Twee jaar later
*
De brandende woestijnzon in de bleke, felle lucht wierp zijn licht op een groep mensen in een kamp aan de voet van de berg. Het landschap was spectaculair: aan de ene kant doorboorden grillige vulkanische pieken de horizon, aan de andere kant lag een indrukwekkende, onbeweeglijke zee van zand, de duintoppen en dalen als bevroren in een moment van tijd. In een weiland vlakbij – levendig smaragdgroen tegen al het rood – graasden kamelen; andere zaten geduldig in de ruimte te staren, terwijl hun kaken tevreden heen en weer bewogen. Bij de zilveren rivierstrook sprong een kudde zwarte geiten soepel van rots naar rots. Schijngevechten braken uit tussen de jonge mannetjes, het gemekker van de bokken die dit kwajongensgedrag afkeurden, weergalmde tussen de rode wanden. Achter een omheind veldje aan de achterkant van het kamp, voorbij een aantal stoffige voertuigen, had zich voor een van de lange, lage tenten een groep kinderen verzameld. Ze luisterden aandachtig naar twee mannen die waren gekleed in een traditioneel gewaad en sluier. De oudste van de twee had een krachtig, verweerd profiel en waakzame ogen. Die ogen waren op het moment gericht op de jongere man, die enthousiast gebaarde en toen met een puntige stok grote lusvormige lijnen in het zand aan zijn voeten trok. Hij deed een stap achteruit om zijn handwerk te overzien, liep toen snel weg en kwam even later terug met de rok van zijn gewaad vol stenen. Onder het gewaad droeg hij jeans met een goede pasvorm en smalle pijpen naar de Franse mode. Hij liet de stenen op de grond vallen en een grote stofwolk steeg op, waardoor de kinderen die het dichtst bij zaten begonnen te niezen en te protesteren. De oudere man zei iets en ze moesten allemaal lachen, waardoor zelfs de harde trekken van zijn gezicht even iets minder afschrikwekkend waren. De jonge man plaatste een ronde, rode steen op het pad van een van de ellipsen die hij had getekend, toen nog een, groter en lichter van kleur iets verder weg. Nog meer stenen werden geplaatst op de concentrische lijnen en de kinderen keken geboeid, maar verbijsterd toe. Hij sprak geestdriftig, terwijl hij eerst naar de stenen wees, toen naar de hemel, vervolgens naar de woestijn, om ten slotte met een weidse armzwaai alles in het schema dat hij had gemaakt te betrekken.
Op enige afstand van dit levendige onderwijs zaten twee vrouwen, die toekeken met een mengeling van tederheid, trots en plezier. En profil konden ze elkaars spiegelbeeld zijn, want het extreem felle zonlicht had de rimpels op het gezicht van de ene gewist en de details in het gezicht van de andere vervaagd. Afgezien van het contrast in kleur van hun gevlochten haar – zilver bij de ene, zwart bij de andere – hadden ze zussen kunnen zijn, of misschien nichten. Ze droegen allebei een blauw gewaad, losjes gedrapeerd, koel in deze hitte, kleurige hoofddoeken, zilveren sieraden, en hun donkere, expressieve ogen waren met kohl omlijnd. De ene droeg een horloge, geen duur statussymbool, maar een van plastic, digitaal, goedkoop en puur praktisch. Ze wierp er een blik op, stond op, drukte haar handen tegen haar onderrug, rekte zich uit, loom, als een kat, en liep naar het klasje toe. De andere vrouw streek over een amulet – een massief, hoekig stuk gegraveerd zilver versierd met fonkelende rode schijfjes – die op haar borst pronkte, duwde zichzelf overeind, wierp de lange flap van haar hoofddoek over haar schouder en volgde de eerste.
‘En wat is dit...?’ De jonge man wees naar een wit steentje en de kinderen rekten hun hals uit om te zien waar hij naar wees.
‘Tellit?’ zei een van hen, terwijl hij vragend de oudere man aankeek.
Amastan straalde. ‘Tellit,’ bevestigde hij.
‘De maan,’ zei Taïb. ‘La lune.’ Hij raakte een stukje roze graniet aan dat op de volgende elliptische ring lag die hij in het zand had getekend. ‘En weet een van jullie nog wat dit is?’
Een meisje met een stuk of vijf vlechten in haar haar fluisterde iets. Taïb legde zijn hand achter zijn oor en ze herhaalde het schuchter.
‘De rode ster, ja, precies: Mars. Heel goed, Tarichat.’
Hij liet ze hun eigen ellipsen tekenen en de planeten en hun begeleidende manen op de juiste plek leggen, terwijl hij vragen stelde en beantwoordde in een mengeling van Engels, Frans en Tamasheq. Toen struikelde iemand over Venus, viel en sloeg de aarde uit zijn baan, en opeens was iedereen aan het lachen en werden overal nieuwe sterren en asteroïden neergelegd die er eerder niet waren geweest. Op dat moment viel er een grote schaduw over het zand en iedereen draaide zich om om te zien wat dit fenomeen had veroorzaakt.
Een van de jongens lachte en riep iets, en Amastan grijnsde. Zijn tanden waren opvallend wit in de zongebruinde huid die tussen de zwarte plooien van zijn tagelmust te zien was. ‘Hij zegt dat je een zonsverduistering hebt veroorzaakt!’
