25
Fat Gus
Gurney pleegde zijn geplande telefoontje naar Hardwick. Hij onthield zich van aanmerkingen over Binchers persoonlijke stijl. Hij zou tenslotte die middag om twee uur een ontmoeting hebben met Donny Angel in een restaurant in Long Falls – een ontmoeting die alles kon veranderen – en dat was duidelijk gemotiveerd door Binchers optreden.
Nadat hij had geluisterd naar Gurneys samenvatting van het telefoongesprek met Angel, had Hardwick zonder veel enthousiasme gevraagd of hij ondersteuning wilde, of opnameapparatuur – voor het geval de zaken in het restaurant een ongewenste wending zouden nemen.
Gurney sloeg beide opties af. ‘Hij zal er wel van uitgaan dat er back-up is, en die veronderstelling is al goed genoeg. Wat opnameapparatuur betreft, dat zal hij ook wel aannemen en hij zal wel de nodige voorzorgsmaatregelen hebben getroffen.’
‘Heb je enig idee wat hij van plan is?’
‘Alleen dat de richting die wij opgaan hem niet bevalt en dat hij die wil afkappen.’
Hardwick schraapte zijn keel. ‘Een duidelijke zorg zou Lex’ suggestie kunnen zijn dat Carl is omgebracht door een ruzie met iemand uit de maffia.’
‘Nu we het daarover hebben, zijn aanpak van de zaak lijkt een stuk breder dan jouw “concentratie-concentratie”-advies aan mij.’
‘Val dood, Sherlock. Je begrijpt me opzettelijk verkeerd. Het punt is dat hij met scenario’s komt die Klemper had moeten onderzoeken, maar dat niet heeft gedaan. Alles wat Lex zegt wijst op een oneerlijk, incompetent, bevooroordeeld onderzoek. Dat is het. Dat is de bedoeling van het beroep. Hij zegt niet dat je al die rotzooi waar hij op doelt moet gaan opgraven – alleen dat Klemper dat niet heeft gedaan.’
‘Goed, Jack. Nieuw onderwerp. Die vriendin van jou bij het bci – Esti Moreno? Kan die een kijkje nemen in het autopsierapport van Mary Spalter?’
Hardwick aarzelde. ‘Wat verwacht je dat erin staat?’
‘Er zal staan dat de doodsoorzaak overeenkomt met een ongelukkige val, maar ik wil wedden dat ze die verwondingen ook had kunnen oplopen als iemand haar had gegrepen en haar hoofd tegen de rand van de badkuip had geslagen.’
‘Wat niet bewijst dat het niet gewoon een harde val was. En dan?’
‘Dan blijf ik gewoon het lijntje volgen.’
Na beëindiging van zijn telefoontje met Hardwick keek Gurney hoe laat het was. Hij zag dat hij nog een paar vrije uren had voordat hij naar Long Falls moest vertrekken. Hij had het gevoel dat hij wat actie moest ondernemen wat betreft het kippenhokproject, dus hij trok een paar rubberen tuinlaarzen aan en liep via de zijdeur naar het gebied dat hij de vorige dag had opgemeten.
Hij was verbaasd toen hij merkte dat Madeleine daar al was. Ze had het metalen meetlint vast. Ze had een eind vastgehaakt aan de rand van de aspergevelden en liep langzaam achteruit naar de appelboom. Toen ze er bijna was glipte het andere eind los en schoot het lint over de grond, zichzelf oprollend in de houder die ze in haar hand hield.
‘Verdomme!’ zei ze. ‘Dat is de derde keer.’
Gurney kwam naderbij, pakte het eind en trok het terug naar het aspergeveld. ‘Wil je het hier?’ vroeg hij.
Ze knikte opgelucht. ‘Dank je.’
Het volgende anderhalf uur hielp hij bij het meten voor het kippenhok en de ren, bij het inslaan van hoekpunten, hij berekende diagonalen en slechts één keer twijfelde hij aan een van Madeleines beslissingen. Dat was toen ze de positie van de ren zo uitzette dat een grote forsythia achter het gaas zou komen te liggen. Hij dacht dat het een fout was om een struik zo veel ruimte te laten innemen in de ren. Maar ze zei dat de kippen blij zouden zijn met een struik in de ren, omdat ze, hoe graag ze ook buiten liepen, ook dol waren op schaduw en iets om zich te kunnen verschuilen. Dan voelden ze zich veilig.
Terwijl ze dat uitlegde, merkte hij hoezeer ze erom gaf. Hij was een beetje afgunstig op dat opmerkelijke vermogen van haar om helemaal op te gaan in een taak. Zo veel verschillende dingen leken er voor haar belangrijk te zijn. Hij had de nogal onnozel klinkende gedachte dat de dingen ertoe deden – veel dingen. Er was iets bijna onwerkelijks aan die gedachte, wat hij gedeeltelijk toeschreef aan het vreemde weer. Het was opvallend koud voor augustus, en er hing een herfstachtige nevel. Uit het natte gras steeg een aardse geur op. Het maakte dat wat er op dat korte moment gebeurde meer op een zoete droom leek dan op de stekelige realiteit van alledag.
