59
Iedereen valt neer
Er kwamen nu steeds meer beveiligingsmensen op het tafereel af. Sommigen probeerden de kermisgangers weg te krijgen van de schuur en de brandweerauto, uit de weg van de brandweermannen die met slangen in de weer waren. Anderen probeerden ontsnappende paarden, koeien, varkens, schapen en een stel reusachtige ossen in bedwang te houden.
Gurney merkte dat het gerucht over de twee eerdere explosies de ronde had gedaan, zodat de angst en verwarring toenamen. Minstens een derde van de mensen zat nu te bellen, praten, sms’en, foto’s van de brand te maken en de chaos eromheen.
Terwijl hij de massa voorbijgaande gezichten afspeurde op het trio dat uit zijn zicht was verdwenen, of op iemand anders die op Panikos leek, zag Gurney tot zijn verbijstering een glimp van Madeleine die uit de schuur kwam. Hij ging ergens staan waar hij haar beter kon zien en zag dat ze twee alpaca’s aan een halster had, in iedere hand een. En Dennis Winkler liep vlak achter haar, ook met twee van die beesten.
Zodra ze uit het gebied waren dat werd bevolkt door brandweermensen bleven ze even staan om te overleggen, Winkler zei het meeste en Madeleine knikte ernstig. Toen liepen ze verder, Winkler nu voorop, door een soort corridor door de menigte die werd opengehouden door een paar beveiligers om de dieren te kunnen evacueren.
Zo kwamen ze vlak langs Gurney.
Winkler zag hem het eerst. ‘Hé, David, wil je jezelf nuttig maken?’
‘Sorry, ik kan je nu niet helpen.’
Winkler keek beledigd. ‘Ik heb hier een ernstige noodtoestand.’
‘Die hebben we allemaal.’
Winkler staarde hem aan, en liep toen door terwijl hij iets mompelde wat verloren ging onder een donderslag.
Madeleine bleef staan en keek Gurney nieuwsgierig aan. ‘Wat doe jij hier?’
‘Wat doe jij hier?’ Al terwijl hij sprak hoorde hij aan zijn ruwe toon dat hij zich koest moest houden.
‘Dennis en Deirdre helpen. Zoals ik heb gezegd.’
‘Je moet hier weg. Nu meteen.’
‘Wat? Wat is er aan de hand met jou?’ De wind blies haar haar naar voren, rond haar gezicht. Omdat ze beide handen aan de halsters had, moest ze haar hoofd schudden om het haar uit haar ogen te houden.
‘Het is hier niet veilig.’
Ze knipperde niet-begrijpend met haar ogen. ‘Vanwege de brand in de schuur?’
‘De brand in de schuur, de brand in de arena, de brand in de bloemenkraam.’
‘Waar heb je het over?’
‘Die man achter wie ik aan zit... de man die die huizen in Cooperstown in brand heeft gestoken...’
Er was een bliksemflits en de hardste donderklap tot nu toe. Ze kromp ineen en verhief haar stem. ‘Wat bedoel je?’
‘Hij is hier. Petros Panikos. Hier, vanavond, nu. Ik denk dat hij het hele kermisterrein met explosieven heeft vol gelegd.’
Het haar waaide nog steeds in haar gezicht, maar nu probeerde ze niet langer om dat tegen te gaan. ‘Hoe weet je dat hij hier is?’
‘Ik ben hem hierheen gevolgd.’
‘Vanaf waar?’
Weer een bliksemschicht en een donderslag.
‘Barrow Hill. Ik ben hem achternagereden op Kyles motor.’
‘Wat is er gebeurd? Waarom...?’
‘Hij heeft Mick Klemper vermoord.’
‘Madeleine!’ De ongeduldige stem van Dennis Winkler bereikte hen vanaf de plek waar hij stond, ongeveer tien meter verderop. ‘Madeleine! Kom op! We moeten doorlopen.’
‘Klemper? Waar?’
‘Bij ons huis. Ik heb geen tijd om het uit te leggen. Panikos is hier. Hij blaast dingen op, hij steekt dingen in brand. Jij moet hier zo snel mogelijk weg.’
‘En de dieren dan?’
‘Maddie, in godsnaam...’
‘Ze zijn doodsbang voor vuur.’ Ze keek gespannen om naar het paar vreemd bedachtzaam kijkende alpaca’s.
‘Maddie...’
