23
*
‘Waar ben je geweest?’
Ze lagen in hun geheime schuilplaats, de kom tussen de oleanders bij de rivier. De kikkers zwegen nu, er was bijna geen water meer, opgedroogd door een zon die elke dag heter brandde terwijl de aarde langzaam ronddraaide. In haar thuisland zouden ze inmiddels al de bergen zijn ingetrokken, waar nog steeds water kon worden gevonden in de beschaduwde guelta’s, of naar de laaglanden, waar het graasland werd bevloeid door de harratin die voor hen werkten, maar de Kel Teggart waren te arm om harratin te houden, te zwak om te voorkomen dat ze naar de steden trokken.
Amastan streek haar haar uit haar gezicht. In het donker zat ze schrijlings op hem, haar huid was klam van het zweet. Het mysterie van de vereniging van hun lichamen werd afgeschermd door de verkreukelde stof van hun gewaden. Hij streek met zijn vinger over haar voorhoofd, voelde de richel van haar frons, en bedacht dat ze elke keer dat ze dit deden het lot tartten en dat ze zich blootstelden aan erg veel slechte invloeden door in het donker buiten te zijn, zonder beschutting of bescherming. ‘Naar de markt,’ zei hij luchtig, terwijl hij de frons wegdrukte. ‘Je hebt de spullen gezien die we hebben meegebracht. Bedenk hoe mooi je zult zijn in de hoofddoek die ik voor je heb gekocht. De schelpen erop heten kauri’s; ze komen van de eilanden voor de kust van het Indische continent, ver naar het oosten. Naar men zegt hebben handelaars ze voor het eerst hierheen gebracht in de tijd van de grote farao’s, stel je voor, vóór de tijd van Tin Hinan! Wie weet, sommige van deze schelpen zouden ouder kunnen zijn dan je voorouder, ouder dan de Moeder van ons allen. Al die jaren hebben ze als betaalmiddel gecirculeerd, van de Malediven tot Egypte en door de grote woestijn tot in de handen van het mooiste meisje dat ooit is geboren. Wat zullen ze prachtig zijn als versiersel van mijn bruid op onze huwelijksdag! Ze zijn zo wit als je tanden, zo wit als het wit van de ogen die als sterren in de nacht op me neerkijken. Wat zullen ze schitteren!’
Mariata beet op haar lip. Ze vond het heerlijk als hij zo sprak, woorden spon over een exotische wereld die ze nooit zou zien, maar ze liet zich niet afleiden. Ze zei nog eens: ‘Waar ben je geweest? Behalve naar de markt?’ En toen hij niet meteen antwoordde, kneep ze haar dijen tegen elkaar zodat hij in elkaar kromp. ‘Pijnlijk, hè, je arm? Hoe is het ook alweer gebeurd? Dat ben ik vergeten.’
Amastan vernauwde zijn ogen. ‘Het is ongepast om je man te willen uithoren. Dat is vernederend.’
‘Je bent mijn man nog niet, Amastan ag Moussa. En ik geloof geen moment dat je van je kameel bent gevallen, jij die zo goed kunt rijden.’ Ze zette haar knie op zijn hand, schoof de mouw van zijn gewaad omhoog en onthulde een verband daaronder. Hij bleef rustig liggen en liet haar het verband afwikkelen tot de met een korst bedekte donkere wond te zien was; het bloed leek zwart in het licht van de sterren. ‘En dat lijkt niet op een wond die je kunt oplopen door van een kameel te vallen.’
‘Ik heb mijn woord gegeven dat ik je niets zou vertellen.’
‘Omdat de Kel Ahaggar verraders zijn?’
De schok bracht hem in beweging. Hij duwde zich op zijn ellebogen overeind en schoof haar van zich af. ‘Waarom zeg je dat?’
‘Hoe kom je aan die geweren, Amastan?’
‘Ben jij een van de Kel Asuf? Heb je jezelf in een ooruil veranderd en heb je ongezien boven mijn hoofd gevlogen? Heb je je geestzelf in de gedaante van een klipdas door de rotsen naar boven gestuurd? Ben je een vormveranderaar? Zullen ze in onze derde huwelijksnacht de tent openmaken en niets anders vinden dan mijn afgekloven botten?’ Hij keek haar aan met aarzelend respect, of was het angst?
‘Wat een onzin allemaal,’ zei ze ongeduldig. ‘Ik heb alles gehoord, ik weet wat het betekent. Als er gevaar op komst is, zoals Tana beweert, dan wil ik daar klaar voor zijn. De vrouwen van de Toeareg zijn altijd net zo fel en dapper als hun mannen geweest. Leer mij om te gaan met een van je gestolen geweren, Amastan, en als de tijd daar is, zal ik bewijzen dat de Kel Taitok noch collaborateurs, noch lafaards zijn!’
Amastan keek haar verwonderd aan. Toen lachte hij. ‘Kalasjnikovs zijn geen wapens voor vrouwen! Ik weet zelf nauwelijks hoe ik met zo’n ding moet schieten, maar Azelouane zegt dat hij het me zal leren zodra mijn arm genezen is. En als mijn arm genezen is, en je wilt het nog steeds, zal ik je leren hoe je met een geweer moet schieten.’ Hij werd meteen weer ernstig. ‘Maar, Mariata, ik kan je niet vertellen hoe we aan die geweren zijn gekomen. Dat is veel te gevaarlijk. Als die informatie in verkeerde handen valt, zou dat rampzalig zijn, voor ons allemaal. Wil je me op dat punt vertrouwen?’
Ze bleef hem strak aankijken. ‘Goed dan.’
Mariata voelde de spanning zich als donderkoppen opstapelen naarmate haar trouwdag steeds dichterbij kwam. Ze kon niet wachten om haar verbintenis met Amastan officieel te maken, alsof de wettige status de kwade invloeden die ze voelde rondcirkelen zou afwenden. Haar ongeduld was tastbaar, haar spieren trilden en ze kon niet stil blijven zitten, zelfs niet toen ze prachtige stoffen over haar heen drapeerden zodat ze er een kon kiezen voor haar huwelijksgewaad. ‘Deze indigo stof komt van de markt in Kano, en deze mooie groene ook. Kijk eens hoe die glanst!’
‘Groen brengt ongeluk,’ zei iemand, en ze keken allemaal naar Mariata, nieuwsgierig naar haar mening.
