6
*
Was ik vergeten de amulet af te doen toen ik die avond naar bed ging? Hij was zo zwaar dat je zou denken dat je dat moeilijk kon vergeten. Maar toen ik de volgende ochtend wakker werd, had ik hem nog steeds om.
Toen ik mijn benen over de rand van het bed zwaaide, had ik het gevoel dat ik op twee plaatsen tegelijk was, maar op geen van beide helemaal aanwezig. En toen ik de gordijnen opentrok leek de Londense zon die naar binnen viel minder fel dan normaal, alsof iemand een gloeilamp van honderd watt had verwisseld voor een spaarlamp.
In de metro op weg naar mijn werk was ik me er voor het eerst in jaren van bewust dat er miljoenen tonnen steen, aarde, riolen en gebouwen op de tunnel drukten, waar we met een razende vaart doorheen reden. In een poging mijn aandacht af te leiden van die verontrustende gedachte, liet ik mijn blik door het rijtuig gaan. Reclame voor vakantie in Egypte, een rij kamelen in silhouet tegen zandduinen en piramiden, goedkope vluchten naar Marrakech... In Knightsbridge stapte een groepje buitenlandse vrouwen in. Ze zwaaiden mee met de beweging van het rijtuig; alleen hun zwaar met kohl aangezette ogen waren zichtbaar achter de spleet in de zwarte stof van hun nikab. Een van hen keek me recht in het gezicht. Ze zei iets tegen haar metgezellinnen en toen staarden ze me allemaal aan.
In verlegenheid gebracht pakte ik een afgedankt exemplaar van The Guardian en sloeg de krant op een willekeurige pagina open. Een stukje onder de kop WERELDNIEUWS sprong me in het oog: ‘Vier gijzelaars, werknemers van Areva, het Franse bedrijf voor energieopwekking en -distributie, zijn ontvoerd door een splintergroepering van de Nigerese gerechtigheidsbeweging, een groep zogenaamde Toeareg-vrijheidsstrijders.’ Toeareg: mijn blik bleef rusten op het woord. Het was vreemd, onbekend, maar toch op de een of andere manier vertrouwd. Ik had het gevoel dat ik het recentelijk was tegengekomen en dat het me iets had moeten zeggen, maar het lukte me niet om het relevante verband uit mijn benevelde geheugen op te diepen. ‘Een woordvoerder van de groep zei dat de vier gijzelaars “in goede gezondheid verkeerden” en dat ze werden vastgehouden in de Aïr, de conflictzone in Niger.’ Opeens herinnerde ik me dat mijn moeder had gesproken over de enorme voorraad uranium die was ontdekt in de toenmalige Franse kolonie Niger, een ontdekking die het Frankrijk mogelijk had gemaakt om een kernmogendheid te worden. Ach ja, Niger. In mijn hoofd hoorde ik haar zwoele accent de buitenlandse lettergrepen uitrekken: Nie-sjèèr. Mijn grootvader van moederszijde had daar en elders in de Franse koloniën een groot deel van zijn aanzienlijk vermogen vergaard, met mijnbouw. Of, zoals ik hem een keer als verhitte tiener voor de voeten had gegooid ‘met het plunderen van Afrikaanse rijkdommen’. Mijn jeugdige politieke heftigheid had al snel plaatsgemaakt voor een meer naar binnen gekeerd, persoonlijk angstgevoel en vervolgens voor het beheerste, behoedzame conservatisme dat me door mijn accountantsopleiding en naar mijn vorstelijke loopbaan had geleid. Met een licht gevoel van schaamte las ik verder.
‘Waar onze families eens hun levende have bijeendreven en hun kamelen lieten grazen, is nu alleen nog een immense industriële woestenij. Niemand heeft ons om toestemming gevraagd, niemand heeft ons een schadevergoeding gegeven. Ze hebben ons land gestolen, onze middelen van bestaan en het erfgoed van onze kinderen. Ons volk is berooid achtergelaten. Deze gijzelaars zal geen kwaad worden gedaan. Het enige wat we willen is ons standpunt kenbaar maken en ervoor zorgen dat de wereld naar ons luistert. We willen jullie kernbommen niet, noch jullie mijnen. Het enige wat we willen is vrij leven op ons voorouderlijk land.’
