11
De kleine vogels
Gurney zei niets. En de volgende zeventien minuten bleef hij zwijgen. Zo lang duurde het om van het reservoir naar Walnut Crossing te rijden en dan het bochtige pad op van de landweg naar zijn vijver, weiland en boerderij.
Naast het huis in de stilstaande gto zittend wist hij dat hij iets moest zeggen en hij wilde dat het ondubbelzinnig was. ‘Jack, ik heb het gevoel dat we twee verschillende wegen bewandelen met dit project.’
Hardwick keek alsof hij iets zuurs proefde. ‘Hoezo?’
‘Je blijft me maar de kant op sturen van onzuiver onderzoek, onzuiver proces enzovoort.’
‘Dat is altijd zo bij beroepszaken.’
‘Dat begrijp ik. Daar kom ik wel. Maar ik wil daar niet beginnen.’
‘Maar als Mick Klemper...’
‘Ik weet het, Jack, ik weet het. Als je kunt aantonen dat de hoofdonderzoeker een onderdeel van het opsporingswerk heeft weggemoffeld omdat...’
‘Omdat hij een potentiële verdachte neukte, konden we alleen al om die reden de veroordeling ongedaan maken. Wat is daar mis mee?’
‘Daar is niets mis mee. Mijn probleem is hoe ik van hier naar daar moet komen.’
‘Een slimme eerste stap zou zijn om eens te gaan praten met de adembenemende Alyssa, om een idee te krijgen met wie we te maken hebben, de manier om haar aan onze kant te krijgen, de invalshoeken die...’
‘Kijk, dat is precies wat ik bedoel met twee verschillende wegen.’
‘Wat bedoel je in godsnaam?’
‘Voor mij zou dat een slimme tiende of elfde stap kunnen zijn, niet de eerste.’
‘Krijg nou wat! Je maakt dit veel groter dan nodig is.’
Gurney staarde uit het zijraampje. Over de heuvelkam achter de vijver cirkelde langzaam een havik. ‘Afgezien van ervoor zorgen dat Kay Spalter haar naam op de stippellijn schrijft, wat moet ik verder nog doen?’
‘Dat heb ik je al verteld.’
‘Vertel het nog een keer.’
‘Je bent onderdeel van het strategieteam. Deel van de vuurkracht. Deel van de ultieme oplossing.’
‘Is dat zo?’
‘Wat is daar mis mee?’
‘Als je wilt dat ik een bijdrage lever, moet het op mijn manier.’
‘Hoezo, ben jij soms Frank Sinatra?’
‘Ik kan je niet helpen als je wilt dat ik de tiende stap zet voor de eerste.’
Hardwick uitte iets wat leek op een slechtgehumeurde zucht van overgave. ‘Prima. Wat wil je doen?’
‘Ik moet bij het begin beginnen. In Long Falls. Op het kerkhof. In het gebouw waar de schutter heeft gestaan. Ik moet zien waar het is gebeurd.’
‘Wat zullen we nou krijgen? Wil je het hele verdomde onderzoek opnieuw doen?’
‘Lijkt me niet zo’n slecht idee.’
‘Dat is niet nodig.’
Hij stond op het punt Hardwick te vertellen dat het hier om iets belangrijkers ging dan de pragmatische kwestie van het hoger beroep. De kwestie van de waarheid. De waarheid met een hoofdletter W. Maar de pretentieuze klank van dat gevoel weerhield hem ervan het uit te spreken. ‘Ik wil grond onder mijn voeten, letterlijk.’
‘Ik weet niet wat je bedoelt. Onze focus ligt bij de misstappen van Klemper, niet dat vervloekte kerkhof.’
Zo gingen ze nog tien minuten door.
Uiteindelijk capituleerde Hardwick, wanhopig zijn hoofd schuddend. ‘Doe wat je zelf wilt. Verspil alleen niet te veel tijd, oké?’
‘Ik ben niet van plan tijd te verspillen.’
‘Wat jij wilt, Sherlock.’
Gurney stapte uit. Het zware portier viel met een hardere klap dicht dan hij in jaren had gehoord.