Haar gedachten tolden door haar hoofd en het duurde even voor ze besefte dat iedereen naar haar keek en wachtte op een reactie. Zij genieten hier veel meer van dan ik, dacht ze. Wat mankeert me? De meeste meisjes zouden zich tot in de kleinste details in de voorbereidingen verdiepen, en elke seconde van het uitzoeken van de mooiste borduurstijlen en met juwelen versierde muiltjes, van armbanden, oorbellen en hennapatronen, bewust beleven in de wetenschap dat ze deze momenten voor de rest van hun leven zouden koesteren en erop terug zouden zien wanneer hun eigen dochters gingen trouwen, en ook hun kleindochters... Maar ze kon het gevoel van naderend onheil dat haar in zijn greep had niet van zich afzetten, het gevoel dat ervoor zorgde dat ze onmiddellijk zou willen trouwen, gewoon in het gewaad dat ze op dat moment droeg, zonder al die drukte en onzin. Maar toen ze naar de verwachtingsvolle gezichten keek, naar de ogen die schitterden van welwillendheid en verrukking, besefte ze opeens dat een trouwerij waarschijnlijk belangrijker was voor de hele stam dan voor het paar dat in het huwelijk zou treden, dat het een gebeurtenis was die de mensen bijeenbracht voor een vreugdevol doel, en dat zij maar beter haar rol kon spelen.
‘Niet de groene,’ zei ze eindelijk. ‘Die indigo is prachtig.’
‘En zeer traditioneel,’ voegde Rahma er goedkeurend aan toe.
Mariata zocht haar blik. Ach, waarom zou ze ook niet haar aanstaande schoonmoeder een plezier doen? Het was een klein, gemakkelijk gebaar. ‘De indigo dus.’
Nu kwamen de sluiers, muiltjes en stroken fonkelend borduursel, kralenkettingen, riemen en broches, een eindeloze opeenvolging van kleine, maar zeer belangrijke beslissingen die genomen moesten worden. De vrouwen kibbelden over onbeduidende details en Mariata had het gevoel dat ze in een soort droom vertoefde, dat ze als een schimmige aanwezigheid op hen neerkeek terwijl haar geest meestal elders was.
‘Meer kohl. Je hebt meer kohl nodig.’
Mariata bekeek zichzelf kritisch in de spiegel. Haar ogen waren al opzienbarend, het wit vormde een prachtig contrast met de donkere irissen en het poeder van antimoon. Ze leken reusachtig. ‘Waarom heb ik nog meer nodig? Ik heb nog nooit zoveel gebruikt.’
Nofa schudde afkeurend haar hoofd. ‘Het is je trouwerij, iedereen zal het over je hebben. Je zult het doelwit van de tehot zijn, het boze oog zal je overal volgen, dus moeten we zo veel mogelijk kohl opbrengen om de kwaadaardige invloeden af te wenden.’ Ze draaide het zilveren staafje in het potje rond, haalde het eruit en blies voorzichtig het teveel eraf. ‘Doe nu je ogen dicht en laat me mijn werk doen.’
Mariata gehoorzaamde; het had geen zin om zich daar druk over te maken. De dag daarvoor waren de meisjes al vijf uur bezig geweest met het opnieuw vlechten van haar haar en het opbrengen van de henna die haar handen en voeten zou beschermen, waarbij de meisjes voortdurend met elkaar overhoop hadden gelegen over de patronen die gebruikt moesten worden. Ze had het allang opgegeven om te proberen haar eigen mening te geven. Ze was veel te gelukkig, ze ging helemaal op in de droom van haar huwelijk met Amastan, eindelijk. En de dag daarvoor? Ze moest bijna lachen toen ze daaraan dacht. Wat een zonderling contrast met al dit opsmukken en mooi maken, deze wereld van vrouwen. De dag daarvoor, in het uur na zonsopgang, was ze met Amastan in de bergen geweest, en had ze met de lange loop van een jachtgeweer rustend op een rots geleerd hoe ze haar ademhaling moest beheersen om raak te kunnen schieten, hoe ze lichte druk op de trekker moest uitoefenen, hoe ze de zware terugslag van het wapen moest opvangen. Tegen het eind van de dag had ze twee stukken hout en een aardewerken scherf weten te raken, die Amastan als doel voor haar had neergezet, maar een bewegend doel was heel wat anders. Ze had zich verwonderd over Amastans snelheid en vaardigheid toen hij een rotsduif uit de lucht schoot en toen een wild zwijn dat ze uit de struiken hadden opgejaagd. ‘Wat ga je ermee doen?’ had ze gevraagd, neerkijkend op het vreemde dier met zijn borstelige vacht en gespleten hoeven. ‘Kunnen we het meenemen?’ Ze had met haar teen in zijn flank geprikt; het dier voelde ontzagwekkend stevig aan. ‘Er zit een hoop vlees aan.’
‘Kleine heiden! De helft van de stam zal het niet aanraken, meer dan de helft. Weet je niet dat de islam varkensvlees verbiedt?’
‘Is dat een varken?’ Mariata had er nog nooit een gezien. Ze keek verwonderd naar zijn borstelige, opgetrokken lip en de scherpe slagtand die eruit stak.
‘Een prachtig zwijn. Maak je maar niet ongerust,’ zei hij, waarbij hij veelbetekenend tegen de zijkant van zijn neus tikte. ‘Hij wordt echt wel opgegeten.’
‘Door jakhalzen!’
Amastan lachte. ‘Zo zou je ze kunnen noemen.’
Uiteindelijk had hij het kadaver naar de beschutting van de rotsen gesleept en stenen erop gestapeld om de aaseters ervandaan te houden. ‘Het is zonde om goed vlees te laten schieten. Maak je maar niet ongerust, het zal worden opgegeten.’ En toen kraste hij een reeks symbolen in de rots boven de grot waarin het zwijn lag.
‘Amastan nodigt jullie uit voor een feestmaal.’ Mariata las het Tifinagh schrift en moest lachen. Toen ze daar nu aan dacht, vertrok haar gezicht in een brede glimlach.
‘Kijk, ze denkt nu al aan de derde nacht,’ zei Bicha, terwijl ze Nofa een por met haar elleboog gaf, waardoor Nofa’s hand uitschoot en een lange zwarte streep van kohl tot bijna op Mariata’s neus trok. De andere vrouwen lachten en floten.
De hele week waren er mensen gearriveerd voor de festiviteiten, sommige met geschenken, de meeste zonder. Mariata was verbaasd; ze kende geen van hen. Maar Amastan leek ze allemaal te kennen. Ze keek naar de manier waarop hij hen begroette, een subtiel rechttrekken van de sluier om zijn respect te tonen, een beroering van handpalm op handpalm, een lichte aanraking van hand op hart. Het waren voor het merendeel mannen, niet mooi gekleed, maar in eenvoudige, stoffige gewaden, en ze leken te ernstig om muzikanten te zijn, alhoewel ze instrumenten bij zich hadden.