Aegean Odyssey, het restaurant waar hij een afspraak had met Adonis ‘Donny Angel’ Angelidis, lag aan Axton Avenue, minder dan drie woonblokken verwijderd van het flatgebouw waar het onderzoek had plaatsgehad. Tijdens de twee uur durende rit vanuit Walnut Crossing was er niets gebeurd. Parkeren was, net als bij zijn vorige bezoek, geen probleem. Hij vond een plekje op vijftien meter van het restaurant. Hij was precies op tijd: 14.00 uur.
Het was rustig binnen en bijna leeg. Slechts een van de ongeveer twintig tafeltjes was bezet, door een wat oudere man die in zijn eentje een Griekse krant zat te lezen. Het interieur bestond uit het typische Griekse blauw en wit. De muren waren geaccentueerd met kleurrijke keramische tegels. Er hing een geur die een mengeling was van oregano, marjolein, geroosterd lamsvlees en sterke koffie.
Een jonge ober met donkere ogen kwam op hem toe. ‘Kan ik u helpen?’
‘Mijn naam is Gurney. Ik heb een afspraak met meneer Angelidis.’
‘Natuurlijk. Komt u maar.’ Hij liep voor hem uit naar de achterkant van de ruimte. Toen deed hij een stap opzij en gebaarde naar een zitgedeelte met schotten waar zes mensen hadden kunnen zitten, maar waar maar één persoon zat – een zwaargebouwde man met een groot hoofd en stug grijs haar.
De man had de platte, kromme neus van een bokser. Zijn brede schouders suggereerden dat hij ooit behoorlijk sterk was geweest, misschien nog steeds. De uitdrukking op zijn gezicht werd gedomineerd door diepe lijnen van verbittering en wantrouwen. Hij had een dikke stapel dollarbiljetten die hij in een net stapeltje uittelde. Om zijn pols zat een gouden Rolex. Hij keek op. Zijn mond glimlachte zonder dat er iets van de verbittering verdween.
‘Bedankt voor uw komst. Ik ben Adonis Angelidis.’ Zijn stem was laag en schor, alsof zijn stembanden waren versleten door een leven lang schreeuwen. ‘Vergeef me dat ik niet opsta om u te begroeten, meneer Gurney. Mijn rug is... niet zo goed. Gaat u zitten.’ Ondanks zijn schorheid was zijn articulatie vreemd precies, alsof hij elke lettergreep met zorg koos.
Gurney ging tegenover hem zitten. Er stonden verschillende borden met eten op tafel.
‘De keuken is vandaag gesloten, maar ik heb ze gevraagd om een paar dingen te bereiden zodat u kunt kiezen. Allemaal erg goed. Kent u Grieks eten?’
‘Moussaka, souvlaki, baklava. Dat is het zo’n beetje.’
‘Aha. Nou, ik zal wat uitleg geven.’ Hij legde zijn stapel bankbiljetten op tafel en begon te wijzen naar en in detail uitleg te geven over de inhoud van elk bord: spanakopita, melitzanes salata, kalamaria tiganita, arni yahni, garides me feta. Er stond ook een kommetje met olijven, een mandje knapperige stukjes brood en een grote schaal verse paarse vijgen.
‘Neemt u vooral wat u bevalt, of een beetje van alles. Allemaal erg lekker.’
‘Dank u. Ik neem een vijg.’ Gurney nam er een en beet erin.
Angelidis keek met interesse toe.
Gurney knikte goedkeurend. ‘U hebt gelijk. Erg lekker.’
‘Natuurlijk. Neem uw tijd. Relax. We praten als u klaar bent.’
‘We kunnen nu praten.’
‘Goed. Ik moet u iets vragen. Iemand heeft me over u verteld. U bent expert in moorden. Is dat waar? Ik bedoel natuurlijk moorden oplossen, niet plegen.’ De mond glimlachte weer. De ogen met de zware oogleden bleven waakzaam. ‘Is dat uw interesse?’
‘Ja.’
‘Goed. Geen onzin over de Eenheid voor Georganiseerde Misdaad, oké?’
‘Mijn focus ligt bij Moordzaken. Ik probeer daar geen andere dingen bij te halen.’
‘Goed. Heel goed. Misschien hebben we iets gemeenschappelijks. Misschien genoeg om samen te werken. Denkt u ook niet, meneer Gurney?’
‘Dat hoop ik.’
‘Goed. U wilt meer weten over Carl?’
‘Ja.’
‘Bent u bekend met de Griekse tragedies?’