Hardwick boog zich naar het open raampje aan de passagierskant toe. ‘Je houdt me op de hoogte, oké?’
‘Absoluut.’
‘Blijf niet te lang hangen op dat kerkhof. Dat is een rare plek.’
‘Hoezo?’
‘Daar kom je snel genoeg achter.’ Met een chagrijnige blik liet Hardwick zijn luidruchtige motor loeien, van een bronchiaal gegrom tot vol gas. Toen schakelde hij op, draaide de oude rode gto langzaam rond op het vergeelde gras en reed weg over het pad.
Gurney keek weer op naar de havik die met elegant gemak boven de kam gleed. Toen liep hij het huis in. Hij verwachtte Madeleine te zien of het geluid van haar cello boven te horen. Hij riep haar naam. Het binnenste van het huis gaf het vreemde gevoel van leegheid dat het altijd leek te hebben als zij er niet was.
Hij dacht na welke dag van de week het was – of het een van de drie dagen was dat ze werkte in de psychiatrische kliniek, maar dat was niet zo. Hij zocht in zijn geheugen naar opmerkingen over bestuursvergaderingen of yogalessen, of vrijwilligerswerk in de gemeenschappelijke tuin, of winkeltripjes naar Oneonta. Maar er schoot hem niets te binnen.
Hij ging weer naar buiten, keek over het zacht glooiende terrein aan beide zijden van het huis. Drie herten stonden hem vanaf de top van de hoge weide te bekijken. De havik gleed nog steeds, nu in een wijdere cirkel en hij maakte slechts kleine bewegingen met zijn uitgestrekte vleugels.
Hij riep Madeleines naam, deze keer luid, en hield een hand bij zijn oor om het antwoord op te vangen. Dat was er niet. Maar toen hij luisterde, viel hem iets op – in de lage weide, achter de bomen, een glimp van fuchsia bij de achterste hoek van de kleine schuur.
Er waren maar twee fuchsia gekleurde objecten die hij kon bedenken in hun afgezonderde eind-van-de-weg-wereldje: Madeleines nylon jasje en het zadel van de nieuwe fiets die hij haar voor haar verjaardag had gegeven – ter vervanging van degene die verloren was gegaan bij de brand die hun oorspronkelijke schuur had verwoest.
Toen hij naar beneden door het weiland kuierde, steeds nieuwsgieriger wordend, riep hij haar naam nogmaals – er nu zeker van dat hij haar jasje zag. Maar weer was er geen antwoord. Hij passeerde de rij jonge boompjes die langs de rand van het weiland groeiden en toen hij het open gemaaide stuk dat de schuur omringde betrad, zag hij Madeleine op het gras zitten, achter een hoek van het gebouw. Ze leek intens naar iets te kijken wat net buiten zijn zicht lag.
‘Madeleine, waarom gaf je geen...?’ begon hij. Zijn ergernis vanwege haar uitgebleven reactie klonk duidelijk door in zijn stem. Zonder hem aan te kijken hief ze een van haar handen met een gebaar dat hij ofwel moest blijven staan of moest stoppen met praten.
Toen hij beide deed, wenkte ze hem. Hij kwam achter haar staan en gluurde om de hoek van de schuur. En daar zag hij ze – de vier kippen vreedzaam in het gras, hun koppen omlaag, hun voeten onder hun borst gevouwen. De haan zat aan één kant van Madeleines uitgestrekte benen en de drie kippen zaten aan de andere kant. Terwijl Gurney naar dit vreemde tafereeltje keek, hoorde hij dat de kippen hetzelfde lage, vredige koergeluid maakten als in hun hok voordat ze gingen slapen.
Madeleine keek op naar Gurney. ‘Ze hebben een huisje en een veilige ren nodig om in rond te lopen. Zodat ze zo vaak naar buiten kunnen als ze willen en blij en veilig zijn. Dat is alles wat ze willen. Dus dat moeten we voor ze doen.’
‘Juist.’ De herinnering aan het bouwproject irriteerde hem. Hij keek omlaag naar de kippen in het gras. ‘Hoe krijg je ze terug in de schuur?’