‘Wie zijn dat?’ vroeg ze aan Rahma, maar de oude vrouw haalde haar schouders op.
‘Hij zegt dat het vrienden zijn.’
Haar tisaghsar, haar bruidsgeschenken, werden verzameld op een groot blauw tapijt midden op het dansveld – een met snijwerk verfraaide houten kist met kruiden van de mannen van de stam, een gewaad en een barnstenen halsketting met kralen zo groot als vogeleieren, een baal rijst en een baal gierst, haar eigen vijzel en stamper, een bosje bergtijm dat een van de oude vrouwen die ochtend had geplukt, een slijpsteen, een mes met een benen greep, een nieuwe waterzak, een paar kookpotten, een deken, een rieten mat en een paar kippen, en dan natuurlijk de rol zuivere witte katoen die Amastan van de markt in Kidal had meegebracht en het prachtige zilveren sluiergewicht, zo lang als een hand en zo zwaar als een kam, die ze als getrouwde vrouw zou dragen.
Toen ze eindelijk in haar glanzend blauwe trouwgewaad de felle middagzon in liep, haar gezicht geverfd met oker, haar lippen en ogen omlijnd met kohl, haar handen en voeten vol wervelende hennapatronen, met grote driehoekige oorhangers die zwaar aan haar oorlellen hingen, en zilveren amuletten – geluksbrengers – op haar gewaad gespeld en een tiental kleurige armbanden om haar armen, zag ze dat de vrouwen van de stam bezig waren om op een discrete afstand van de tent die ze met Rahma had gedeeld, een bruidstent voor haar op te zetten. Er zaten minstens veertig geitenvellen in verwerkt. Dat ze het hadden klaargespeeld om zoveel vellen te verzamelen en ze aan elkaar te stikken zonder dat zij ze daarmee bezig had gezien, ontroerde haar diep. De Kel Teggart-stam was niet rijk en kon niet zomaar veertig geiten missen, en dat ze dit hadden gedaan voor haar, een buitenstaander zonder familie, was zo verrassend dat ze tot haar eigen verbazing in tranen uitbarstte.
Jouma kwam aangesneld, haar doorgaans stugge gezicht getransformeerd door een goedige glimlach. Ze sloeg haar armen in een warme omhelzing om Mariata heen, waarbij ze dankzij de ervaring van tientallen jaren erin slaagde om de amuletten niet te verstoren en Nofa’s werk van uren aan Mariata’s make-up niet te beschadigen, dat wil zeggen niet meer dan de tranen al hadden gedaan. ‘Kom, kom, lieve schat, rustig maar. Het is een dag om gelukkig te zijn en wij zijn blij voor jou. Je zult ons veel vreugde en geluk brengen en sterk nieuw bloed voor onze stam, en je maakt van mijn lieve vriendin Rahma een trotse, gelukkige vrouw, waar of niet, lieverd?’
Mariata keek op en daar was Rahma. Ze veegde haar handen af aan haar gewaad, het zweet glinsterde op haar voorhoofd van de inspanning om de tent op te zetten, en ze grijnsde van oor tot oor. ‘Je weet dat je niet naar binnen mag voordat je getrouwd bent; dat brengt ongeluk. Laat het nu maar aan ons over. We maken alles mooi voor je, het zal je aan niets ontbreken. We hebben een nieuw tapijt voor je vloer geweven... kijk maar...’ Ze wuifde met haar hand en riep iets tegen de andere vrouwen, die wegrenden en even later terugkwamen met een lange bundel die trots werd ontrold.
‘Ik heb de kleuren uitgekozen!’ riep Noura. ‘Vind je ze niet prachtig? Het korstmos voor dit schitterende groen komt van hoog in de bergen, het heeft een eeuwigheid gekost om genoeg te verzamelen, maar kijk, het is de kleur van de Profeet zelf. En voor het blauw hebben we indigo gebruikt, we hebben kosten noch moeite gespaard! En de vellen van de vossenui voor dit prachtige dieprood.’
‘En ik heb de kikkers hier in de rand geweven,’ zei Leïla, wijzend naar de geometrische driehoeken en stippen in de rand. Ze gaf Mariata een knipoog en iedereen grinnikte: kikkers stonden bekend om hun vruchtbaarheid en ze waren bovendien een gelukssymbool, aangezien ze in het water leefden.
‘Zet het bed midden op dit tapijt en dan zul je je man veel prachtige zoons schenken!’
Er klonk luid geschreeuw en gejuich en opeens begon iedereen te rennen. Rahma pakte Mariata bij haar elleboog. ‘Het is het offer, kom kijken.’
Een stierkalf was naar het feestterrein gebracht en de jonge mannen van de stam gingen er in een kring omheen staan, met hun mooiste ceremoniële speren stevig in hun hand. De armbanden om hun onderarmen schitterden, de zon brandde. Het kalf liep achteruit bij de ene kant van de kring vandaan, ontdekte dat de doorgang versperd was en rende paniekerig in het rond, rollend met zijn ogen, snuivend van angst en wankelend op zijn lange poten.
Voor het trouwfeest van Kheddou en Leïla was er geen stierkalf geofferd; daar was geen geld voor geweest. Daarentegen had Amastan jarenlang gereisd en handel gedreven en hij had een aardige som geld vergaard. De bruidsprijs die hij voor Mariata had geboden, was ook aanzienlijk, al was er niemand geweest aan wie hij die kon aanbieden, en dus had de amghrar van de stam, de weduwnaar Rhissa ag Zeyk, het geld in veilige bewaring genomen tot de gelegenheid zich voordeed dat het aan Mariata’s familie overhandigd kon worden. Als Amastan iets zou overkomen of als het huwelijk ontbonden zou worden, zou het geld goed van pas komen bij het grootbrengen van hun kinderen.
Amastan maakte zich los uit de kring en stapte het strijdperk binnen. Het indigo van zijn gewaad glansde als de vleugel van een ekster, de rand van zijn tagelmust was afgezet met een diadeem van amuletten. De speer die hij in zijn hand had, was generaties oud, maar de punt was tot een dodelijke scherpte aangeslepen. Het stierkalf bleef vlak voor hem staan, maar draaide zich toen met een ruk om en rende bij hem vandaan, alsof het in het glimmende metaal zijn noodlot zag. De mannen maakten de kring breder om het dier de ruimte te geven. Het kwam aan de overkant van de kring tot stilstand en keek naar de man die dreigend op hem afkwam.
