d

‘We zijn nu klaar met het woonhuis.’

Torbjörn kwam naar Gösta toe gelopen en wees naar de hooischuur.

‘We gaan daar verder.’

‘Oké,’ zei Gösta, en hij knikte.

Het voelde allemaal nog steeds erg onbehaaglijk en hij had het niet kunnen opbrengen om zich bij Patrik en Peter te voegen, die een eindje verderop in het gras lagen te praten. Hij had geprobeerd een gesprekje aan te knopen met Eva, die voor het huis op de bank zat, maar ze leek afwezig en hij kon haar niet echt bereiken. De ouders van Peter waren boos en stonden op dit moment niet open voor ratio­nele argumenten, dus liet hij hen met rust.

De technici waren druk bezig, maar Gösta voelde zich overbodig en onbeholpen. Hij wist dat het nodig was dat zij hier als agenten bij aanwezig waren, maar het liefst had hij iets praktisch omhanden gehad in plaats van maar wat te staan en toezicht te houden. Patrik had Paula en Martin gevraagd nader onderzoek te doen naar de achtergrond van de familie Berg, en Gösta had graag met hen geruild. Tegelijk besefte hij dat hij hier nodig was omdat hij het meeste contact met de familie had gehad.

Hij volgde de technici met zijn blik toen ze met hun uitrusting naar de schuur liepen. Er sprong een grijze kat naar buiten toen ze de grote deur wijd openzetten.

Er zoemde een wesp naast zijn rechteroor, en hij deed zijn best om doodstil te blijven staan. Hij was bang voor wespen; het maakte niet uit hoe vaak mensen tegen hem zeiden dat je niet moest weghollen en niet hysterisch met je armen moest zwaaien, hij kon zichzelf gewoon niet inhouden. Zodra er een wesp in de buurt was, kreeg hij vanuit een soort oerinstinct een adrenalinestoot, waardoor zijn hersenen schreeuwden dat hij het op een lopen moest zetten. Maar deze keer had Gösta geluk: de wesp vond iets wat zoeter en interessanter was en vloog weg zonder dat Gösta tegenover de anderen zijn waardigheid hoefde te verliezen.

‘Kom erbij,’ riep Patrik, gebarend met zijn hand.

Gösta liet zich naast Peter in het gras zakken. Het voelde vreemd om daar met hem te zitten terwijl ze zijn hele huis overhoophaalden, maar hij leek de situatie te hebben geaccepteerd en was kalm en beheerst.

‘Waar zijn ze naar op zoek?’ vroeg Peter.

Gösta vermoedde dat afstand nemen Peters manier was om hiermee om te gaan. Net doen alsof niets van dit alles hem raakte. Gösta had het al heel vaak gezien.

‘We kunnen niet vertellen wat we doen of waar we naar op zoek zijn.’

Peter knikte.

‘Omdat wij potentieel verdacht zijn.’

Zijn stem had iets berustends, en Gösta had het gevoel dat hij het best een eerlijk antwoord kon geven.

‘Ja, inderdaad. En ik besef dat dat vervelend is. Maar ik ga ervan uit dat jullie willen dat wij doen wat we kunnen om te achterhalen wat er met Nea is gebeurd. En daar hoort helaas ook bij dat we naar de onwaarschijnlijke alternatieven moeten kijken.’

‘Ik begrijp het. Het is oké,’ zei Peter.

‘Denkt u dat uw ouders het zullen begrijpen?’ vroeg Gösta, en hij liet zijn ogen naar Bengt en Ulla gaan, die een eindje verderop verontwaardigd stonden te praten.

Peters vader sprak met gewichtige gebaren en onder het bruin van de zon was zijn gezicht rood.

‘Ze maken zich alleen maar zorgen. En ze zijn verdrietig,’ zei Peter. Hij trok nu handenvol gras los. ‘Zo is mijn vader nu eenmaal; als hij zich ergens zorgen over maakt, reageert hij met boosheid. Maar het is niet zo erg als het lijkt.’

Torbjörn kwam de schuur uit lopen.

‘Patrik!’ riep hij. ‘Heb je even?’

‘Natuurlijk, ik kom eraan,’ antwoordde Patrik, en hij stond moeizaam op.

Zijn knieën kraakten, en Gösta vermoedde dat het waarschijnlijk nog erger zou klinken wanneer hijzelf overeind kwam.