‘Goed, goed... maar eerst breng ik deze twee in veiligheid. Dan zal ik weggaan.’ Ze vond het duidelijk een moeilijke beslissing. ‘En jij? Wat ga jij doen?’
‘Ik probeer hem te vinden en tegen te houden.’
Totale angst vulde nu haar ogen, en ze begon tegen te sputteren maar hij onderbrak haar.
‘Ik moet dit doen! En jij moet hier weg, nu meteen. Toe dan!’
Ze leek even als verstard door haar eigen angstige gedachten, stapte toen naar hem toe, omhelsde hem met een zekere wanhoop, wendde zich zonder nog een woord van hem af en bracht haar dieren via de promenade naar de plek waar Winkler op haar stond te wachten. Ze wisselden enkele woorden en liepen toen snel door, naast elkaar, via de corridor die door de menigte werd vrijgehouden.
Gurney keek hen een paar tellen na totdat ze uit het zicht waren verdwenen en voelde een stekende emotie die hij niet kon benoemen. Ze zagen er zo huiselijk uit, zo verdomd saamhorig, als zorgzame ouders van kleine kinderen die zich haasten om te schuilen tegen slecht weer.
Hij sloot zijn ogen, hopend op een ontsnapping uit het gevaar.
Toen hij ze even later weer opende, was het vreemde beschilderde drietal weer opgedoken, als uit het niets. Ze liepen langs hem heen in dezelfde richting als Madeleine en Winkler. Gurney had het onrustbarende idee – het kon verbeelding zijn – dat een van de beschilderde gezichten glimlachte.
Hij liet ze vijftien meter doorlopen voordat hij achter ze aan ging. De promenade was een chaos van drommen mensen in verschillende richtingen. Kuddes stompzinnigen liepen nieuwsgierig naar de brandende schuur terwijl het beveiligingspersoneel hun uiterste best deed om hen terug te sturen en een weg vrij te houden voor de opgejaagde dieren en hun begeleiders in de tegenovergestelde richting naar een stel veekralen aan de andere kant van het kermisterrein.
Buiten de kring van de zichtbaarheid en de primitieve aantrekkingskracht van het vuur zorgde de dreiging van een stortbui ervoor dat mensen de voetgangersgebieden verlieten en hun toevlucht zochten in tenten of in hun eigen auto. Door de afgenomen drukte was het voor Gurney makkelijker om het trio in het vizier te houden.
Na een zware donderklap die door de vallei dreunde drong het tot hem door dat zijn telefoon overging.
Het was Hardwick. ‘Heb je die klootzak al gezien?’
‘Misschien een kleine kans, niet zeker. Welk gebied heb jij tot nu toe bestreken?’
Er kwam geen antwoord.
‘Jack?’
‘Wacht even.’
Terwijl de seconden voorbijgleden verdeelde Gurney zijn aandacht tussen het trio dat hij volgde en de gigantische videokubus die het midden van het kermisterrein domineerde met onophoudelijke countrymuziek die de nachtmerrie begeleidde. Terwijl hij luisterde of Hardwick alweer aan de telefoon kwam, kon hij zich niet helemaal losmaken van een griezelig oedipaal liedje dat ‘Moederdag’ heette – over een hardwerkende, veel drinkende vent in een vrachtwagen die nog nooit zo’n lieve vrouw als zijn moeder was tegengekomen.
‘Daar ben ik weer.’
‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik liep achter een bende jongelui aan, en die wilde ik niet uit het oog verliezen. Gekleed als tuig. Een paar van hen hebben van die verf op hun gezicht.’
‘Nog bijzonderheden?’
‘Er lijkt een soort kerngroep te zijn, en dan een buitenstaander.’
‘Een buitenstaander?’
‘Ja, alsof hij met de groep meeloopt maar er niet echt bij hoort.’
‘Dat is interessant.’
‘Ja, maar laat je niet meeslepen. Er is altijd wel een kind in een groep dat er niet helemaal bij hoort. Dat hoeft niks te betekenen.’
‘Kun je zien wat er op zijn gezicht is geschilderd?’
‘Ik moet wachten tot hij zich omdraait.’
‘Waar ben je?’
‘Ik loop langs een kraam waar ze opgezette eekhoorns verkopen.’
‘Jezus. Nog grotere oriëntatiepunten?’
‘Er is een gebouw langs de promenade met een afbeelding van een kolossale pompoen op de deur, naast een videohal. Dat mini-uitschot gaat nu net die hal in.’
