1
De schaduw van de dood
In de landelijke Catskills in het heuvelige noorden van de staat New York was augustus een instabiele maand, weifelend tussen het stralende zomerweer van juli en de grijze wolkenluchten van de naderende, lange winter.
Het was een maand die je het gevoel van tijd en plaats kon ontnemen. Een maand die voedsel gaf aan Dave Gurneys ontreddering over de vraag in welke fase van zijn leven hij zich nu eigenlijk bevond – een verwarring die was begonnen toen hij drie jaar geleden met vervroegd pensioen was weggegaan bij de nypd, na vijfentwintig jaar dienst. Die verwarring was nog sterker geworden toen Madeleine en hij de stad waar ze beiden waren geboren en getogen, waar ze hun opleiding hadden gevolgd en hadden gewerkt, hadden verruild voor een leven op het platteland.
Op dat moment, een bewolkte namiddag in de eerste week van augustus, met zwak gerommel van de donder in de verte, beklommen ze Barrow Hill, over de resten van een landweggetje dat drie kleine arduinsteengroeves met elkaar verbond, al lang ongebruikt en overgroeid met wilde braamstruiken. Hij kuierde achter Madeleine aan terwijl zij naar de grote steen liep waar ze altijd even gingen zitten om uit te rusten. Hij deed zijn best om haar herhaaldelijk gegeven advies op te volgen: kijk om je heen. Je bent op een prachtige plek. Ontspan je en neem het in je op.
‘Is dat een bergmeertje?’ vroeg ze.
Gurney knipperde met zijn ogen. ‘Waar?’
‘Daar.’ Ze knikte in de richting van een diepe poel die de brede holte vulde die jaren geleden was ontstaan door het delven van arduinsteen. Hij was min of meer rond en strekte zich uit van het punt waar zij zaten bij het pad tot aan een rij waterminnende wilgen aan de overkant – een glasachtig oppervlak dat zich zo’n vijfenzeventig meter uitstrekte en de hangende takken van de bomen zo precies weerspiegelde dat het effect deed denken aan fototrucage.
‘Een bergmeertje?’
‘Ik heb een mooi boek gelezen over wandelen in de Schotse Hooglanden,’ zei ze enthousiast, ‘en de schrijver stuitte voortdurend op “bergmeertjes”. Ik kreeg de indruk dat hij doelde op een soort rotsige waterpoel.’
‘Hmm.’
Zijn lauwe reactie was het begin van een langdurige stilte, die uiteindelijk werd verbroken door Madeleine. ‘Zie je dat daar? Daar zouden we een kippenren kunnen bouwen, naast dat lapje grond met pluimasperges.’
Gurney had somber naar de weerspiegeling van de wilgen staan kijken. Hij keek op en volgde haar bIik over een glooiende helling door een opening in het bos die werd gevormd door een verlaten houthakkersweg.
Dat de steen bij de oude groeve hun vaste stek voor een pauze was geworden kwam doordat het de enige plek was waarvandaan hun huis zichtbaar was: de oude boerderij, de bloembedden, de verwilderde appelbomen, de vijver, de onlangs verbouwde schuur, de omliggende weilanden op de heuvels (al lange tijd verwaarloosd en in deze tijd van het jaar begroeid met zijdeplant en rudbeckia), het deel van de weide naast het huis dat ze maaiden en een gazon noemden, de gemaaide strook door het lage grasland dat ze hun oprit noemden – en Madeleine, die inmiddels op de grote steen was gaan zitten, leek altijd te genieten van het unieke uitzicht op dit alles.
Gurney voelde dat niet zo. Madeleine had de plek zelf ontdekt kort nadat ze hiernaartoe waren verhuisd en vanaf de eerste keer dat ze het hem had laten zien kon hij alleen maar denken dat het de ideale locatie was voor een scherpschutter die iemand op de korrel wilde nemen die hun huis binnenging of verliet. Hij was zo verstandig om dit niet tegen haar te zeggen. Ze werkte tenslotte drie dagen per week in de plaatselijke psychiatrische kliniek en hij wilde niet dat ze dacht dat hij een behandeling nodig had wegens paranoia.