Hij volgde Patrik met zijn blik toen hij over het grind liep en fronste zijn voorhoofd. Torbjörn had zijn mobiel in zijn hand en sprak druk met Patrik, die bezorgd keek.

Gösta stond op.

‘Ik ga even horen wat Torbjörn wil,’ zei hij. Zijn rechterbeen sliep en hij schudde het heen en weer voordat hij naar zijn collega’s strompelde.

‘Wat is er aan de hand? Hebben jullie iets gevonden?’

‘Nee, we zijn nog niet met de hooischuur begonnen,’ zei Tor­björn, en hij hield zijn mobiel omhoog. ‘Maar ik ben net gebeld door Mell­berg, die ons opdracht heeft gegeven om het werk hier te staken en naar het asielzoekerscentrum te komen. Hij zegt dat hij iets heeft gevonden.’

‘Hij heeft iets gevonden?’ zei Gösta verward. ‘Wanneer dan? En hoe? Toen wij weggingen zat hij in zijn kamer te slapen.’

‘Ik durf er wat om te verwedden dat hij iets stoms heeft gedaan,’ mopperde Patrik, en hij wendde zich tot Torbjörn. ‘Ik had het liefst gezien dat we dit hier eerst afmaakten, maar Mellberg is de baas en ik kan niet tegen een opdracht van hem ingaan. Laten we alles hier maar afzetten en naar het asielzoekerscentrum gaan. We zullen dit op een ander tijdstip moeten doen.’

‘Het is niet bepaald ideaal om een onderzoek als dit te onderbreken,’ zei Torbjörn, en Gösta begreep hem.

Maar hij was het met Patrik eens. Formeel gezien was Mellberg hun chef en degene die de uiteindelijke verantwoordelijkheid op het politiebureau droeg, en hoewel iedereen wist dat dat meer theorie dan praktijk was, moesten ze instructies van hem wel opvolgen als hij ze een keer gaf.

‘We gaan met jullie mee,’ zei hij, en hij kreeg een bevestigend knikje van Patrik, die zijn eigen telefoon tevoorschijn had gehaald en tevergeefs probeerde om Mellberg te pakken te krijgen.

Gösta liep naar de familie om te vertellen dat ze op een later moment terug zouden komen, maar hij gaf hun geen reden. Ondertussen voelde hij de knoop in zijn maag steeds strakker worden. Dat Mellberg in zijn eentje op pad was gegaan kon maar één ding betekenen: problemen. En wat kon hij in het asielzoekerscentrum hebben gevonden? Er bekroop hem een gevoel van naderend onheil.

De kinderen hadden helemaal geen zin gehad om naar huis te gaan, maar Erica wist dat het beter was om ze niet langer te laten blijven, wilde ze hen hier ooit weer laten spelen. Ze had de tweeling bij de hand genomen, en Maja huppelde vrolijk voor haar uit. Wat een heerlijk kind was het toch. Altijd blij, altijd attent en positief. Ze zou meer tijd aan Maja moeten besteden. Ongemerkt vroeg de onstuimige tweeling veel te vaak haar aandacht.

Noel en Anton babbelden onbekommerd over alles wat ze die dag hadden gedaan, maar haar gedachten gingen steeds naar Helen. Er waren zoveel vragen die nog niet waren beantwoord. Maar ze wist dat haar instinct klopte. Als ze Helen te veel onder druk zette, zou ze haar niets meer vertellen. En Erica had ontzettend veel meer details nodig om haar boekproject te kunnen voltooien. Haar deadline was 1 december, en ze had nog geen zin geschreven. Dat was op zich ook volgens de planning, omdat ze altijd het grootste deel van de tijd aan research besteedde en vervolgens in zo’n drie maanden het manuscript schreef. Maar om haar boek op tijd af te kunnen krijgen, moest ze uiterlijk begin september met schrijven beginnen. En nu was haar zorgvuldig opgestelde planning in de war geschopt. Ze had geen idee welke invloed de moord op Nea op het boek en de publicatie ervan zou hebben. Het maakte niet uit of Helen en Marie er wel of niet bij betrokken waren, ze zou over de overeenkomsten tussen beide zaken moeten schrijven. En omdat de moord op Nea nog niet was opgelost, kon ze met geen mogelijkheid plannen hoe die in haar boek moest worden ingevoegd. Het voelde een beetje kil om aan een boek te denken als het over het verdriet en het ongeluk van andere mensen ging, maar toen ze het boek over de moord op haar jeugdvriendin Alexandra schreef, had ze al het principebesluit genomen om haar gevoelens en haar werk van elkaar te scheiden. En vaak hadden haar boeken familieleden geholpen om het verwerkingsproces af te ronden. In een aantal gevallen had ze zelfs een bijdrage aan de ontknoping van een onopgeloste zaak kunnen leveren. Ook deze keer wilde ze haar uiterste best doen om de politie te helpen met wat ze het best kon, namelijk oude moordzaken onderzoeken.