‘Pardon?’
‘Sophocles. Kent u Sophocles?’
‘Tot op zekere hoogte. Alleen wat ik me van school herinner.’
Angelides boog zich naar voren en liet zijn zware onderarmen op de tafel rusten. ‘De Griekse tragedie had een eenvoudig idee. Een grote waarheid: de sterke kant van de mens is ook zijn zwakte. Dat is uiterst briljant. Vindt u ook niet?’
‘Ik snap dat daar iets in kan zitten.’
‘Goed. Want die waarheid heeft Carl gedood.’ Hij zweeg, keek Gurney met harde blik aan. ‘U vraagt zich af waar ik het in godsnaam over heb, nietwaar?’
Gurney zei niets, nam nog een hapje vijg, bleef Angelidis aankijken en wachtte.
‘Een eenvoudig iets. Een tragisch iets. Carls grote kracht was de snelheid van geest waarmee hij een conclusie trok en zijn bereidheid om te handelen. Begrijpt u wat ik bedoel? Heel snel, geen angst. Een grote kracht. Een dergelijk man bereikt veel, grote dingen. Maar zijn kracht was ook zijn zwakte. Waarom? Omdat die grote kracht geen geduld heeft. Deze kracht moet elke obstructie meteen elimineren. Begrijpt u?’
‘Carl wilde iets. Iemand stond hem in de weg. Wat gebeurde er toen?’
‘Hij besloot uiteraard de obstructie te elimineren. Dat was zijn manier van doen.’
‘Wat heeft hij gedaan?’
‘Ik heb gehoord dat hij een contract had afgesloten met een zeker individu om de obstructie te laten elimineren. Ik zeg tegen hem dat hij moet wachten, kleinere stappen moet nemen. Ik vraag of er iets is wat ik kan doen. Ik vraag dat als een vader aan zijn zoon. Hij zegt nee, het probleem is buiten mijn... mijn terrein... en ik zou me er niet mee moeten bemoeien.’
‘Bedoelt u dat hij iemand wilde laten vermoorden, maar niet door u?’
‘Volgens het gerucht ging hij naar een man die dergelijke dingen regelt.’
‘Had die man een naam?’
‘Gus Gurikos.’
‘Een professional?’
‘Een manager. Een talentscout. Begrijpt u? U zegt tegen Fat Gus wat u wilt, u wordt het eens over de prijs, u geeft hem de informatie die hij nodig heeft, hij regelt het verder. Geen probleem meer voor u. Hij organiseert alles, huurt het beste talent in, u hoeft niets te weten. Beter op die manier. Veel grappige verhalen over Fat Gus. Op een keer zal ik ze u vertellen.’
Gurney had in zijn leven genoeg grappige verhalen over de maffia gehoord. ‘Dus Carl Spalter betaalde Fat Gus om een geschikt talent te huren om iemand uit de weg te ruimen?’
‘Dat is het gerucht.’
‘Heel interessant, meneer Angelidis. Hoe eindigt het verhaal?’
‘Carl was te snel. En Fat Gus was niet snel genoeg.’
‘En dat betekent?’
‘Er kan maar één ding zijn gebeurd. De man die Carl zo haastig wilde laten opruimen moet hebben gehoord van dat contract voordat Gus het doorgaf aan de schutter. En hij ondernam toen als eerste actie. Preventieve actie.’
‘Wat zegt je vriend Gus daarover?’
‘Gus zegt niks. Gus kan niks meer zeggen. Gus is ook vermoord, op dezelfde dag als Carl.’
Dit was groot nieuws. ‘Je zegt dat het doelwit erachter kwam dat Carl Gus had ingehuurd voor een aanslag, maar voordat Gus het kon doen heeft het doelwit hen beiden uitgeschakeld?’
‘Bingo. Preventieve actie.’
Gurney knikte langzaam. Het was zeker een mogelijkheid. Hij nam nog een hapje van de vijg.
Angelidis ging door met een zeker enthousiasme. ‘Dus dit maakt uw taak heel eenvoudig. Zoek uit wie Carl wilde omleggen, en u vindt de man die Carl heeft omgelegd.’
‘Hebt u toevallig enig idee wie die man zou kunnen zijn?’
‘Nee. Het is belangrijk dat u dat weet. Dus luister goed. Wat er met Carl is gebeurd heeft niets met mij te maken. Heeft niets met mijn zakelijke interesses te maken.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Ik ken Carl vrij goed. Als het iets was wat ik moest regelen, zou hij naar mij zijn gekomen. Het punt is dat hij naar Fat Gus is gegaan. Dus het was iets persoonlijks voor hem, had niets met mij te maken. Niets te maken met mijn zaken.’
‘Fat Gus werkte niet voor u?’
