar Frank draaide het geluid toch zachter.
Hij vertelde haar van Pauls begrafenis, dat hij weer met Helen had gesproken.
‘Je gaat toch ook?’ vroeg hij. ‘Je moet erheen.’
‘Natuurlijk ben ik er.’
‘Ik koop een nieuwe jurk voor je.’
‘Moet hij zwart zijn?’
‘Nou, tegenwoordig zijn blauw en bruin ook wel enigszins in de mode op begrafenissen,’ zei Frank. ‘En zelfs lichte kleuren. Maar ik vind dat traditioneel het best is. Het meest respectvol.’
‘Wat jij het liefst hebt.’
‘Je weet toch dat ze een baby krijgt? Pauls vriendin?’
‘Dat heb je nooit verteld.’
‘Ieder moment. Je moet eens zien hoe dik ze is.’
‘Dat is mooi,’ zei Laura. Ze liep verder de kamer in en ging in de vensterbank zitten. ‘Maar het is ook afschuwelijk. De omstandigheden, bedoel ik.’
Frank knikte. ‘Maar ze zal altijd een stukje van Paul bij zich hebben. Dat is een cadeautje. Van vlees en bloed.’
‘Dat maakt het wat makkelijker voor haar.’
‘Het is belangrijk. Daar kan ik over meepraten.’
Ze luisterden een halve minuut naar de muziek.
‘Heb je deze van Paul gekregen?’
Frank knikte.
‘Vertel er eens iets over.’
Frank haalde de tekst uit het doosje, las die hardop voor en legde, toen de muziek bijna was afgelopen, uit dat dit het droevigste gedeelte was, het stuk dat ook wel de ‘tragische sonate’ werd genoemd.
Buiten werd het donker. Toen de cd was afgelopen, vroeg Frank aan Laura of ze nog iets anders wilde horen, maar ze antwoordde dat dit wel genoeg klassieke muziek voor één dag was geweest. Ze zei dat ze naar boven ging om naar iets vrolijkers te luisteren.
‘Zeker die pestherrie met te veel drums en zonder een greintje melodie?’ vroeg Frank.
Ze lachte en zei dat ze haar best zou doen om iets te vinden wat echt irritant was.
Frank liep met haar mee de kamer uit en keek toe hoe ze naar boven liep, en ging toen zelf naar de keuken om zijn avondeten klaar te maken.