21

 

 

 

SnapZ kon zich niet herinneren wat hij had gedroomd.

Het was hem ontschoten zodra hij zijn ogen open had gedaan, als het gezicht van een geliefde die vanuit een snel wegrijdende auto zwaaide. Maar hij wist dat het heerlijk was geweest, iets waarvan hij het lekker warm had gekregen en zich behaaglijk onder het dekbed uitrekte, tot het dreunen opnieuw klonk. Het kabaal dat zijn droom had verstoord en hem eruit had gesleurd; iedere klop knalde als een pistoolschot door de flat.

Hij keek op de wekker op zijn nachtkastje. Het was nog niet eens lunchtijd, en de nacht ervoor was het achterlijk laat geworden. De meeste leden van de groep hadden zich een stuk in de kraag gezopen: feestvieren voor Mikey. Zijn hoofd zat nog vol watten, hij proefde de drank op zijn tong en zijn keel was nog rauw van de wiet. Proefde het meisje nog steeds dat op de parkeerplaats achter de Dirty South op haar knieën was gaan zitten.

‘Die bitch stond te popelen om me te pijpen,’ vertelde hij Easy later. ‘En ze was lekker smerig ook.’

Degene die buiten aanklopte, beukte nog een keer, harder. SnapZ gooide het dekbed van zich af, zwaaide zijn voeten op de vloer en haalde diep adem.

Wat de fuck, was uitslapen op zondagochtend – elke ochtend trouwens, als hij daar zin in had – niet een van de voordelen van deze business? Flexibele werktijden. Om die reden was hij verhuisd en had hij een eigen woning gezocht. Vroeger zou zijn moeder hem uren geleden al uit bed hebben gehaald; helemaal aangekleed en klaar voor haar zondag; zou hem gebakken eieren en dat soort shit hebben opgedrongen en hem gezegd hebben zijn dag niet te verlummelen.

Nog meer geklop. En dit waren geen knokkels; dit was de zijkant van een vuist, hard en zwaar alsof iemand de deur aan gort wilde slaan. Iemand die op de deur stond te beuken, for real.

SnapZ begon te vloeken en probeerde het lawaai te overstemmen, maar slikte het toen in. Er was een kans dat het Wave was. Of Easy, misschien.

Hij schreeuwde dat hij zo dadelijk zou opendoen, greep zijn broek en daarna de rest van zijn kleren die hij de vorige nacht over een stoel had gesmeten. Niet dat Easy hoger in rang was dan hij, of meer overwicht in de groep had, en zeker niet omdat hij bang was voor Easy, helemaal niet. Maar SnapZ had hem vaak genoeg met Wave in een hoekje zien smoezen. Hij wist dat Easy leep was, dat hij zich weleens sneller door de rangen zou kunnen opwerken dan de meesten als hij de juiste reten bleef likken. En het kon nooit kwaad om al je mogelijkheden open te houden. Het was verstandig om zo veel mogelijk mensen te vriend te houden. En één fout woord en het was gebeurd. De verkeerde blik, op de verkeerde tenen gaan staan, iets wat je had geroepen toen je nog slaapdronken was.

Dan had je opeens een week later een mes tussen je ribben, net als je dacht dat het allemaal vergeten was.

Hij trok zijn spijkerbroek en een hemd aan terwijl hij naar de woonkamer liep. Hij griste het pistool onder het bankkussen vandaan en liep naar de deur. Keek door het spionnetje.

‘Wie de fuck ben je?’

Hij herkende de grote zwarte man op de overloop niet, maar de rest kwam hem maar al te bekend voor: handen diep in de zakken van zijn jack, opgetrokken schouders, lippen wanhopig op elkaar geperst. Dat zag hij tientallen keren per dag.

‘Ik heb een paar pakjes nodig.’

‘Ik kan je niet helpen.’

‘Jij bent SnapZ toch?’

‘Van wie heb je die naam?’

‘Ollie en Gospel zeiden dat je me kon helpen. Kom op, man.’

‘Het is hier de fucking Kentucky Fried Chicken niet, hoor je me?’