‘Kan de smid het dier niet gewoon de hals afsnijden?’ vroeg Mariata zacht, terwijl ze Rahma’s arm omklemde.
De oude vrouw lachte. ‘Ik geloof niet dat een stierkalf van een jaar oud onze jongen veel schade zal toebrengen,’ zei ze, maar dat bedoelde Mariata niet. Ze was nooit eerder erg teergevoelig geweest waar het ging om het doden van een dier, voor voedsel of voor geluk, maar nu werd ze overspoeld door een sterk voorgevoel van angst, en de woorden van de enad klonken in haar hoofd: ‘Er zal bloed vloeien...’ Het bloed van het kalf zou deze dag hoe dan ook vloeien, maar ze wilde opeens niet hoeven toekijken terwijl het werd geslacht, hoe spectaculair of traditioneel het ritueel ook was.
‘Nee!’ riep ze uit, en iedereen draaide zich verwonderd om. ‘Het op deze manier doden is een slecht omen,’ zei ze. ‘Dat voel ik hier...’ ze drukte haar handpalm tegen haar zij, boven haar lever, de plek in het lichaam waaruit de diepste en oprechtste overtuigingen voortkwamen. Ze staarden haar aan, en voor het eerst sinds ze de Kel Bazgan had verlaten voelde ze hoe een golf vijandigheid haar omhulde.
Amastan liep met grote passen over het feestterrein. Een paar passen bij haar vandaan ramde hij de punt van de speer diep in de grond. ‘Als je niet wilt dat dit dier wordt gedood, dan zal ik dat eerbiedigen.’ Hij draaide zich om naar de menigte. ‘Zoals iedereen weet heeft Mariata me gered van de Kel Asuf. Ze hoort de geesten. Als zij zegt dat het doden van het stierkalf een ongunstig voorteken is, dan moeten we haar instinct respecteren.’
Gemompel steeg op, veel mensen raakten hun amulet aan. Het was één ding om bij een huwelijk uit geldgebrek geen kalf te offeren, maar heel iets anders om er een te hebben gekocht en vervolgens het offerritueel af te blazen. ‘Hier komt geen goeds uit voort,’ zei iemand.
‘Vrouwen moeten zich niet bemoeien met een mannenritueel,’ zei een ander.
‘We weten nu wel wie in dit huwelijk de baas zal zijn,’ zei weer een ander, waar veel mannen om moesten lachen.
Amastan schudde treurig zijn hoofd. ‘Jullie kunnen me plagen zoveel jullie willen, maar mijn bruid betekent te veel voor me om haar op deze gelukkige dag verdriet aan te doen. Er wordt aan het spit al een schaap geroosterd voor de mechoui van deze middag, genoeg vlees voor iedereen, en het is niet nodig om nog meer bloed te vergieten. Hierbij verleen ik het dier gratie.’ Hij legde zijn handpalm op zijn hart, boog zijn hoofd naar Mariata, trok de speer uit de grond en liep terug naar zijn kameraden. Hij liet het aan de ambachtslieden over om het stierkalf te vangen en naar de kooien terug te brengen.
Rahma gaf een klopje op Mariata’s schouder. ‘Ik denk dat we maar snel de muzikanten moeten laten beginnen, wat jij?’ Ze knikte naar de hoofdmuzikant en de groep nam snel hun instrumenten ter hand en barstte los in een vertolking van ‘De jager en de duif’, en al snel dacht niemand meer aan de verontrustende kwestie van het mislukte offer.
Tana liep over het feestterrein en bleef voor Mariata staan. ‘Dat was heel dapper, kleintje, al zal het uiteindelijk niets uitmaken.’ Ze liet haar blik over Mariata’s gewaad en sieraden gaan, met haar hoofd schuin, als een adelaar die zijn prooi bekijkt. ‘Je kunt ermee door,’ zei ze eindelijk. ‘Al zie ik dat je koppig volhardt in het dragen van die vervloekte amulet.’
Inderdaad, Amastans amulet nam een ereplaats in midden op Mariata’s borst. Tana stak haar hand uit en gaf er een tikje op, zachtjes maar hard genoeg om de hanger hard tegen Mariata’s borstbeen te drukken, en de amulet sprong open. Terwijl de enad het kleine luikje met een vinger openhield, duwde ze een nietig rolletje perkament in het geheime vakje, en toen schoof ze de uitstulping in het midden weer dicht. ‘Voor geluk,’ zei ze. ‘Voor leven. Het is de bezwering die ik voor Amastan had moeten maken toen hij me daarom vroeg. Misschien zal die deze keer aan de verwachtingen voldoen. Maar het is niet je huwelijksgeschenk.’
En toen haalde ze als uit het niets de prachtige met franje versierde leren tas tevoorschijn, de tas in smaragdgroen, scharlakenrood en blauw, waaraan Mariata haar onder de tamarisk had zien werken. Ze schoof de draagband over het hoofd van het meisje en onder haar arm. De tas viel precies in het holletje van haar onderrug en voelde daar aan alsof hij een deel van haar was, ondanks het feit dat hij zwaar was door de voorwerpen die erin zaten. Toch werd Mariata nieuwsgierig. Ze draaide haar bovenlichaam zo dat de tas naar voren zwaaide en bewonderde de helderheid van de kleuren, de zonnemotieven en het prachtige stikwerk, en toen wilde ze hem openmaken.
‘Je mag hem nu niet openmaken,’ zei Tana streng, terwijl ze de tas weer op zijn plek op Mariata’s rug hing. ‘Je zult weten wanneer je hem het hardst nodig hebt. Je zult voor een keus komen te staan: twee levens om te redden. Kies verstandig, hoe moeilijk dat ook mag zijn.’ Toen glimlachte ze, de uitdrukking in haar felle oude ogen werd zachter, en streelde ze Mariata’s wang. ‘Wees voorzichtig, kleintje.’ En toen liep ze weg. Mariata keek haar na en verwonderde zich over de vreemd klinkende laatste woorden.