Ze zette zich ertoe de gedachten aan het boek los te laten, want ze had zich dit jaar voorgenomen om meer aanwezig te zijn als ze met de kinderen was. Om niet zo vaak aan haar werk te denken, niet aldoor op haar telefoon te kijken of met haar computer op schoot te zitten, maar de kids haar volledige aandacht te geven. De tijd dat ze klein waren ging zo vlug voorbij.

En hoewel de baby- en peutertijd niet haar favoriete periode was, verheugde ze zich ontzettend op de kleine van Anna. Zo’n ukkepuk mogen lenen was het beste van het beste; je kon de krenten uit de pap vissen, spelen en knuffelen, en het kind vervolgens weer aan de ouders geven als het ging stinken of blèren. Ze was benieuwd of het een jongetje of een meisje zou worden. Dan en Anna hadden het geen van tweeën willen weten en zeiden dat het voor hen niet uitmaakte. Maar om de een of andere reden had Erica het gevoel dat ze in verwachting waren van een meisje. Dat zou misschien ook het beste zijn, omdat het ongeboren kind dat Dan en Anna zo tragisch hadden verloren een jongetje was geweest. Anna’s lichaam en gezicht droegen nog altijd sporen van het ongeluk dat haar bijna het leven had gekost, maar het leek alsof ze zich langzaamaan met de fysieke veranderingen in haar uiterlijk begon te verzoenen. Het was in elk geval al een hele tijd geleden dat ze het erover had gehad.

Erica bleef abrupt staan. Nu ze aan Anna dacht, schoot het vrijgezellenfeestje van Kristina haar plotseling te binnen. Ze was totaal vergeten dat ze had voorgesteld dat voor Kristina te organiseren. Haar schoonmoeder werkte haar van tijd tot tijd verschrikkelijk op de zenuwen, maar ze stond altijd voor hen klaar als ze hulp nodig hadden met de kinderen. Dus het minste wat ze voor Patriks moeder kon doen, was haar een mooie dag bezorgen. Iets leuks. Geen gekke dingen, zoals kusjes verkopen met een bruidssluier op; dat voelde niet waardig op haar leeftijd. Maar gewoon een fijne dag waarop Kristina het middelpunt was. Alleen… wat zou ze bedenken? En wanneer? Het was kort dag. Misschien al van het weekend? Dan was het wel de hoogste tijd om iets te gaan regelen.

Een briefje op het mededelingenbord bij de camping bracht haar op een idee. Een goed idee. Briljant, zou ze zelfs willen zeggen. Ze pakte haar mobieltje, maakte een foto van het briefje en belde Anna.

‘Hoi, weet je nog dat we het erover hadden een vrijgezellenfeestje voor Kristina te organiseren? Wat dacht je van aanstaande zaterdag? Ik regel alles als jij de zaterdag kunt vrijhouden. Kan Dan de kinderen voor zijn rekening nemen?’

Anna antwoordde kortaf en klonk helemaal niet zo enthousiast als Erica had verwacht. Maar misschien viel de zwangerschap haar vandaag zwaar, dus Erica ging gewoon verder.

‘Ik weet nog niet helemaal zeker wat ik ga bedenken, maar ik zag een briefje op het mededelingenbord bij de camping en dat bracht me op een idee…’

Nog altijd geen reactie van Anna. Merkwaardig.

‘Gaat het wel goed met je, Anna? Je klinkt een beetje… vreemd.’

‘Nee, niks aan de hand. Ik ben gewoon moe.’

‘Oké, oké, ik zal niet zeuren. Rust maar lekker uit. Ik bel je als ik meer details heb.’