‘Tien per stuk, zeiden ze.’

SnapZ wachtte. Hij zou dat blanke joch eens even snel afleren klanten op zijn dak te sturen in plaats van naar het drugspand zoals hij hoorde te doen. De dreadlocks van die bleekscheet afknippen en ze in zijn reet stoppen.

‘Ik geef je vijftien. Ik heb haast, man.’

Ja, dat hadden ze allemaal. Alsof er ooit iemand zei: ‘Rustig aan, ik kom volgende week weleens langs om het op te halen.’

‘Laat maar zien.’

De man ging op zoek in zijn zak, haalde een verfrommelde prop bankbiljetten tevoorschijn en haalde er drie briefjes van tien uit.

‘Beneden,’ zei SnapZ.

‘Kom op, twee maar, dat is alles.’

‘Wacht voor het goklokaal.’ Commissie op twintig, plus tien pond pure winst was geen slecht begin van de dag. Het werd toch al tijd dat hij eens een paar klanten voor zichzelf regelde. Ze deden het allemaal, en Wave keek de andere kant op zolang het maar niet al te veel in het oog liep en er genoeg in de geldkist kwam.

‘Hoe lang?’

‘Tien minuten.’

‘Shit.’

‘Wat je wilt, man. Ik heb nog niet eens kunnen pissen.’

SnapZ keek toe hoe de man zich langzaam omdraaide en naar de trap liep. Nou, dat was de moeite waard om voor uit bed te komen; het warme gevoel uit de droom begon zelfs terug te komen en straalde behaaglijk uit naar zijn buik.

Nog meer goed nieuws: er lag een nog niet helemaal opgerookte joint in de asbak op tafel. Hij pakte zijn aansteker en stak de brand erin, en liep knippend met zijn vingers de badkamer in.

 

Het duurde niet langer dan een paar seconden voordat iemand iets zei, maar dat was lang genoeg voor de twee vrouwen om elkaar goed op te nemen. Om een indruk te krijgen.

Helen zag een gezicht dat waarschijnlijk mooi was geweest zonder de hechtingen, de geelgroene bloeduitstortingen om de ogen, die aan het vervagen waren waardoor de donkere wallen eronder aan het licht kwamen, en nog iets anders dat haar trekken iedere zachtheid ontnam. Toen de vrouw enigszins op haar hoede achter de deur vandaan kwam, zag Helen de mitella waar haar linkerarm in hing. De doek zag er behoorlijk smerig uit.

Het was duidelijk dat de vrouw precies wist wie Helen was. Haar ogen werden groot en schoten vrijwel meteen vol nadat ze van Helens buik omhoog gleden. Maar haar gezichtsuitdrukking veranderde toen Helen zich officieel voorstelde. Toen de vrouw die haar voordeur als schild had gebruikt erachter kwam wat ze voor de kost deed.

‘Ik had misschien even moeten bellen,’ zei Helen.

Sarah Ruston haalde haar schouders op, alsof ze niet wist wat ze moest zeggen, en vroeg toen of Helen wilde binnenkomen. Ze liep weg, zodat Helen zelf de deur achter zich dicht moest doen, en terwijl ze haar voorging naar de woonkamer haalde ze een papieren zakdoekje tevoorschijn.

Het was een victoriaans huis met een dubbele gevel aan de noordkant van Clapham Common. Het was een prachtige locatie aan een rustige straat omzoomd door bomen, en toen ze eenmaal binnen was, werd de jaloezie die bij Helen de kop op had gestoken toen ze van de auto naar het huis liep, nog een paar tandjes opgeschroefd. In de gang lagen nog de oorspronkelijke tegels en aan de muren hingen ingelijste reproducties; ze ving een glimp op van een enorm roestvrij stalen fornuis in de keuken. Mooier nog dan dat van Jenny. De woonkamer had een houten vloer en een stel diepe, antiek uitziende leren banken. Nog meer kunst in houten lijsten, kaarsen in de lege open haard, een plasma-tv en chique zwarte wandlampen in twee hoeken.

