Proloog
Lang voordat het moorden begon
Er was een tijd waarin hij ervan droomde de leider van een groot land te zijn. Een nucleaire macht.
Als president zou hij een vinger aan de nucleaire trekker hebben. Met een kleine beweging van die vinger kon hij kernraketten lanceren. Hij kon grote steden in de as leggen. Hij kon een einde maken aan het miserabele mensdom. Hij kon die vervloekte lei schoonvegen.
Maar de volwassenheid bracht hem een praktischer perspectief, een realistischer kijk op wat mogelijk was. Hij wist dat de nucleaire trekker nooit binnen zijn bereik zou liggen.
Maar er waren andere mogelijkheden beschikbaar. Als je, dag na dag, een keer de trekker overhaalde kon je veel bereiken.
Terwijl hij erover nadacht – en gedurende zijn tienerjaren had hij over weinig anders nagedacht – vormde zich langzaam een plan voor de toekomst. Hij kwam tot de ontdekking wat zijn specialiteit zou zijn, zijn kunst, zijn expertise, het terrein waarop hij uitblonk. En dat was niet gering, want voordien had hij bijna niets over zichzelf geweten, had hij geen idee wie of wat hij was.
Hij had bijna geen herinneringen aan de tijd voor zijn twaalfde.
Alleen de nachtmerrie.
De nachtmerrie die steeds weer opdook.
Het circus. Zijn moeder, kleiner dan de andere vrouwen. Het verschrikkelijke gelach. De muziek van de draaimolen. Het diepe, onophoudelijke gebrul van de dieren.
De clown.
De reusachtige clown die hem geld gaf en hem pijn deed.
De clown met de piepend hijgende adem die naar kots rook.
En de woorden. Zo duidelijk in de nachtmerrie, dat ze zo scherp als versplinterde brokken ijs klonken. ‘Dit is ons geheim. Als je het tegen iemand vertelt, voer ik je tong aan de tijger.’