De rest van de dag stond in het teken van de gebruikelijke genoegens van een huwelijksfeest. Er werd gezongen en op trommels geslagen, en het schaap dat sinds het krieken van de dag aan het spit had rondgedraaid werd met smaak verorberd, met dadels, kruiden en brood. Er werd een kamelenrace gehouden, zwaarddansers pronkten met hun beweeglijkheid en vaardigheid, en toen dansten de ongehuwde meisjes de prachtige rituele guedra, de zegendans. Ze droegen met kaurischelpen versierde hoofdtooien en bewogen hun voeten in de precieze passen van de dans, tot de zon onderging en de oudjes zaten te knikkebollen als in een roes, in slaap gesust door de zachte herhaling van het geklapte ritme tot het momentum naar een crescendo voerde, hoofden wiegden en vlechten als aanvallende slangen wild in het rond vlogen. De lucht was vervuld van baraka – die voelde je overal om je heen – een enorme knetterende wolk geluk en weldaad. Mensen trokken die naar zich toe, raakten elkaars handen aan, raakten hun eigen buik, hart en hoofd aan. Amuletten werden gekust en ook kinderen, om de baraka te verspreiden. De vrouwen schreeuwden het uit van blijdschap. Amastan drukte Mariata’s handen tegen zijn hart: ze waren eindelijk getrouwd.
Het feest en de muziek gingen eindeloos door. De mannen verwarmden hun trommels boven de kampvuren om de huiden te spannen voor de snellere dansen. De ouderen namen nog een glas versterkende thee en een handje dadels om het tot in de kleine uurtjes vol te kunnen houden en gingen in groepjes met elkaar zitten kwebbelen zodat de jongelui met elkaar konden flirten zonder in verlegenheid te worden gebracht door de wakende blik van de gehuwde mensen.
De maan stond hoog aan de hemel toen de gedaanten opdoemden aan de horizon ten oosten van het kamp, een grote groep ruiters op kamelen. Een van de muzikanten die de bosjes in was gelopen om zijn behoefte te doen sloeg alarm. De trommelaars stopten abrupt met spelen, de dansers wiebelden onrustig van de ene voet op de andere. Amastan fluisterde iets tegen Bazu, die wegglipte in de duisternis. Verscheidene anderen volgden hem.
‘Wie kunnen dat zijn?’ vroeg Mariata. In het lichte oker van haar gezicht leken haar met kohl omrande ogen enorm groot.
‘Dat weet ik niet,’ zei Amastan, die zijn sluier strakker om zijn hoofd wond. ‘Misschien zijn het laat arriverende gasten die met oponthoud te kampen hebben gehad. Misschien ook niet. Ga naar onze nieuwe tent, Mariata. Voor de tent zul je een zwaard aantreffen dat in de grond is gestoken om de geesten af te weren. Haal dat zwaard voor me, als je wilt.’
‘Het lijken me geen geesten,’ zei ze twijfelend, maar ze deed wat hij haar vroeg. Het antieke zwaard, waarvan het gevest en dwarsstuk met koperdraad aan elkaar bevestigd waren en dat versierd was met stroken kleurig leer, was door Azelouane te leen gegeven. Mariata trok het uit de grond en rende naar het feestterrein terug. De hele weg sloeg Tana’s leren tas tegen haar rug en het zwaard tegen haar been, maar Amastan stond niet waar ze hem had achtergelaten. Ze zag hem aan de andere kant van het kamp naar de rotsen rennen, met zijn jachtgeweer op zijn rug. Daar stond ze met het antieke zwaard in haar handen en ze voelde zich een idioot, maar toen rende ze hem achterna. Andere mannen hadden ook hun geweer gepakt en renden ook, mannen die ze nooit eerder had gezien of die ze misschien gewoon niet herkende in deze krijgshaftige sfeer. De kamelenrijders kwamen onverschrokken steeds dichterbij, tot een enkel schot klonk.
‘Wie zijn jullie?’ Het was de oude stem van de amghrar, zo schril als de stem van een vrouw.
Er kwam geen antwoord, maar misschien hadden ze hem niet gehoord.
‘Het zijn djenoun,’ zei iemand. ‘We hadden het stierkalf moeten slachten. De geesten zijn kwaad en komen het bloed opeisen dat ze hadden verwacht.’
‘Maak je bekend of we schieten!’ riep Amastan luider.
Een van de kamelenrijders kwam naar voren. ‘Mijn naam is Ousman ag Hamid, van de Kel Ahaggar, en mijn dochter is Mariata ult Yemma. Ik kom met mannen van de Kel Bazgan en mijn zoons, Azaz en Baye.’
Mariata snakte naar adem. Ze rende naar Amastan. ‘Het is mijn vader, mijn vader en mijn broers!’ Ze tuurde de duisternis in en probeerde de gelaatstrekken van de drie mannen te onderscheiden die ze al zo lang niet meer had gezien. Zouden ze veel veranderd zijn door hun tochten onder de woestijnzon? Kwamen ze in vreugde om hun verbintenis te vieren of gedwongen door familieplicht? Haar ongerustheid maakte plotseling plaats voor een geluksgevoel toen ze bedacht dat het niet meer uitmaakte of ze wel of niet kwamen om het huwelijk hun zegen te geven: Amastan en zij waren wettig gehuwd en niemand zou hen nog kunnen scheiden.
‘Welkom!’ riep ze uit. ‘Welkom op ons huwelijksfeest!’
Het nieuws verspreidde zich razendsnel, er werd hier en daar gelachen, de spanning verdween, de muzikanten namen hun plaats weer in. Iemand werd weggestuurd om een geit te slachten en het kookvuur opnieuw te ontsteken, een ander om potten thee te zetten. De bezoekers hadden vast en zeker een zware reis achter de rug om zo laat te arriveren, en er was geen makkelijke manier om de Tamesna te doorkruisen.
De kamelenrijders hadden bijna het feestterrein bereikt toen een van hen zich losmaakte uit de groep en het flakkerende licht van de vuren binnenreed.
‘Voor er verder wordt gefeest: er is een schuld die vereffend moet worden!’ riep een scherpe stem.
Mariata staarde naar de man. Doodsangst omklemde haar hart met een ijzige hand. Voor het licht van het vuur op zijn gezicht viel, wist ze dat het Rhossi ag Bahedi was.
‘Deze vrouw is een dief!’ riep Rhossi luid. ‘Ze heeft twee kamelen van me gestolen, maar erger nog, ze heeft mijn hart gestolen!’
Er werden geschokte blikken uitgewisseld. Was dit een grap of een serieuze beschuldiging?