‘Dat is geen probleem.’ Ze glimlachte, meer naar de kippen dan naar hem. ‘Het is geen probleem,’ herhaalde ze fluisterend. ‘We gaan zo terug naar de schuur. Maar we willen nog een paar minuten in het gras blijven zitten.’
Een half uur later zat Gurney achter zijn computer in zijn studeerkamertje. Hij scrolde door de website van de Cyberspace Cathedral: ‘Uw Portaal naar een Vreugdevol Leven’. Gezien de naam van de organisatie was het misschien voorspelbaar dat hij geen fysiek adres kon vinden, geen afbeelding van een daadwerkelijk gebouw.
De enige optie die op de contactpagina werd aangeboden was e-mail. Het adres op het pop-upformulier was jonah@cyber-cathedral.org.
Gurney dacht daar een tijdje over na – de ontwapenende, bijna intieme suggestie dat iemand met commentaar, verzoek om inlichtingen of hulp rechtstreeks naar de stichter zou gaan. Daardoor vroeg hij zich af wat voor commentaar, inlichtingen of verzoeken om hulp de website zou kunnen genereren; het zoeken naar antwoorden kostte hem nog twintig minuten scrollen op de website.
Uiteindelijk kreeg hij de indruk dat het beloofde vreugdevolle leven een vage new-age-achtige staat was, vol softe filosofie, pastelkleurige afbeeldingen en goed weer. De hele onderneming had het zoete en beschermende van babypoeder. Het was alsof Hallmark had besloten een religie te beginnen.
Het object dat Gurneys aandacht het langst vasthield was een foto van Jonah Spalter op de welkomstpagina. Het was een foto van een ongewone directheid, in hoge resolutie, zo te zien niet geretoucheerd. De oprechtheid die hij uitstraalde leek in scherp contrast met de donzigheid van de andere afbeeldingen.
Er zat iets van Carl in de vorm van Jonahs gezicht, het volle donkere haar met een lichte golf, de rechte neus, de krachtige kaaklijn. Maar daar hield alle overeenkomst op. Terwijl Carls ogen op het eind vol waren van een extreme wanhoop, leek de blik van Jonah gefixeerd op een toekomst van eindeloos succes. Als de klassieke maskers van tragedie en komedie waren hun gezichten opvallend gelijkend en totaal tegenovergesteld. Als deze broers verwikkeld waren geweest in het soort persoonlijke strijd zoals Kay had verteld en als Jonahs foto weergaf hoe hij er nu uitzag, was er geen twijfel over mogelijk welke broer de overwinning had behaald.
Naast een foto van Jonah had de welkomstpagina een lang keuzemenu met onderwerpen. Gurney koos er een die bovenaan stond: ‘Slechts Menselijk’. Toen de pagina op het scherm verscheen met een rand van gevlochten madeliefjes, hoorde hij de stem van Madeleine die hem riep vanuit de andere kamer.
‘Het eten staat op tafel.’
Ze zat al aan de kleine ronde tafel in de hoek bij de tuindeuren – waar ze al hun maaltijden aan gebruikten, behalve wanneer ze gasten hadden en de lange Shaker-tafel gebruikten. Hij ging tegenover haar zitten. Op hun borden lag een ruime portie gesauteerde kabeljauw, worteltjes en broccoli. Hij stak zijn vork in een schijfje wortel en begon erop te kauwen. Hij merkte dat hij niet erg hongerig was. Toch ging hij door met eten. Hij gaf niet veel om kabeljauw. Het herinnerde hem aan de smakeloze vis die zijn moeder altijd klaarmaakte.
‘Heb je ze teruggekregen in de schuur?’ vroeg hij met meer irritatie dan interesse.
‘Natuurlijk.’
Hij besefte dat hij de tijd was vergeten en keek naar de klok aan de wand aan de andere kant van de kamer. Het was half zeven. Hij draaide zijn hoofd om door de glazen deur te kijken en zag de stralende zon die nog net boven de westelijke heuvelkam uitstak. Het deed hem niet denken aan een pastorale zonsondergang maar aan het clichébeeld van een verhoorlamp in een film.