‘En de buitenstaander?’
‘Ja, hij ook. Ze zijn allemaal binnen. Wil je dat ik ook naar binnen ga?’
‘Nee, nog niet. Kijk even of er maar één deur is, zodat je hen niet kwijtraakt.’
‘Wacht, daar zijn ze weer. Ze gaan weer op pad.’
‘Allemaal? De buitenstaander ook?’
‘Ja. Even tellen... acht, negen... ja, allemaal.’
‘Welke kant gaan ze op?’
‘Langs het gebouw met de pompoen naar het eind van de promenade.’
‘Dat betekent dat we op één punt samenkomen. Ik ben één pad verderop, en loop in dezelfde richting. Ik loop achter een stoet dieren aan en een troep beschilderde jongeren.’
‘Dieren?’
‘De dieren die in de schuur zaten worden naar de veekralen achter het reuzenrad gebracht. De schuur staat in brand.’
‘Shit! Ik
heb iemand horen praten over een brandende schuur. Ik dacht dat ze
zich vergisten en dat ze de arena bedoelden. Oké, ik ga ophangen.
Ik moet opletten, maar wacht! Heb jij nog nieuws over wat er bij je
huis is gebeurd?’
‘Ik moet mijn zoon nog bellen.’
‘Laat het me weten.’
Terwijl hij het gesprek beëindigde liepen Madeleine en Winkler een rondlopende promenade op die om de kermisattracties en de veekralen heen liep. Een minuut later liep het trio van Gurney dezelfde kant op en tegen de tijd dat hij de kruising had bereikt ontmoetten ze de groep van negen die door Hardwick was gevolgd.
Tussen de twaalf jongeren die tussen de dieren en groepjes kermisgangers door liepen die nog niets wisten van de zich ontvouwende ramp en die zich niet lieten afschrikken door het naderende noodweer, kon Gurney geen opvallende outsider ontdekken, geen monsterlijke minivolwassene verkleed als kind. Terwijl hij toekeek liepen ze naar een reling op heuphoogte die de rondlopende promenade van de kermisattracties scheidde.
Madeleine, Dennis en de alpaca’s liepen langs de draaimolens naar de veekralen. Gurney ging op een plek staan waar hij zo ver mogelijk in de richting van de veekralen kon kijken terwijl hij ook duidelijk zicht had op de groep bij de reling. Hij zag Hardwick een positie innemen waar de tweede rechte promenade uitkwam op de ronde. In plaats van hun connectie te onthullen door naar hem toe te lopen en rechtstreeks met Hardwick te praten pakte hij zijn telefoon en belde hem.
Toen hij antwoordde keek Hardwick naar Gurney. ‘Wat moet je met die redneck-hoed?’
‘Ad-hoccamouflage. Een lang verhaal voor een andere keer. Zeg eens, heb je nog iemand anders gezien die interessant is, of staan onze beste kandidaten hier pal voor ons?’
‘Dat zijn ze. En de helft ervan kun je afschrijven vanwege de diktefactor.’
‘Welke factor?’
‘Sommige van die kinderen zijn veel te dik. Van wat ik op de video’s zag ziet onze kleine Peter er mager en hongerig uit.’
‘Dus dan blijven er ongeveer zes opties over?’
‘Ik zou eerder twee of drie zeggen. Naast de diktefactor is er nog de lengtefactor en de gezichtsfactor. Dan blijft er misschien één in jouw groep over en twee in de mijne. En dan nog lijkt het allemaal een beetje vergezocht.’
‘Wat bedoel je?’
‘Degene die het dichtst bij jou staat, met een idioot baseballpetje, hand op de reling. Degene naast hem, in die zwarte capuchontrui, handen in de zak. En degene het dichtst bij mij, met dat drie maten te grote blauwe basketbalpak. Heb jij een betere keus?’
‘Ik moet eerst beter kijken. Ik bel je terug.’
Hij liet de telefoon in zijn zak glijden en bestudeerde de twaalf lijfjes bij de reling, met speciale aandacht voor de drie die Hardwick had aangeduid. Maar er was een frase die hij had gebruikt die hem had getroffen: een beetje vergezocht.
