27
Een wanhopig man
Na een niet erg ontspannen maaltijd waarbij geen van beiden veel zei, begon Madeleine aan de afwas – een taak die ze altijd als de hare beschouwde.
Gurney liep naar haar toe en ging stilletjes op een kruk bij het aanrechteiland zitten. Hij wist dat als hij lang genoeg wachtte, ze vanzelf zou zeggen wat haar dwarszat.
Toen de afgewassen borden allemaal in het droogrek stonden, pakte ze een theedoek. ‘Ik neem aan dat dat de onderzoeker naar de Spalter-moord was?’
‘Ja, Mick Klemper.’
‘Een erg boze man.’
Telkens wanneer Madeleine iets zei wat voor de hand liggend was, wist hij dat ze iets anders impliceerde. In dit geval was het hem niet duidelijk wat dat zou kunnen zijn; maar hij had het gevoel dat hij moest uitleggen wat ze kennelijk had horen zeggen.
‘Het moet een moeilijke dag voor hem zijn geweest.’
‘Moeilijk?’
Hij legde het uit. ‘Toen de Bincher-beschuldigingen rondgingen op internet, zullen veel mensen Klemper hebben gebeld om uitleg. Mensen van het bci, het State Police Legal Department, het kantoor van de officier van justitie, Interne Zaken, het kantoor van de procureur-generaal – om nog maar niet te spreken van de gieren van de media.’
Ze hield een bord in haar hand en fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik vind het moeilijk te begrijpen.’
‘Het is eenvoudig. Nadat hij met Kay Spalter had gesproken, heeft Klemper besloten dat ze schuldig was. De vraag is: hoe fout was dat besluit?’
‘Hoe fout?’
‘Ik bedoel, in hoeverre was het gebaseerd op het feit dat Kay hem deed denken aan zijn ex-vrouw? En hoeveel wetten heeft hij gebroken om ervoor te zorgen dat ze werd veroordeeld?’
Ze hield nog steeds het bord vast. ‘Dat bedoel ik niet. Ik heb het over de hoeveelheid razernij die ik zag bij de schuur, hoe dicht hij bij het randje zat, hoe...’
‘Ik ben er vrij zeker van dat dat allemaal werd veroorzaakt door angst. Angst dat de boze Kay vrijkomt, angst dat zijn kijk op de zaak onderuit wordt gehaald, angst om zijn baan te verliezen, angst om in de cel te belanden. De angst om te desintegreren, uit elkaar te vallen, zijn grip verliezen op wie hij is. De angst om niemand te worden.’
‘Dus je zegt dat hij wanhopig is.’
‘Absoluut wanhopig.’
‘Wanhopig. Instortend.’
‘Ja.’
‘Droeg je je pistool?’
Die vraag verbijsterde hem even. ‘Nee. Natuurlijk niet.’
‘Je stond oog in oog met een furieuze krankzinnige – een wanhopig, instortend individu. Maar natuurlijk droeg je geen pistool?’ Ze had een gepijnigde blik in haar ogen. Pijn en angst. ‘Begrijp je nu waarom ik wil dat je een afspraak maakt met Malcolm Claret?’
Hij wilde gaan zeggen dat hij niet wist dat Klemper op hem wachtte, dat hij er nooit dol op was geweest een wapen te dragen, en dat hij dat in het algemeen niet deed tenzij hij met een bedreiging te maken kreeg die hij kende; maar hij besefte dat ze sprak over iets diepers en breders dan dit toevallige incident: en in zo’n groot onderwerp had hij op dit moment geen zin.
Nadat ze hetzelfde bord afwezig een minuut lang had staan droogwrijven, verliet ze de kamer en liep ze naar de trap. Een minuut later hoorde hij de eerste tonen van een onplezierig grillig cellostuk.
Hij had vermeden de discussie aan te gaan over de kwestie die impliciet ten grondslag lag aan haar vraag over Malcolm Claret. Maar nu kon hij niet verhinderen dat hij het beeld van die man voor ogen zag: de verstandelijke blik, het dunnende haar boven een hoog, bleek voorhoofd, de gebaren even spaarzaam als zijn woorden, de kleurloze broek en het te wijde vest: de zwijgzaamheid, de onpretentieuze manier van doen.