Het was het soort huis dat zij en Paul hadden willen kopen, waar ze van gedroomd hadden het te kunnen kopen.

Nadat Helen was gaan zitten, zei ze wat een mooi huis het was. Ruston, die tegenover haar zat, glimlachte, maar zei niets. Wreef alleen maar over het leer van de zitplaats naast haar. Helen hoorde muziek uit de keuken klinken, iets folkachtigs; en er klonk nog meer, hardere muziek, van boven.

‘Twee dienders die samenwonen. Was dat niet lastig?’

‘Soms wel,’ zei Helen. Ze wachtte, maar kreeg geen antwoord. ‘Hoor eens, ik wilde alleen maar…’

Ruston draaide zich om bij het geluid van voetstappen op de trap en bleef kijken tot er een man binnenkwam. Hij was rond de veertig, ongeveer tien jaar ouder dan Ruston; lang, en iets te zwaar. Ze stelde hem voor als Patrick. Echtgenoot of vriend? Helen wist het niet; zo specifiek waren de aantekeningen van de rechercheur niet geweest. Ze wist wel dat Ruston op Canary Wharf werkte, bij een van de grote buitenlandse banken.

Ze hoefde niet te vragen of het goed betaalde.

Patrick liep op haar af en gaf haar een hand. Hij droeg sportieve merkkleding, net als zijn partner – een dure spijkerbroek en een T-shirt – hoewel Ruston daar een dun zwart vest over droeg. Nadat Deering haar bij de flat had afgezet, had Helen de wijdste zomerjurk aangetrokken die ze kon vinden, zonder eigenlijk te weten waarom ze zoveel moeite deed zich netjes aan te kleden. Nu voelde ze zich net een opgetutte dikkerd die te vroeg op een chic zomerfeest was aangekomen.

‘Helen is bij de politie,’ zei Ruston.

Patricks glimlach veranderde in een zucht. ‘Jezus, hebben we dat niet allemaal gehad?’ Hij knikte naar Ruston. ‘Ze heeft geloof ik al tien verklaringen afgelegd. Het zou fijn zijn als ze nu de tijd eens kreeg om… eroverheen te komen, begrijpt u?’

Helen keek naar de grond. Patrick droeg Chinese slippers, en ze zag dat er haren op zijn wreef groeiden.

‘De man die bij de bushalte werd gedood was haar echtgenoot.’

Helen keek op maar nam niet de moeite haar te verbeteren. Ze zag hoe Patricks gezicht opnieuw van uitdrukking veranderde, hoe zijn hersens maalden en hoe hij vocht tegen de aandrang om de voor de hand liggende vraag te stellen: wat kom je hier doen?

Helen was dankbaar voor zijn terughoudendheid, zijn onbeholpenheid; bijna net zo dankbaar als hij was toen Ruston hem vroeg of hij misschien koffie wilde zetten. Hij nam de bestelling op – een thee, een koffie – en was gevlogen, waarbij de deur zo hard achter hem dichtsloeg dat Ruston ervan schrok.

‘Zoals ik al zei, ik had even moeten laten weten dat ik kwam.’

‘Het is goed,’ zei Ruston. ‘Ik begrijp het wel.’

Helen knikte en vond dat dat mooi van haar was. Ze bedacht dat Sarah Ruston alles leek te begrijpen. ‘Wanneer ga je weer aan het werk?’

‘Eind volgende week misschien.’

‘Dat is fijn.’

‘Ik wacht nog even. Met m’n sleutelbeen gaat het wel, maar ik wil niet dat de mensen denken dat Halloween dit jaar vroeg valt.’

‘Je ziet er prima uit.’

‘Ja.’

Helen zag dat Ruston haar hand door haar haar haalde dat tot op haar schouders viel. Ze gaf het waarschijnlijk om de drie of vier weken een spoeling, maar nu was het bij de wortels uitgegroeid. Helen kon zich voorstellen dat ze het had laten versloffen na wat ze had doorgemaakt. Toen zag ze de scheve glimlach waaruit ze afleidde dat dit een vrouw was die eraan was gewend te horen dat ze er heel wat beter uitzag dan ‘prima’.