Die associatie voerde hem terug naar de vragen die hij had gesteld in Bedford Hills, pas enkele uren geleden en naar die griezelig onverstoorbare groene ogen die beter leken te passen bij een schilderij van een kat dan bij een vrouw in de gevangenis.
‘Wil je erover praten?’ Madeleine bekeek hem met die veelbetekenende blik die hem soms deed afvragen of hij onbewust zijn gedachten had gefluisterd.
‘Over...?’
‘Je dag. De vrouw die je hebt gesproken. Wat Jack wil. Je plan. Of je gelooft dat ze onschuldig is.’
Het was niet bij hem opgekomen dat hij daarover zou willen praten. Maar misschien toch wel. Hij legde zijn vork neer. ‘Het komt erop neer dat ik niet weet wat ik geloof. Als ze een leugenaar is, is ze een hele goeie. Misschien wel de beste die ik ooit heb ontmoet.’
‘Maar je denkt niet dat ze liegt?’
‘Ik weet het niet zeker. Ze lijkt te willen dat ik geloof dat ze onschuldig is, maar ze doet niet speciaal moeite om me te overtuigen. Het lijkt er eerder op dat ze het moeilijk wil maken.’
‘Slim.’
‘Slim of... eerlijk.’
‘Misschien beide.’
‘Klopt.’
‘Wat nog meer?’
‘Wat bedoel je?’
‘Wat zag je nog meer in haar?’
Hij dacht even na. ‘Trots. Kracht. Eigenzinnigheid.’
‘Is ze aantrekkelijk?’
‘Ik geloof niet dat “aantrekkelijk” het woord is dat ik zou kiezen.’
‘Wat dan?’
‘Indrukwekkend. Intens. Vastberaden.’
‘Meedogenloos?’
‘Aha. Dat is een moeilijke. Als je bedoelt meedogenloos genoeg om haar echtgenoot om te brengen voor geld, dan zou ik dat nog niet weten.’
Madeleine herhaalde het woord ‘nog’ zo zachtjes dat hij haar bijna niet hoorde.
‘Ik ben van plan in ieder geval nog een stap te zetten,’ zei hij, maar terwijl hij het zei bemerkte hij al de subtiele onoprechtheid in zijn woorden.
Als de sceptische blik in Madeleines oog een indicatie was, had zij het ook bemerkt. ‘En die stap wordt...?’
‘Ik wil de plaats delict bekijken.’
‘Zaten er geen foto’s in het dossier dat je van Jack hebt gekregen?’
‘Foto’s van plaatsen delict en tekeningen vatten misschien tien procent van de realiteit. Je moet op de plek zelf staan, rondlopen, rondkijken, luisteren, ruiken, het gevoel van die plek krijgen, een gevoel voor de mogelijkheden en beperkingen, de buurt, het verkeer, een gevoel voor wat het slachtoffer mogelijk gezien heeft, wat de moordenaar gezien heeft, hoe hij is aangekomen, waar hij is verdwenen, wie hem kan hebben gezien.’
‘Of haar.’
‘Of haar.’
‘En wanneer ga je al dat kijken, luisteren, ruiken en voelen doen?’
‘Morgen.’
‘Ben je ons etentje niet vergeten?’
‘Morgen?’
Madeleine produceerde een lijdzaam glimlachje. ‘De leden van de yogaclub. Hier. Een etentje.’
‘O ja, prima. Dat is best. Geen probleem.’
‘Weet je het zeker? Ben jij er ook?’
‘Geen probleem.’
Ze keek hem lang aan en keek toen weg alsof het onderwerp was gesloten. Ze stond op, opende de tuindeuren en nam een diepe teug van de koele lucht.
Een moment later, uit het bos achter de vijver, kwam dat vreemde verloren gekrijs dat ze eerder hadden gehoord, als een griezelig deuntje van een fluit.
Gurney stond op uit zijn stoel en liep langs Madeleine de betegelde patio op. De zon was achter de heuvels gezakt en de temperatuur leek wel vijftien graden gedaald. Hij stond heel stil en luisterde naar een herhaling van dat mysterieuze geluid.
Hij hoorde alleen een stilte die zo diep was dat hij ervan huiverde.