Het artikel sloot af met de lezers in herinnering te brengen hoe de Britse premier Tony Blair in 2002 in wat later bekend werd als ‘het bedrieglijke dossier’ had beweerd dat Saddam Hoessein had geprobeerd van Niger een reusachtige hoeveelheid uranium te kopen teneinde de ‘massavernietigingswapens’ te kunnen maken, wat als voornaamste argument was gebruikt ter rechtvaardiging van de ‘preventieve’ aanval op Irak. Onder het artikel stond een kleine, nogal onduidelijke kaart van de streek. Ik fronste mijn voorhoofd en bekeek de kaart met een knagend, onrustig gevoel in mijn achterhoofd. Toen ik niet in staat bleek de kleine letters van de plaatsnamen te lezen, spreidde ik de krant uit en bladerde ik door naar de kunst- en cultuurpagina. Daar vond ik, alsof daar geplaatst door een pesterige kracht die vastbesloten was me te blijven kwellen, een foto van een groep gesluierde mannen, met tulbanden die net zo ingewikkeld om hun hoofd gewonden en vastgeknoopt waren als die van de mannen die mijn dromen bevolkten. DESERT BLUES SCOREN GOUD luidde de kop, gevolgd door een lovende recensie over een pas uitgekomen cd van een groep Toeareg-musici, die optraden onder de naam Tinariwen.
Toeareg. Ik wist plotseling weer waar ik die naam was tegengekomen: in mijn vaders beschrijving van de mogelijke herkomst van de amulet.
Mijn huid tintelde, over mijn hele lichaam.
Ik had de hele dag het gevoel van zacht geprevel in mijn hoofd, alsof iemand een lang gesprek voerde met een deel van me waar ik niet bij kon komen, in een andere kamer, achter mijn rug, net buiten gehoorsafstand, in een vreemde taal. Af en toe betrapte ik me erop dat ik naar een kolom cijfers zat te staren alsof het hiërogliefen of tekens uit het Punische alfabet waren, waar ik geen wijs uit werd.
Toen ik weer thuis was startte ik de laptop op om te zien welke vluchten naar Marokko er beschikbaar waren. Ik was al in geen jaren naar het buitenland geweest. Vliegangst was maar een deel van de reden: er was niemand geweest om mee op reis te gaan, want Eve was nog maar pas gescheiden. En Afrika... dan zat je wel erg lang in het vliegtuig, toch?
Afrika is dichterbij dan je denkt.
Het was nu net of de stem van ergens buiten me kwam, van ergens in de kamer. Ik schudde mijn hoofd en ging op zoek naar de beste vlucht. Toen ik daarmee klaar was, maakte ik de doos open en haalde mijn vaders getypte aantekeningen tevoorschijn.
Aantekeningen betreffende de grafsite bij Abalessa
Abalessa (22° 43’ 60 N.B., 6° 1’ 0 O.L. op een hoogte van 930 meter) ligt bijna in het hart van de grote woestijn. Het gebied is ruig en rotsachtig. Toen de site in 1925 door Byron Khun de Prorok werd ontdekt, zou men die makkelijk over het hoofd hebben kunnen zien omdat die op het eerste gezicht leek op de zoveelste rommelige berg stenen, ook wel een redjem genoemd, die overal in de Sahara worden aangetroffen. De eerste opgraving onthulde een groot monument van 25 meter lang en 23 meter breed, gebouwd met gebruikmaking van eeuwenoude technieken voor het oprichten van stapelmuren; de stenen waren zorgvuldig geselecteerd en geplaatst. De onregelmatigheid van de constructie en de ruwheid van stijl en metselwerk wijzen op Berberse oorsprong, niet op Romeinse, zoals is geopperd (zie latere aantekeningen).