‘En jij?’

‘Ik heb me wel ’s beter gevoeld.’

‘Wanneer komt de baby?’

‘Officieel over een paar weken, maar daar kun je nooit van op aan. Heb je zelf kinderen?’

‘Patrick heeft er een paar. Van vroeger…’

‘Hoe dan ook,’ Helen bloosde terwijl ze op haar buik klopte. ‘In principe kan hij ieder moment z’n opwachting maken.’

‘Weet je dat het een jongen is?’

‘Dat denk ik wel.’

‘Spannend.’

‘Doodeng. Zeker nu, snap je…’ Ze keek weg en merkte dat ze naar de prent boven de haard staarde. Omdat ze niets beters wist te zeggen, vroeg ze waar hij vandaan kwam, en Ruston legde uit dat Patrick en zij die op vakantie in Thailand hadden gekocht. ‘Daar heb ik altijd al eens naartoe gewild,’ zei Helen. ‘Ik was er bijna naartoe gegaan met een ex, maar…’ Ze zweeg toen ze besefte wat ze had gezegd en vroeg zich af hoe die dingen werkten.

Hoe lang duurde het voordat een ‘overleden vriend’ een ‘ex’ werd?

‘Wil je over het ongeluk praten?’ Ruston boog zich naar haar toe en gebruikte haar goede arm om zichzelf naar voren te schuiven. ‘Dat mag best. Ik heb er zelf ook veel over gepraat.’ Voordat Helen antwoord kon geven, ging de deur open en kwam Patrick binnen met de koffie en de thee. Hij zette alles voor hen neer en trok zich meteen weer terug. Nadat hij weg was, glimlachte Ruston en begon op samenzweerderige toon zachter te praten. ‘Hij doet z’n best om me te beschermen,’ zei ze. ‘Hij is bezorgd, begrijp je? Nou, je hebt hem zonet gehoord.’

‘Het moet verschrikkelijk zijn geweest. In de auto.’

Ruston knikte. Ze zag eruit alsof ze nog steeds doodsbang was. ‘Het gebeurde allemaal ontzettend snel. Ik weet dat iedereen dat zegt, maar het ene moment reed die auto naast me en hoorde ik die schoten. Het volgende ogenblik lag ik in de ambulance.’

Dat was waarschijnlijk zoals ze het zich herinnerde, dacht Helen. Ze kon het de vrouw moeilijk kwalijk nemen een selectief geheugen te hebben, als je bedacht met wie ze bij een kop koffie aan het babbelen was.

Toen boorde de auto zich in die bushalte en ik weet nog goed hoe je vriend over de motorkap vloog…

‘Sorry,’ zei Ruston. Het leek alsof ze ieder moment weer in huilen kon uitbarsten.

‘Wat deed je in Hackney?’ vroeg Helen.

Dat leek de tranen terug te dringen. Ruston staarde Helen aan alsof ze de clou van een grap niet had begrepen. ‘Wat heeft dat ermee te maken?’

Helen voelde zich ongemakkelijk. Deed alsof ze moest lachen. ‘Dat is de smeris in me, denk ik. Routinevragen, dat soort dingen.’

‘Wil je misschien ook weten of ik gedronken had?’

‘Het spijt me. Neem me alsjeblieft niet…’

‘Ik had één glas wijn op en ik zat ver onder de grens. Dat weet ik zeker, want je fijne collega’s hebben in het ziekenhuis bloed afgenomen. Dat was heel aardig van ze.’

‘Dat is de standaardprocedure.’

‘Ik kwam terug van een bezoek aan een vriend,’ zei Ruston.