Een beetje vergezocht, inderdaad. Gurney had zelfs een misselijkmakend, deprimerend gevoel dat het hele idee iets belachelijks had, het idee dat een van die rusteloze, absurd geklede scholieren in werkelijkheid Peter Pan kon zijn. Terwijl hij van positie veranderde om meer van hun gezicht te kunnen zien, kwam hij in de verleiding om de hele onderneming te laten vallen, om te accepteren dat Peter Pan het kermisterrein had verlaten en op dat moment op weg was naar onbekende oorden, ver van Walnut Crossing. Dat was ongetwijfeld verstandiger dan te geloven dat een van die kleine mensen bij de reling, zo te zien in de ban van het rumoer van het ‘amusement’, een meedogenloze beul was.
Was het voorstelbaar dat de man aan wie Interpol meer dan vijftig aanslagen toeschreef, die de schedel van Mary Spalter op de rand van haar badkuip had ingeslagen, die spijkers in de ogen van Gus Gurikos had getimmerd, die zeven mensen had laten verbranden in Cooperstown, die het hoofd van Lex Bincher had afgesneden, zichzelf nu voordeed als een van die kinderen? Terwijl Gurney langs hen liep, alsof hij probeerde een beter zicht te krijgen op het reuzenrad, vond hij het verbijsterend een van hen voor te stellen als professioneel moordenaar, en dat niet alleen, maar ook iemand die zich had gespecialiseerd in opdrachten die anderen als onmogelijk beschouwden.
Die laatste gedachte bracht Gurney op een kwestie waar hij de afgelopen dagen verschillende keren aan had gedacht maar die hij nog niet echt had onderzocht. Het was waarschijnlijk de verbazendste vraag van allemaal: wat was er zo moeilijk aan de moord op Carl Spalter?
Wat was het ‘onmogelijke’ aspect? Waarom was het eigenlijk bij uitstek een karwei voor Panikos?
Misschien zou het antwoord op die ene vraag alle andere geheimen van de zaak ontrafelen. Gurney besloot ter plekke deze vraag helemaal door te denken tot de waarheid boven tafel kwam. De eenvoud van de vraag overtuigde hem ervan dat het de juiste vraag was. Hij kreeg er zelfs een zeker gevoel van optimisme mee terug. Hij voelde dat hij op het juiste spoor zat.
Toen gebeurde er iets verbijsterends.
Er kwam een antwoord bij hem op dat even eenvoudig was als de vraag.
Eerst durfde hij geen adem te halen, alsof de oplossing even vluchtig was als rook die door zijn adem kon worden weggeblazen. Maar hoe meer hij erover nadacht, hoe meer hij de soliditeit ervan testte, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat het de juiste oplossing was. En als dat zo was, was de Spalter-moordzaak eindelijk opgelost.
Terwijl hij staarde naar de verbazingwekkend simpele verklaring die vorm aannam in zijn geest, voelde hij de tintelende opwinding die altijd gepaard ging met een waarheid die aan het licht kwam.
Hij herhaalde de kernvraag voor zichzelf. Wat was zo moeilijk aan de aanslag op Carl Spalter? Waardoor had het zo onmogelijk geleken?
Toen lachte hij hardop.
Omdat het antwoord was, heel eenvoudig: niets.
Helemaal niets had het onmogelijk doen lijken.
Terwijl hij langs de jongens bij de reling liep, controleerde hij nogmaals de geldigheid van zijn inzicht en alle implicaties ervan door zich af te vragen welk licht het wierp op de overgebleven duistere kanten van de zaak. Zijn gevoel van opwinding werd nog intenser terwijl het ene na het andere mysterie als sneeuw voor de zon verdween.
Nu begreep hij waarom Mary Spalter moest sterven.
Hij wist wie de opdracht had gegeven die een einde maakte aan het leven van Carl Spalter. Het motief was zo helder als glas. En donkerder dan een nacht in de hel.
Hij wist wat het vreselijke geheim was, wat de spijkers in het hoofd van Gus te betekenen hadden en wat het doel was geweest van de slachtpartij in Cooperstown.
Hij besefte nu hoe Alyssa, Klemper en Jonah allen in de puzzel pasten.
Het mysterie van het schot dat van een plek kwam waar het niet vandaan had kunnen komen was niet langer een mysterie.
Alles wat betrekking had op de Spalter-zaak was plotseling eenvoudig. Misselijkmakend eenvoudig.
En alles onderstreepte één onontkoombare waarheid. Peter Pan moest worden tegengehouden.
Terwijl Gurney nadacht over die laatste uitdaging werden zijn onstuimige gedachten onderbroken door weer een explosie.