Binnen de buitenste muren is een antichambre en verscheidene vertrekken; in het grootste vertrek is de graftombe gevonden. Volgens ooggetuigen was het geraamte van de woestijnkoningin gewikkeld in rood leer versierd met bladgoud. Ze lag met haar knieën naar haar borst gebogen op de vergane overblijfselen van een houten lijkbaar, vastgebonden met gevlochten koorden van gekleurd leer en stof. Haar hoofd was bedekt met een witte sluier en drie struisvogelveren, aan haar oorlellen hingen twee smaragden, om haar ene arm zaten negen gouden armbanden en om de andere acht zilveren armbanden. Om haar enkels, hals en middel lagen kralen van kornalijn, agaat en amazoniet... (NB chalcedoon schonk zijn naam aan Carthago – Karchèdon – van waaruit dit woestijnproduct naar de mediterrane wereld werd geëxporteerd.).
Aan de hand van deze details werd vastgesteld dat dit het lichaam was van een vrouw van hoge geboorte. De professoren Maurice Reygasse en Gautiers van het Etnografisch Museum geloven dat deze site de stoffelijke resten van de legendarische koningin Tin Hinan bevatte.
Tin Hinan (letterlijk vertaald: zij van de tenten) is de legendarische grondlegger en spiritueel leider van de woestijnnomaden die zichzelf Kel Tagelmust noemen (volk van de sluier) of Kel Tamasheq (zij die Tamasheq spreken). Bij de Arabieren zijn ze bekend als de Toeareg. Toeareg is een Arabische term en betekent volgens sommigen ‘door God verstoten’ omdat deze nomaden zich fel hebben verzet tegen de islamitische invasie in de achtste eeuw. Volgens hun mythologie kwam Tin Hinan uit het Berber-gebied van de Tafilalt in het zuiden van Marokko en liep ze in haar eentje, of met slechts één dienstmaagd (volgens een andere versie van de legende), duizend mijlen door de woestijn naar de Hoggar en stichtte daar haar stam. Ze kreeg de titel ‘tamenokalt’ (het mannelijke amenokal vrouwelijk gemaakt door aan het begin en eind de Berberse ‘t’ te plaatsen) en is zelfs bij hedendaagse stamleden bekend als ‘de Moeder van ons allen’. Aristocratische Toeareg beweren dat ze hun afstamming rechtstreeks naar haar terug kunnen volgen.
Tussen de begrafenisvoorwerpen die De Prorok in het monument vond was een houten kom die gewoonlijk voor kamelenmelk werd gebruikt. Op de voet van de kom stond de afdruk van een gouden munt met het hoofd van keizer Constantijn (227-340 n.Chr.). De aard van de begrafenis is strijdig met islamitische begrafenisriten (de islam werd in de achtste eeuw door Arabieren uit het oosten in de regio geïntroduceerd). Ook vond hij een perfect geconserveerde kleilamp van gangbaar Romeins ontwerp, veel gebruikt en zwart geworden door rook. Kenners schrijven deze stijl lampen toe aan een periode tussen de derde en vierde eeuw. Dankzij deze details kunnen we dus met enig vertrouwen stellen dat de grafsite waarschijnlijk dateert uit de vierde eeuw n.Chr. en beslist uit dezelfde tijd als het latere Romeinse Rijk.
De amulet die we op de site hebben gevonden is soortgelijk aan de tcherots die de mannen en vrouwen van de Toeareg als talisman droegen om allerlei kwaden af te weren, maar waarom die in 1925 door de opgravers over het hoofd is gezien en toen weer bij opgravingen in de jaren dertig en vijftig van de vorige eeuw, is mij een raadsel. We hebben hem net binnen de antichambre gevonden, open en bloot, zonder een spoor dat hij begraven was geweest. Bovendien draagt de amulet inscripties uit de Adagh-streek, en de rode kornalijnen schijfjes zijn van recentere datum dan de kornalijnen kralen die in het graf zijn gevonden. Op de rotswand erboven staat een inscriptie die ik hieronder heb weergegeven, maar tot nu toe heeft niemand die kunnen ontcijferen, en de herkomst van het voorwerp blijft dus een mysterie.
Daaronder stond een reeks vreemde symbolen, getekend in blauwe inkt.
Ik deed de amulet af en bekeek hem aandachtig. Was het voorwerp in mijn hand afkomstig uit het graf van een legendarische koningin, of lag het mysterie nog veel dieper?