Rhossi rechtte zijn rug op het hoge zadel zodat hij boven iedereen uittorende. ‘Mariata ult Yemma heeft zonder mijn toestemming twee prachtige Tibesti-kamelen meegenomen, en zoals iedereen van de Bazgan weet, was ze met mij verloofd. Het raadsel van haar haastige vertrek is nu onthuld: ik zie dat ze is ontvoerd door iemand van de Kel Teggart. Er is dus een ereschuld te voldoen. Ik draag het zwaard van de amenokal van de federatie van stammen van de Aïr, Moussa ag Iba. Hij heeft verklaard dat het een simpele zaak is die niet uit de hand hoeft te lopen. Geef me de kamelen en het meisje terug en dan vertrek ik weer en is alles vergeten en vergeven.’
Ousman kwam tussenbeide; hij draaide zijn kameel tot voor de spreker. Op zachte, dringende toon zei hij: ‘Je hebt voor we op weg gingen met geen woord gerept over deze “verloving”.’
‘Zou u me door de Tamesna hebben geleid als ik dat wel had gedaan?’
De uitdrukking op het gezicht van Mariata’s vader zei genoeg. Hij lachte. ‘Precies wat ik dacht. Laten we dus maar zeggen dat ik dat detail heb verzwegen. Maar ik heb het wel met mijn oom besproken, en zoals u weet is hij stervende. En u weet wat dat betekent, voor u, voor uw zus en voor uw neven en nichten.’
Ousman keek Rhossi doordringend aan tot de jongere man zijn blik afwendde. Toen zei hij, zacht maar resoluut: ‘Ik heb een lange reis afgelegd om mijn dochter te vinden in de hoop op tijd te komen om haar van dit huwelijk af te brengen. Als jij niet in de Doum van je kameel was gevallen zouden we hier gisteren al zijn geweest. Als jij niet voortdurend had geklaagd over het ongemak en je behoefte aan tussenstop na tussenstop om de pijn in je achterste te verlichten met waardeloze smeersels en meer zadelbekleding dan om het even welke vrouw zou gebruiken, zouden we eergisteren al zijn gearriveerd. Nu vertel je me over een “verloving” waar ik niets van wist. Wat de kamelen betreft: dat is een zaak die makkelijk kan worden opgelost en nauwelijks een tocht door de Tamesna waard is. Je mag dan Moussa vertegenwoordigen bij het instellen van deze eis, je mag zelfs het volgende stamhoofd van de Bazgan zijn, maar Mariata is mijn dochter, en als je ook maar iets om haar geeft, zul je mij dit zoals gepast laten afhandelen.’ Hij gaf een klap op de kop van zijn kameel, die zich gehoorzaam op zijn knieën liet zakken, en hij steeg af en liep naar de plek waar Amastan en Mariata stilletjes stonden toe te kijken. Amastan met zijn geweer in zijn hand, Mariata met het antieke zwaard.
Op een paar passen afstand boog Ousman zijn hoofd. ‘Dochter.’
‘Vader.’
Ze omhelsden elkaar niet.
‘Ik dacht dat ik je veilig in de handen van je tante Dassine had achtergelaten, maar het schijnt dat je de zaak zelf in handen hebt genomen. Het nieuws van je voorgenomen huwelijk heeft pas een week geleden de Bazgan bereikt en ik moet zeggen dat dit je tante hoogst onwelgevallig is.’
Mariata stak haar kin naar voren. ‘Ik was niet veilig tussen de Kel Bazgan, vader. Ik besloot om daar te vertrekken en hierheen te komen.’
‘Wat die veiligheid betreft, dat komt later wel ter sprake. Het schijnt dat je als een dief in de nacht bij de Bazgan bent weggeglipt, zonder iemand te zeggen waar je naartoe ging, en ik begrijp dat er tegelijkertijd twee kamelen zijn verdwenen. Wat heb je daarop te zeggen?’
Mariata kneep haar lippen op elkaar en zei toen: ‘Nu is niet het tijdstip om over dergelijke dingen te praten. Ik had mijn redenen, en wanneer u die hoort, zult u boos zijn, maar niet op mij. Ik kan alleen zeggen dat u en mijn broers en de mannen die u vergezellen welkom zijn op ons huwelijksfeest, maar Rhossi ag Bahedi is niet welkom, niet alleen hier maar nergens waar ik ben.’
Amastan draaide zijn hoofd met een ruk naar haar om. ‘Rhossi?’ Zijn hand omklemde zijn geweer zo stevig dat zijn knokkels wit werden.
Mariata legde een hand op zijn arm. ‘Niet nu.’ Ze wendde zich weer tot Ousman. ‘Vader, dit is Amastan ag Moussa, hij is de zoon van de amenokal en een hoogstaande, oprechte man. Ik begrijp dus niet waarom mijn tante mijn keus zou afkeuren, het feit dat ik niet bij haar te rade ben gegaan buiten beschouwing gelaten. Maar we hebben boodschappers op weg gestuurd langs alle handelsroutes in een poging u en mijn broers, mijn naaste bloedverwanten, te vinden. Toen we niets van u hoorden heb ik zelf het besluit genomen om met Amastan te trouwen, wat mijn recht was.’
Ousman knikte langzaam. ‘Zo is het altijd gegaan, dat weet ik. Maar in onze wereld veranderen de dingen zo snel dat de oude gewoontes geen tijd hebben om zich aan te passen. Ik zal er niet omheen draaien, Mariata. Ik heb niets tegen de man die je hebt gekozen, maar ik zou willen dat je van je huwelijk afziet en met mij meegaat. Ons volk is in gevaar, hier nog meer dan elders, en dus ben ik gekomen om je mee te nemen naar een plek waar je een nieuw thuis zult vinden en veilig zult zijn.’
Mariata kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Een nieuw thuis?’
‘Ik heb een nieuwe vrouw genomen. Ze woont in een stad in de Tafilalt, in het zuidoosten van Marokko. Ik geef de woestijnwegen op en vestig me daar bij haar. Haar vader en ik hebben samen een zaak opgezet. Jij en je broers gaan met me mee en bouwen daar een nieuw, beter leven op.’
‘Marokko?’ Mariata staarde hem vol afgrijzen aan, maar Amastan deed een stap naar voren. ‘Ik begrijp uw bezorgdheid voor het welzijn van uw dochter, maar ik kan u verzekeren dat haar veiligheid me na aan het hart ligt nu we getrouwd zijn.’
‘Maar dit is toch de eerste huwelijksnacht?’ Rhossi kwam tussenbeide. Zijn toon was vriendelijk, maar het wit van zijn ogen was bloeddoorlopen en zijn ogen vonkten.
Amastan beaamde dit.