Gurney besefte dat dit een beeld was van vele jaren geleden. Hij veranderde het beeld als een computerprogramma zou doen: zich verdiepende rimpels, wijkend haar, de vermoeiende effecten van tijd en zwaartekracht op een gezicht. Hij voelde zich niet op zijn gemak met het resultaat en zette het uit zijn hoofd.
In plaats daarvan dacht hij aan Klemper – aan zijn obsessieve focus op Kay Spalter, de zekerheid waarmee hij haar schuldig achtte, zijn bereidheid om het onderzoek te ondermijnen om zo snel mogelijk de gewenste conclusie te kunnen trekken.
Zijn benadering was verontrustend – niet omdat ze volkomen afweek van de normale procedures, maar omdat dat niet zo was. Klempers wangedrag leek Gurney niet zozeer principieel maar gradueel. De notie dat een goede rechercheur altijd te werk ging via pure logica en een open geest voor objectieve conclusies over de aard van de misdaad en de identiteit van de dader, was op zijn best een plezierige fantasie. In de echte wereld van misdaad en straf – zoals bij alle menselijke strevingen – is objectiviteit een illusie. Voor onze overleving is het vereist dat we snel conclusies trekken. Cruciale actie is altijd gebaseerd op gedeeltelijk bewijs. De jager die een getuigschrift van een zoöloog wil om te bewijzen dat het hert in zijn vizier werkelijk een hert is, zal snel van honger omkomen. De junglebewoner die alle strepen van een tijger telt voordat hij besluit zich terug te trekken, zal worden gedood en opgegeten. De genen die zekerheid eisen worden meestal niet doorgegeven aan de volgende generatie.
In de echte wereld moeten we de weinige aanknopingspunten die we hebben zien te verbinden en een patroon ontdekken dat zinvol en werkbaar is. Het is een systeem dat niet perfect is. Net als het leven zelf. Het gevaar komt niet zozeer van de weinige aanknopingspunten, maar van de onbewuste persoonlijke agenda die aan sommige aanknopingspunten meer belang hecht dan aan andere, de wens dat het patroon er op een bepaalde manier uitziet. Onze perceptie wordt meer bepaald door emoties dan door de zwakheid van onze gegevens.
In dit licht was de situatie eenvoudig. Klemper wilde dat Kay schuldig was en geloofde daarom ook dat ze het was. Aanwijzingen die niet in het patroon pasten werden gedevalueerd of genegeerd. Regels die een ‘rechtvaardig’ einde tegenwerkten werden eveneens gedevalueerd of genegeerd.
Maar er was nog een andere manier om het te bekijken.
Aangezien het proces van conclusies trekken op basis van onvolledige gegevens natuurlijk en nodig was, was de waarschuwing ertegen niet veel meer dan een waarschuwing niet te snel naar een onjuiste conclusie te springen. De waarheid was dat elke conclusie prematuur kon zijn. Het uiteindelijke oordeel over de geldigheid van de conclusie zou worden geleverd door de geldigheid van het resultaat.
Die gedachte leidde tot een verontrustende mogelijkheid.
Stel dat de van haat vervulde Klemper de waarheid had ontdekt. Stel dat zijn slordige procedures en mogelijke overtredingen een verrotte route waren naar het juiste doel. Stel dat Kay Spalter schuldig was aan de moord op haar echtgenoot. Gurney had geen trek om een ijskoude moordenaar te helpen vrij te komen, hoeveel fouten haar proces ook mocht hebben gehad.
En dan was er nog een mogelijkheid. Stel dat Klempers vastberadenheid om Kay in de cel te krijgen niets te maken had met beperkte percepties of verkeerde conclusies. Stel dat het een cynische en corrupte poging was, gekocht en betaald door een derde, die wilde dat de zaak zo snel mogelijk werd gesloten.
Stel, stel, stel. Gurney begon al die veronderstellingen irritant en onproductief te vinden. De noodzaak van meer feiten werd dringend.
De dissonanten van Madeleines cellostuk klonken steeds harder.