Helen knikte, nog steeds slecht op haar gemak, en stelde zichzelf de vraag die Rustons partner voor zich had gehouden. Waarom zat ze hier in godsnaam beleefd te converseren met die vrouw? Ze dacht aan wat Deering had gezegd, dat hij baat had gehad bij het praten met degenen die zijn overleden vrouw hadden gekend. Voor Helen gold dat absoluut niet, maar toch kon ze er niet mee ophouden. Ze had van tevoren niet kunnen bedenken wat ze over Paul te weten zou komen, welke twijfels en verdenkingen daardoor gevoed zouden worden, maar door dit gesprek zou ze zich niet beter gaan voelen, toch? Misschien was dat het waar het om ging.

Strafte ze zichzelf voor wat ze had gedaan?

‘Had je gedacht dat je me zou haten?’

Helen knipperde met haar ogen. Het was alsof Ruston precies wist wat ze had gedacht. ‘Daar heb ik over nagedacht,’ zei ze. ‘Ik bedacht dat dat zou kunnen, maar ik wist ook dat dat stom zou zijn. Jij hebt Paul aangereden, maar het was niet jouw schuld. Die vent die de trekker heeft overgehaald, heeft Paul vermoord.’ Ruston knikte, alsof ze dankbaar was. ‘Heb je hem goed kunnen zien?’

‘Ik zei al, het ging allemaal zo verdomd snel. Maar toch heb ik honderden foto’s onder m’n neus gehad. Van die politiefoto’s of zoiets. Na een tijdje gaan ze allemaal op elkaar lijken.’ Ruston sloeg haar hand voor haar gezicht. ‘O god, dat bedoel ik niet… racistisch, hoor. Ik bedoel, ik was zo moe en zat onder de pijnstillers. Jezus, ik zit nog steeds onder de pijnstillers.’

Helen wuifde het weg en ze wisten allebei een lachje te forceren. De zon stroomde door de grote ramen aan weerszijden van de kamer naar binnen en weerkaatste op de lak van de houten vloer. De muziek in de keuken en boven was uitgezet, en even was het stil.

Helen dronk haar thee op en zei: ‘Hij was bezopen.’

‘Wie?’

‘Je zei dat jij onder de grens zat; nou Paul in ieder geval niet. Hij kwam terug van een zuippartij ter gelegenheid van een collega die met pensioen ging, en hij had de hele avond zitten hijsen. Als hij niet zoveel had gedronken, had hij misschien nog weg kunnen springen. Ik weet het niet.’ Ze keek rond op zoek naar een plek om haar lege kopje neer te zetten. Uiteindelijk boog ze zich voorover en zette het op de vloer. ‘Hoe dan ook…’

‘Was hij een goeie vent?’

Helen dacht aan het slippertje. Aan Pauls gezicht toen hij erachter was gekomen. Aan zijn gezicht acht dagen geleden, witter dan het laken op de baar in het mortuarium. ‘Te goed voor mij,’ zei ze.

Ruston haalde diep adem en barstte het volgende moment uit in een snik. Ze deed haar best niet te huilen, staarde naar haar voeten terwijl ze tegen Helen zei hoe erg ze het vond en de woorden er met moeite uit kreeg.

Helen zocht in haar tas naar zakdoekjes en gaf haar een nieuw pakje. Knikte dat het goed was. Voelde ook een plotselinge wrevel tegenover deze vrouw; tegenover iemand die heel wat meer van streek was vanwege Paul dan zijzelf.

 

In het drugspand was niet veel te doen sinds Theo was aangekomen, maar dat was al een paar dagen zo. De aanwezigheid van de politie op straat zou de handel nooit helemaal tot staan kunnen brengen, maar er waren altijd een paar dealers die net iets voorzichtiger deden en een paar klanten die liever ergens anders kochten waar meer hoodies op straat liepen dan blauw.

Theo zat half en half naar MTV te kijken. Een of andere rapper van wie hij nog nooit had gehoord, pronkte met zijn pooltafel met paars laken, en in de keuken zette een joch dat Suger Boy heette, thee voor hen beiden. Op de salontafel voor de bank lag een pistool naast Theo’s mobieltje en het notitieboekje waarin de inkomsten en voorraden werden bijgehouden.

‘Voor het geval de belastinginspecteur de boeken komt controleren,’ had Wave gezegd.