De kippenren, de noodzaak om er een te bouwen, de omvang en het uiterlijk, en de plek waar hij moest komen was een dagelijks gespreksonderwerp geworden – overduidelijk opwindend voor haar en lichtelijk irritant voor hem. Ze hadden eind mei op aandrang van Madeleine vier kippen gekocht, die ze in de schuur hadden ondergebracht – maar nu was het idee ontstaan om ze te verhuizen naar een nieuw verblijf.
‘We zouden een mooie kleine ren kunnen bouwen met een overdekte uitloop tussen het veld met pluimasperges en de appelboom,’ zei ze opgewekt, ‘dan hebben ze schaduw als het heet is.’
‘Juist.’ Het woord kwam er vermoeider uit dan zijn bedoeling was.
Het gesprek had hierna kunnen doodbloeden, maar Madeleine had ergens haar aandacht op gericht. Ze hield haar hoofd schuin.
‘Wat is er?’ vroeg Gurney.
‘Luister.’
Hij wachtte, geen ongewone ervaring. Zijn gehoor was normaal, maar dat van Madeleine was buitengewoon goed. Een paar tellen later, terwijl de bries de bladeren in de struiken deed ritselen, hoorde hij iets in de verte, ergens onder aan de heuvel, misschien op de hoofdweg die doodliep op het lage stuk van hun ‘oprit’ door het grasland. Terwijl het geluid luider werd, herkende hij het kenmerkende gegrom van een opgevoerde achtcilinder met een slechte geluidsdemper.
Hij kende
iemand die in een sportieve oldtimer reed die precies zo klonk
– een gedeeltelijk gerestaureerde rode Pontiac gto uit 1970 –,
iemand die niets liever deed dan zijn komst met een knallende
uitlaat aankondigen.
Jack Hardwick.
Hij voelde zijn kaak spannen bij het vooruitzicht van een bezoek van de rechercheur met wie hij zo’n bizarre geschiedenis deelde van bijna-doodervaringen, professionele successen en botsende karakters. Niet dat hij het bezoek niet had verwacht. In feite had hij het geweten vanaf het moment dat hij had gehoord van het gedwongen vertrek van zijn vroegere collega bij het Bureau of Criminal Investigation (bci). En hij besefte dat de spanning die hij nu voelde veel te maken had met wat er voor dat vertrek was gebeurd. Het had te maken met een aanzienlijke schuld, en er zou een of andere vereffening volgen.
Een formatie van laaghangende donkere wolken bewoog snel over de heuvelrug in de verte, alsof ze werden verjaagd door de herrie van de rode auto die nu vanaf de plek waar Gurney zat zichtbaar was terwijl hij over het gemaaide pad naar de boerderij reed. Gurney kwam even in de verleiding om op de heuvel te blijven zitten tot Hardwick was vertrokken, maar hij wist dat hij daarmee niets zou bereiken – hij zou de periode van ongemak die voorafging aan de onvermijdelijke ontmoeting slechts langer maken. Met licht gebrom stond hij op van de steen.
‘Verwachtte je hem?’ vroeg Madeleine.
Gurney keek de helling af. De gto kwam tot stilstand naast zijn eigen stoffige Outback op de kleine geïmproviseerde parkeerplaats naast het huis. De grote Pontiac-motor brulde nog een paar tellen luider met hogere toeren voordat hij werd uitgeschakeld.
‘Ik verwachtte hem in algemene zin,’ zei Gurney, ‘niet per se vandaag.’
‘Wil je hem spreken?’
‘Ik zou zeggen dat hij míj wil zien, en ik wil het graag zo snel mogelijk achter de rug hebben.’
Madeleine knikte en stond op. Ze veegde haar korte bruine haar uit haar gezicht.
Terwijl ze zich omdraaiden om de weg af te lopen, trilde het spiegelende oppervlak van de poel in de steengroeve door een plotseling briesje. Het omgekeerde beeld van de wilgen en de hemel vervaagde tot duizenden onherkenbare splinters van groen en grijs.
Als Gurney bijgelovig was geweest, had hij het uiteengespatte beeld misschien geïnterpreteerd als een voorbode van de verwoesting die zou volgen.