Taïb liep naar de vrouw toe en sloeg een arm om haar uitgedijde middel. ‘Hoe moeten we ze hun plaats in het heelal leren als mijn reuzin van een vrouw over een heel zonnestelsel heen stapt?’
Izzy stompte hem liefdevol op zijn arm, wat de kinderen om de een of andere reden hilarisch vonden.
Mariata schudde haar hoofd. ‘Mannen. Jullie maken je altijd zo druk over je plaats in de wereld. Wij vrouwen hebben andere dingen om ons druk over te maken.’ Haar heldere zwarte ogen schitterden in een liefdevolle uitdaging. Amastan schonk haar zijn kleine, flauwe lachje. Ze hield zijn blik even vast, boog zich toen naar voren en legde een hand op de buik van haar dochter. ‘En, heb je al een besluit genomen?’
Izzy keek haar moeder waarschuwend aan, maar Mariata trok zich daar niets van aan.
‘Waar wil je bevallen?’
‘Dat staat vast. Ze gaat voor de bevalling terug naar Parijs,’ zei Amastan. Niemand lachte meer. ‘Mijn dochter zal bevallen in een schone, moderne kliniek, waar niets fout kan gaan.’
Naast hem reageerde Taïb even fel. ‘Absoluut. Izzy, we hebben het al besproken! Je kunt niet hier bevallen, dat zou waanzin zijn.’
‘Waanzin!’ echode Amastan.
Ze stonden schouder aan schouder, twee helften van dezelfde waterdruppel. Izzy liet het spreekwoord nog eens door haar hoofd gaan. Bedoelde ze eigenlijk niet ‘als twee druppels water’? Soms betrapte ze zich erop dat ze spreekwoorden gebruikte die ze nog nooit had gebruikt, dat ze dingen wist die ze, rekening houdend met haar opvoeding, niet had horen te weten. Het was bizar, maar tegelijkertijd heel vertrouwd. Ze begon er al aan te wennen.
‘Hoor eens, ik ken alle argumenten. Ik ben me bewust van de risico’s, maar je weet dat vrouwen al duizenden jaren in de woestijn kinderen baren! Nee, zeg maar niets meer, ik heb nog niets besloten. Maar vergeet niet dat Jean en Anne-Marie hier zullen zijn.’ Dat waren de twee Franse rondreizende artsen die werden betaald uit de trust die Taïb en Isabelle hadden opgericht met Izzy’s afvloeiingspremie en de verkoop van de twee Londense huizen, aangevuld met de inkomsten uit Taïbs bloeiende handel in speciaal voor dat doel vervaardigde artefacten voor de Amerikaanse en Europese verzamelaarsmarkt. Tana had veel van haar inadan-vaardigheden aan de jongere generatie doorgegeven, al had ze niet al haar geheimen prijsgegeven, en de resultaten waren schitterend en erg in trek.
Mariata wierp met haar heldere zwarte ogen een zijdelingse blik op haar dochter, sluw en tegelijkertijd geamuseerd. Izzy wist wat dat betekende: het is jouw beslissing. Let maar niet op de mannen; wat weten zij nu helemaal van deze dingen? We zijn woestijnvrouwen en we vertrouwen op de woestijn. Aangezien ze wist dat ze uiteindelijk het pleit zouden winnen, veranderde ze listig van onderwerp. ‘Hoe ga je haar noemen, heb je al een naam gekozen?’
‘Weet je zo zeker dat het een zij wordt?’ vroeg Amastan, een tikje strijdlustig.
Mariata’s lippen vertrokken in een gelukzalig lachje. ‘Ja, daar twijfel ik niet aan. Ik heb de tekens gelezen.’
Taïb schudde zijn hoofd. ‘U weet altijd alles zonder dat wij een woord zeggen. Ik snap niet waarom u het vraagt. Izzy en ik hebben het besproken en zijn het gisteravond eens geworden.’
‘Hoe lang ik ook leef, voor mij zullen vrouwen altijd een raadsel blijven.’ Amastan slaakte een dramatische zucht. Hij keek ernstig naar zijn vrouw, misschien zelfs een beetje eerbiedig, en ze wisselden een lange blik.
Veertig jaar, dacht Izzy. Zelfs na twee jaar was ze nog steeds niet gewend aan het idee dat ze de dochter van zulke ouders was. Het was alsof ze het leven van iemand anders had geleend, alsof ze een sprookjeswereld was binnengewandeld. Maar dan wel een sprookje in een veel goedgunstigere wereld dan die van Perrault of de Gebroeders Grimm. Zouden Taïb en zij nog steeds zo sterk met elkaar verbonden zijn na zo’n lange tijd? vroeg ze zich af. Het idee was onwerkelijk, absurd, maar tegelijkertijd verrukkelijk. Denk je eens in hoe oud we dan zullen zijn! Ze lachte om het beeld dat dit tevoorschijn riep en keek op en zag haar man met zoveel liefde in zijn blik naar haar kijken dat ze een warm fladderig gevoel in haar buik kreeg. Of misschien was het gewoon de baby die zich roerde. Al weer.
‘Lallawa,’ zei ze zacht, met haar hand op haar buik. ‘Ik heb het gevoel dat ik de wereld een Lallawa schuldig ben: voor de oude vrouw die haar leven aan de woestijn heeft gegeven en voor het meisje dat nooit de kans heeft gehad om met die naam op te groeien.’