Uit de keuken klonk gevloek, en daarna: ‘Deze melk ruikt vet ranzig, man.’

‘Ik hoef niet,’ riep Theo.

Hij zou nog een halfuur blijven zitten en daarna bij zijn moeder langsgaan. Hij wist dat ze hem graag wilde zien, dat ze genoeg eten had gemaakt om het halve blok op de lunch te kunnen vragen. Dat een bezoekje van een uurtje haar zou opvrolijken, hoewel ze teleurgesteld zou zijn dat Javine en de baby er niet waren en hem daar zwaar over aan de tand zou voelen.

Op weg van huis naar het drugspand was hij langs de plek gekomen waar Mikey was vermoord: langs een stuk of vijf bosjes verlepte bloemen die tegen de muur stonden of in de goot lagen. De inkt op de meeste briefjes was uitgelopen, waardoor de traditionele briefjes van zijn familie en de boodschappen in sms-taal van degenen die hem minder goed kenden, waren vervaagd.

RIP Mikey. Jij was de beste. Heengegaan maar niet vergeten.’

Van die dingen.

Op zaterdag, toen de bloemen werden gelegd, was er een kleine ceremonie geweest. Zelf had Theo geen bloemen gelegd. Bloemen leken niet op zijn plaats voor iemand die had gedaan wat Mikey bij die hoer had gedaan. Maar Mikeys moeder had hij wel omhelsd, vlak nadat hij zijn eigen moeder had omhelsd en zij hem zo stevig tegen zich aan had gedrukt dat hij het gevoel kreeg dat ze zijn ribben zou kraken terwijl ze met haar schorre stem allemaal onzin in zijn oor had gefluisterd.

Een paar mensen hadden wat gezegd, opbouwwerkers en mensen uit de wijkraad of wie het ook waren, en Mikeys moeder werd in verlegenheid gebracht toen de mensen verwachtten dat zij ook iets zou zeggen. Maar ze hield geen praatje. Je weet wel, over dat Mikey een goeie jongen was geweest, dat hij nooit iets met drugs te maken had gehad en die shit. Theo kende Mikeys moeder al eeuwen, en ze was niet stom. Ze zou zichzelf of anderen niet voor de gek houden, net zomin als zijn eigen moeder dat zou doen.

Maandag zouden ze aan de muurschildering beginnen, zei Easy.

Theo wist niet wie het zou doen, maar ze hadden een stuk muur uitgekozen dicht bij de plek waar Mikey was opgegroeid – bijna dezelfde plaats waar hij was neergeschoten – en ze zouden als eerbetoon met spuitbussen een mooie piece maken. De leden van de groep zouden hun tag eronder zetten als hij af was. Om iedereen te laten weten dat ze nog steeds een hechte club waren.

Sugar Boy kwam terug uit de keuken en zette een mok voor Theo neer. Hij zei: ‘Ik heb wat van dat poederspul in de kast gevonden.’ Er dreven witte klonten op de thee.

Theo bedankte hem en ging nog een keer de kanalen op de televisie langs terwijl hij zag hoe Sugar Boy met het pistool speelde. Het joch had het ding de hele ochtend al zitten strelen alsof het de borst van zijn vriendin was en zei steeds maar dat iemand moest boeten voor Mikeys dood. Daarbij keek hij Theo aan alsof die degene was die dat zou moeten doen. Alsof die degene was met die grote reputatie, vanwege je weet wel…

‘Laat ze zien wie we zijn, man,’ zei Sugar Boy. ‘Geef die fuckers een lesje.’

Niet dat iemand wist wie die fuckers waren.

Op tv praatte een ouwe vent strak in het pak over een of andere lucratieve zakendeal, en Theo bedacht dat als hij behoorlijk wat geld bij elkaar wilde krijgen, hij dringend zoiets nodig had. Dat het zonde was dat hij totaal niet kon tekenen. Nog geen lucifermannetje.

Hij vermoedde dat als je het over groeisectoren had, je met het maken van muurschilderingen voor Mikey en zijn soortgenoten wel goed zat.