Ze hingen op, en Erica stopte haar mobiel peinzend in haar broekzak. Er was iets met Anna aan de hand. Ze kende haar zus maar al te goed en raakte er steeds meer van overtuigd dat Anna iets voor haar verborgen hield. En gezien haar onfeilbare vermogen om het noodlot aan te trekken, maakte Erica zich zorgen. Na alle tegenslagen en problemen leek Anna eindelijk alles op orde te hebben en verstandige besluiten te nemen, maar misschien zag Erica dat alleen maar omdat ze dat zo graag wilde. De vraag was wat Anna voor haar verborgen hield. En waarom? Erica huiverde in de zomerse warmte. Ze vroeg zich af of er ooit een moment zou komen waarop ze zich geen zorgen meer zou maken over haar zusje.

Patrik had de hele weg naar Tanumshede verbeten gezwegen. Zijn normaal gesproken slechte rijstijl werd er niet beter op als hij verontwaardigd was, en hij was zich ervan bewust dat Gösta al de hele rit de handgreep boven het portier vasthield.

‘Neemt hij nog steeds niet op?’ vroeg hij.

Met zijn vrije hand drukte Gösta zijn mobiel tegen zijn oor en vervolgens schudde hij zijn hoofd.

‘Nee, nog altijd niet.’

‘Je kunt die man verdomme ook geen minuut alleen laten. Hij is nog erger dan de kinderen.’

Patrik trapte het gas nog iets dieper in.

Ze reden nu over het rechte stuk bij de manege en zouden zo met­een Tanumshede voor zich zien. Op de heuvels voelden ze het in hun buik zuigen, en hij zag dat Gösta’s gezicht nu een groenige tint kreeg.

‘Ik vind het vervelend dat we de huiszoeking bij de familie Berg niet konden afronden, want hoewel we alles hebben afgezet bestaat het gevaar dat het technische onderzoek wordt gesaboteerd,’ mopperde Patrik. ‘Zijn Paula en Martin ook onderweg?’

‘Ja, ik heb Martin gesproken, en we zien elkaar bij het asielzoekerscentrum. Ze zullen er al wel zijn.’

Patrik verbaasde zich over zijn eigen boosheid. Mellberg had een feilloos vermogen om blunders te begaan, vaak in de hoop op eigen gewin, maar dat kon Patrik deze keer niet laten gebeuren. Niet nu ze de moord op een kind onderzochten.

Toen ze de parkeerplaats van het asielzoekerscentrum op reden, zag hij dat Paula en Martin al stonden te wachten. Hij zette zijn auto naast die van hen en smeet het portier net iets te hard dicht toen hij uitstapte.

‘Hebben jullie hem al gezien?’ vroeg hij.

‘Nee, het leek ons beter om op jullie te wachten. Maar we hebben al wel met de locatiemanager gesproken, en Mellberg is blijkbaar naar de woning helemaal achteraan.’

Paula wees naar een rij huizen achter hen.

‘Oké, dan moeten we daar maar naartoe gaan en kijken wat hij nu weer heeft uitgespookt.’

Patrik keek om toen hij een paar auto’s de parkeerplaats op hoorde draaien. Het waren Torbjörn en zijn collega’s, die achter hem aan waren gereden.

‘Waarom wilde hij Torbjörn erbij hebben?’ vroeg Martin. ‘Weten jullie iets? Heeft iemand met hem gesproken?’

Patrik snoof.

‘Hij neemt niet op. Het enige wat we weten is dat hij Torbjörn heeft opgedragen meteen hierheen te komen, dat hij iets heeft gevonden en dat hij “deze verdomde zaak heeft weten op te lossen”.’

‘Willen we het überhaupt wel weten?’ zei Paula somber. Vervolgens knikte ze naar de rest. ‘We kunnen dit maar beter zo snel mogelijk achter de rug hebben.’

‘Zullen we onze uitrusting wel of niet meenemen?’ vroeg Torbjörn.

Patrik aarzelde.

‘Ja, neem maar mee. Mellberg zegt immers dat hij iets heeft gevonden.’

Patrik gebaarde Gösta, Paula en Martin om mee te komen en liep naar het huis dat hun was aangewezen. Torbjörn en zijn technici pakten hun spullen uit de wagens en zouden achter hen aan komen.

Ze trokken veel bekijks. Sommige mensen keken vanachter de ramen toe; anderen kwamen naar buiten en gingen voor hun huis staan. Maar niemand vroeg iets. Ze staarden hen alleen maar met een bezorgde blik aan.

In de verte hoorde Patrik een vrouw schreeuwen en hij versnelde zijn pas.

‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg hij toen hij bij het huis was aangekomen.

Mellberg stond met de vrouw te praten. Hij gebaarde heftig en had zijn meest autoritaire stem opgezet. In gebroken Engels herhaalde hij: ‘No no, cannot go in house. Stay outside.