Rhossi wendde zich tot Ousman. ‘Dan is het nog niet te laat, want iedereen weet dat een fatsoenlijk huwelijk pas tijdens de derde nacht wordt voltrokken! Leg de veiligheid van uw dochter in mijn handen, meneer, en dan zal ik wanneer ik hoofdman ben haar leven bewaken met de volledige macht van de Aïr.’
Ousman schudde zijn hoofd. ‘Dat is een indrukwekkend aanbod, Rhossi, maar ik heb besloten dat ze meegaat naar de Tafilalt.’
‘Ik ga nergens heen zonder mijn man, vader.’
Een andere man voegde zich nu bij hen: de amghrar, Rhissa ag Zeyk. Hij wisselde de gepaste begroeting met Ousman uit en toen zei het stamhoofd van de Kel Teggart: ‘Deze twee jonge mensen zijn naar goed gebruik getrouwd, door een maraboet en in de ogen van de hele stam. Amastan is een voortreffelijk mens. Ik ken hem bijna zijn hele leven en kan voor hem instaan.’
‘Ik heb hem twaalf jaar meegemaakt voor hij naar dit rattennest kwam, en ik ken hem als een zwakke worm!’ barstte Rhossi uit.
‘En jij was een dwingeland en een lafaard, zoals ieder kind van de Bazgan dat jonger of kleiner was dan jij kan bevestigen!’ riep Amastan uit.
Rhossi gaf hem met beide handen een harde duw tegen zijn borst, en Amastan wankelde en viel bijna. Mariata sprong tussen hen in. ‘Hou op! Je moet je schamen, Rhossi ag Bahedi! Dit is mijn bruiloft, een tijd om feest te vieren. Iedereen die niet wil deelnemen aan onze vreugde kan vertrekken, en wel onmiddellijk.’
De amghrar glimlachte, zijn sluwe oude ogen schitterden in het licht van de vuren, en hoewel hij tegen Mariata leek te spreken, bleef zijn blik op Rhossi ag Bahedi gericht. ‘We kunnen zulke vermoeide reizigers niet wegsturen zonder ze onze gastvrijheid aan te bieden, al zijn we dan voor wat betreft materiële goederen veel armer dan de machtige Kel Bazgan. Ik denk dat jullie zullen ontdekken dat ons kamp warmte en gerieflijkheid biedt, vooral op deze heuglijke dag. Zet jullie geschillen opzij, smeek ik jullie. Ousman ag Hamid, je dochter is wettig en uit vrije wil met deze man gehuwd. Wees blij voor haar. Rhossi ag Bahedi, we zullen morgen over je verdwenen kamelen spreken, maar je zult tot de ontdekking komen dat we in dit “rattennest” geen prachtige Tibesti-kamelen hebben. We leven op de rand van ontbering en onze kamelen zijn eenvoudige, sterke werkdieren. We kunnen ons de luxe van de speeltjes van rijkelui niet permitteren.’
Rhossi rechtte zijn rug. ‘Mijn kamelen waren geen “speeltjes”. Ik heb ze gekocht om ermee te fokken; het zijn dieren van de beste Tibesti-komaf. De inkomsten die ik ben misgelopen bij de verkoop van de stierkalveren die door de gestolen dieren zijn verwekt, is niet te becijferen.’
Amastan haalde zijn schouders op. ‘Ach, als het verlies niet te becijferen is dan wordt het wel bijzonder moeilijk om je daarvoor te compenseren, zelfs als ze werkelijk zijn gestolen, wat ik ernstig betwijfel. Waarschijnlijk heb je ze gewoon niet goed vastgebonden en zijn ze ervandoor gegaan op zoek naar een beter tehuis, waar ze niet in een vlaag van woede van hun meester trappen zouden krijgen.’
‘Je weet heel goed dat Mariata ze gestolen heeft!’ zei Rhossi woedend. ‘Ze mag dan in naam je vrouw zijn, maar ze heeft het eerst met mij het bed gedeeld!’ En in de geschokte stilte die na deze schandelijke bewering viel, noemde hij een buitensporig hoog bedrag als de prijs van de gestolen kamelen, een bedrag waarvan hij wist dat niemand die zou kunnen betalen, behalve misschien iemand zoals de sultans van het eeuwenoude Songhai-rijk, wier paleismuren schitterden van het poedergoud, en iedereen die het hoorde snakte naar adem. Rhossi keek met voldoening naar de geschokte gezichten. ‘En als jullie dat niet kunnen betalen, dan zal ik ter compensatie van de kamelen met niets anders genoegen nemen dan de vrouw, getrouwd of niet!’
Mariata had er genoeg van. ‘Je bent gek! Ten eerste heb ik nooit met jou het bed gedeeld, zoals je heel goed weet. Je hebt geprobeerd me te dwingen en dat was een bijzonder goede reden om de Kel Bazgan zo haastig en heimelijk te verlaten. Ten tweede, toen ik terugvocht heb ik je een klap in je gezicht gegeven waarop je begon te huilen als een baby. Ten derde, de kamelen. Het is waar dat ik twee dieren waarvan ik wist dat ze jou toebehoorden heb gebruikt, maar die beschouwde ik als betaling voor het feit dat je mijn eer hebt beledigd, en volgens mijn berekening ben je me daarvoor, plus voor de tweede, ergere belediging die je zojuist publiekelijk eraan hebt toegevoegd, nog drie kamelen schuldig! De kamelen die ik heb meegenomen zijn niet langer hier. Ze zijn verkocht op de markt in Goulemime. Het geld heb ik nog steeds; ze hebben niet veel opgebracht, volgens jouw bespottelijk hoogmoedige maatstaven. Volgens mij waren het niet eens mannetjes, of misschien waren ze gecastreerd, in elk geval functioneerden ze niet zoals een ongesneden dier zou moeten functioneren. Er zijn veel schepsels in de wereld die er prachtig uitzien en prat gaan op een voortreffelijke komaf, maar waarvan dikwijls blijkt dat ze droevig tekortschieten wanneer het op paren aankomt!’
Er had zich inmiddels een grote menigte verzameld. Iemand barstte in lachen uit en al snel stonden alle mannen van de Kel Teggart te jouwen. Er was niet veel voor nodig om een hekel te krijgen aan een lid van de Kel Bazgan: de slechte behandeling die de hoofdman van de Aïr Rahma had doen ondergaan was door iedereen als een belediging tegenover de hele stam beschouwd.
Rhossi greep Mariata woedend bij de arm en draaide die wreed om. ‘Vertel de waarheid, kreng. Je hebt je benen voor me gespreid en van elke minuut genoten! Je bent nacht na nacht ervoor teruggekomen!’