‘Die werkte voor niemand. Fat Gus was onafhankelijk. Verleende diensten aan verschillende klanten. Beter op die manier.’
‘Dus u hebt absoluut geen idee wie...’
‘Geen idee.’ Angelidis keek Gurney lang en recht aan. ‘Als ik het wist, zou ik het zeggen.’
‘Waarom?’
‘Degene die Carl heeft neergeschoten heeft de dingen voor mij verpest. Ik hou er niet van als mensen dingen voor mij verpesten. Dan krijg ik zin om de dingen voor hen te verpesten. Snapt u?’
Gurney glimlachte. ‘Oog om oog, tand om tand, nietwaar?’
Angelidis’ uitdrukking verscherpte. ‘Wat moet dat betekenen?’
De vraag en de intensiteit ervan verraste hem. ‘Het is een vers uit de Bijbel, een manier om gerechtigheid te bereiken door passende...’
‘Ik ken die verdomde uitdrukking. Maar waarom zei u het?’
‘U vroeg me of ik uw wens begreep om revanche te nemen op degene die Carl en Gus heeft vermoord.’
Daar leek hij over na te denken. ‘U weet niets over de aanslag op Gus?’
‘Nee. Hoezo?’
Hij zweeg een aantal tellen terwijl hij Gurney ingespannen bleef aankijken. ‘Heel zieke toestand. U hebt daar niks over gehoord?’
‘Nul. Ik wist niet dat de man bestond, wist niet dat hij dood was.’
Angelidis knikte langzaam. ‘Goed. Ik vertel u dit omdat het misschien helpt. Gus hield op vrijdagavond altijd een pokerspel bij hem thuis. De vrijdag dat Carl werd geraakt, komen die mannen bij de deur, niemand doet open. Aanbellen, aankloppen. Niemand komt. Dit gebeurt nooit. Ze denken dat Gus misschien op de plee zit. Ze wachten. Aanbellen, aankloppen... geen Gus. Ze proberen de deur. De deur is open. Gaan naar binnen. Vinden Gus.’ Hij zweeg, leek iets bedorvens te proeven. ‘Ik hou er niet van hierover te praten. Het is ziek, weet u. Ik vind dat alle zaken redelijk moeten zijn. Niet zoals deze idiote shit.’ Hij schudde zijn hoofd en schoof met de bordjes op tafel. ‘Gus zit in zijn ondergoed voor zijn tv. Heeft een lekker flesje retsina op de salontafel staan, halfvol wijnglas, een beetje brood, taramasalata in een kom. Lekkere lunch. Maar...’
‘Maar hij was dood?’ vulde Gurney in.
‘Dood? Hij was echt dood. Dood met een tien centimeter lange spijker in elk oog geslagen, in elk oor, tot in zijn verdomde hersenpan, en een vijfde door zijn keel. Vijf van die verdomde spijkers.’ Hij zweeg, bestudeerde Gurneys gezicht. ‘Wat denkt u nu?’
‘Ik vraag me af waarom dit helemaal niet in het nieuws is geweest.’
‘De Organised Crime Task Force, de Eenheid voor Georganiseerde Misdaad.’ Angelidis keek alsof die woorden hem zin gaven om te spuwen. ‘De octf is erop gedoken als op een hoop stront. Geen overlijdensbericht, geen aankondiging van een begrafenis, helemaal niks. Hielden alle details voor zichzelf. Kun je dat geloven? Weet u waarom ze dat soort dingen geheimhouden?’
Het was niet echt een vraag, dus Gurney gaf geen antwoord.
Angelidis zoog luidruchtig op zijn tanden voordat hij verderging. ‘Ze houden het geheim omdat het hun het gevoel geeft dat ze iets weten. Geheime shit die niemand anders weet. Geeft hun een gevoel van macht. Geheime informatie. Weet je wat ze hebben? Shithersens en lullen als tandenstokers.’ Hij keek op zijn grote gouden Rolex en glimlachte. ‘Goed? Het wordt laat. Ik hoop dat dit u helpt.’
‘Het is allemaal erg interessant. Ik heb nog een laatste vraag.’
‘Natuurlijk.’ Angelidis keek weer op zijn horloge.
‘Hoe goed kon u met Carl opschieten?’
‘Heel goed. Hij was als een zoon voor me.’
‘Geen problemen?’
‘Geen problemen.’
‘U had geen last van al die “tuig van de richel”-toespraken van hem?’
‘Last? Wat bedoelt u?’
‘In interviews in de pers noemde hij mensen in uw vak tuig van de richel. En nog allerlei andere onplezierige benamingen. Wat vond u daarvan?’
‘Vond ik heel slim. Goede manier om te worden gekozen.’ Hij wees naar de schaal olijven. ‘Die zijn erg goed. Mijn neef in Mykonos stuurt ze speciaal naar mij. Neem er wat mee voor uw vrouw.’