Het volgende moment klemde zich een hand als een bankschroef om Mariata’s andere hand. Het zwaard werd uit haar greep gerukt, er volgde een schermutseling en toen was ze vrij en lag Rhossi op de grond met Amastan schrijlings boven op hem en de punt van Azelouanes antieke zwaard tegen zijn keel gedrukt.
Wat er toen gebeurde was een complete chaos. Een schot klonk en verscheurde de nacht. Iedereen verstarde alsof de tijd zelf stil was blijven staan. Een tweede schot floot door de lucht en een man slaakte een kreet, en toen volgde een reusachtige golf van lawaai, een angstaanjagende, ondoordringbare muur van geluid, toen ratelend geweervuur het van de enkele schoten overnam. Als in een nachtmerrie zag Mariata dat Amastan naar achteren werd geslingerd en van Rhossi’s borst werd gegooid. De voorkant van zijn gewaad – de prachtige, kostbare indigo stof met de glans van een ekstervleugel – toonde zich nu heel anders in het maanlicht terwijl een nieuwe zwarte, natte vlek zich er langzaam over uitspreidde. Hij lag roerloos op de grond achter Rhossi ag Bahedi, met zijn handen omhoog, het nutteloze antieke zwaard uit zijn greep gevallen. Zijn handpalmen staken bleek af tegen de harde, donkere, stoffige grond, en ze zagen er teer uit, zo licht en zacht als oleanderbloesems.
Een vrouw gilde zijn naam, keer op keer op keer – Amastan, Amastan, Amastan! – en het geluid galmde door Mariata’s hoofd tot het klonk als een nonsenswoord in een kinderrijmpje, tot het eindelijk tot haar doordrong dat ze haar eigen stem hoorde, krankzinnig en wanhopig.
Toen werd het geluid verzwolgen door een enorm spervuur van lawaai – geschreeuw en gejammer en het gegier en geratel van snelvuur, terwijl overal mensen neervielen, grijpend naar hun lichaam, gillend van de pijn en de schok, alsof ze door een krachtige wind omver werden geblazen, wild maaiend met hun armen en met hun voeten zoekend naar evenwicht.
Kamelen brulden, een vrouw rende langs, haar kleren stonden in brand. Het was Leïla, zag Mariata verschrikt. En toen was er een man – nee, een heleboel mannen, tientallen mannen, honderden misschien, die als mieren over het kamp uitzwermden. Hun gezichten waren ongesluierd, blootgesteld aan de nacht. Ze dook naar voren naar de plek op de grond waar Rhossi had gelegen (waar was hij nu? fluisterde een stemmetje in haar hoofd, maar ze had geen antwoord op de vraag en het liet haar koud) en pakte Amastan bij zijn arm. ‘Sta op! Sta op! We worden aangevallen!’ Maar de arm lag slap tussen haar handen. Net zo slap als het dode lammetje dat ze dat voorjaar ter wereld had helpen komen bij een stervende ooi, schokkend slap en klam alsof het geen vezeltje werkende wil of spieren had. Toch schudde ze hysterisch aan de arm. ‘Amastan!
Hij was alleen maar bewusteloos, dat wist ze. Hij lag gewoon met zijn ogen stijf dicht te midden van de herrie te slapen. ‘Amastan! Sta op!’ Ze slaagde erin een arm onder zijn schouders te wurmen en probeerde hem overeind te trekken, maar hij was te zwaar. Veel te zwaar! Hij was een lichtgebouwde man, pezig en lichtvoetig, waarom kon ze hem dan niet overeind krijgen? Haar geest was afgestompt, ze begreep er niets van. ‘Amastan!’ schreeuwde ze tegen hem, vervuld met een woede die nu vermengd was met panische angst.
Iemand pakte haar beet en probeerde haar weg te trekken. ‘Je kunt niets meer voor hem doen!’
Ze zette zich schrap en verstevigde haar greep op de mouw van haar man, haar vingers als klauwen gebogen, in de wetenschap dat als ze hem nu losliet, ze hem nooit meer zou zien. ‘Nee!’ jammerde ze. ‘Nee!’
Het kostbare indigo weefsel hield en zette de worstelende gedaanten vast in een bizar tafereel. Maar opeens scheurde het met een geluid, zo hard dat het zelfs in de chaos te horen was, en had ze alleen nog een bebloede lap in haar hand. Nu Mariata eindelijk van het lichaam was losgerukt werd ze opgetild, over een schouder gegooid en weggedragen.
Vanuit haar vreemde perspectief, waarin de wereld ondersteboven was gedraaid, zag ze dat Rhossi ag Bahedi haar broer Azaz van zijn kameel trok. De jongen viel in een verfrommelde hoop op de harde grond. Ze zag haar vijand in het zadel klimmen en het dier wreed schoppen tot het ervandoor ging. Ze zag dat Baye zich vooroverboog en Azaz op zijn rijdier hees, en het enige waaraan ze kon denken was dat het lot van anderen haar koud liet, zelfs al waren die anderen haar broers. Niets van wat ze zag leek echt, vooral omdat ze alles ondersteboven zag. Het enige wat haar echt toeleek was de roerloze gedaante die achter haar op de grond lag en die met elke stap verder uit het zicht verdween tot ze hem uiteindelijk, hoe ze haar hoofd ook draaide en haar hals uitstrekte, niet langer kon zien.
Ze zag dat Tana door één man op de grond werd gegooid terwijl een andere haar gewaad kapotscheurde en dat de amghrar onverschillig werd neergesabeld door twee jongens met een donker gezicht. Ze zag Azelouane door het strijdgewoel benen met een glanzende zwarte kalasjnikov in zijn handen. Zijn woest vertrokken gezicht werd verlicht door de lichtflitsen die uit de tromp kwamen. Ze hoorde de zachtmoedige Jouma krijsen als een demon terwijl een man in uniform probeerde het kind te pakken dat zich achter haar verschool, ze zag dat Rahma dapper met een vlammende tak zwaaide in een poging de aanvaller weg te jagen, maar de man draaide zich om, zette bijna achteloos zijn zwarte, schorpioenachtige geweer op zijn heup en schoot haar koelbloedig in het gezicht met een salvo schoten die de nachtlucht deed oplichten. Toen ze om haar as tolde en viel, ving een andere man haar op bij haar lange vlechten en onthoofdde haar met een triomfantelijke houw van zijn in het maanlicht glimmende kapmes.