Hij draaide zich om naar Patrik.

‘Wat fijn dat jullie er zijn!’ zei hij blij.

‘Wat is hier aan de hand?’ herhaalde Patrik. ‘We proberen je al sinds je met Torbjörn hebt gesproken te bereiken, maar je neemt niet op.’

‘Nee, ik heb het razend druk, zij is hysterisch en de kinderen schreeuwen, maar ik moest ze naar buiten sturen, zodat ze geen bewijzen konden vernietigen.’

‘Bewijzen? Wat voor bewijzen?’

Patrik merkte dat zijn stem oversloeg.

Zijn onlustgevoelens werden met de minuut groter en het liefst had hij Mellberg stevig bij de schouders gegrepen en hem net zo lang door elkaar gerammeld tot de zelfgenoegzame grijns op zijn gezicht was verdwenen.

‘Er kwam een tip binnen,’ zei Mellberg hoogdravend, en hij laste een pauze in voor het effect.

‘Wat voor tip?’ vroeg Paula. ‘Van wie?’

Ze zette een pas in Mellbergs richting. Ze keek bezorgd naar de huilende kinderen, maar Patrik begreep dat ze net als hijzelf meer inzicht in de situatie wilde hebben voordat ze iets ondernam.

‘Nou… een anonieme tip,’ zei Mellberg. ‘Er zou hier bewijs zijn dat naar de moordenaar van het meisje zou leiden.’

‘Hier, in dit huis? Of bij de mensen die hier wonen? Wat zei degene die belde precies?’

Mellberg zuchtte en sprak langzaam en duidelijk, alsof hij het tegen een kind had: ‘De beller gaf ontzettend duidelijke instructies over deze woning. Beschreef precies welke werd bedoeld. Maar nee, hij noemde geen naam.’

‘En toen ben jij hierheen gereden?’ vroeg Patrik met stijgende irritatie. ‘Zonder dat aan ons te vertellen?’

Mellberg snoof en keek hem nijdig aan.

‘Ja, jullie waren druk met andere dingen, en ik vond het belangrijk om meteen tot actie over te gaan, zodat er geen bewijzen werden vernietigd of kwijtraakten. Het was een weloverwogen politiebeslissing.’

‘En je vond het niet nodig om op een huiszoekingsbevel van de officier van justitie te wachten?’ vroeg Patrik.

Hij deed zijn uiterste best om kalm te blijven.

‘Nou…’ zei Mellberg. Voor het eerst leek hij een beetje onzeker. ‘Ik vond dat dat niet nodig was en heb als onderzoeksleider deze beslissing genomen. Er moet bewijs worden veiliggesteld in een moordonderzoek, en jij weet net zo goed als ik dat we dan niet op een formeel bevel hoeven te wachten.’

Patrik zei langzaam: ‘Dus jij vertrouwde op een anonieme tip en bent hier binnengedrongen zonder daar met iemand overleg over te plegen. Begrijp ik dat goed? En de vrouw die hier woont heeft jou binnengelaten? Zonder vragen te stellen?’

Patrik keek even naar de vrouw, die nu iets verderop stond.

‘Tja, ik weet dat je in veel landen een papier moet laten zien, en het leek me dat het makkelijker zou gaan als ik dat nu ook deed…’

‘Een papier?’ vroeg Patrik, al wist hij niet zeker of hij het antwoord wel wilde weten.

‘Ja. Ze spreekt geen Zweeds en kennelijk ook geen Engels. En ik had nog een dierenartsverklaring voor Ernst in mijn borstzakje zitten. Ik moest van de week met hem naar de dierenarts; hij had aldoor zo’n pijn in zijn buik, weet je, en…’

Patrik onderbrak hem.

‘Begrijp ik je goed? In plaats van op ons of een tolk te wachten, ben je bij getraumatiseerde vluchtelingen naar binnen gedrongen door met een verklaring van een dierenarts te wapperen die je voor een huiszoekingsbevel liet doorgaan?’

‘Ja. Maar hoor je verdomme niet wat ik zeg?’ Mellberg was vuurrood geworden. ‘Het gaat om het resultaat! En ik heb iets gevonden! Ik heb het onderbroekje van het meisje gevonden, dat Frozen-broekje waar haar moeder het over had. Het was achter de wc-pot verstopt. Er zat bloed op!’

Iedereen was stil. Alleen het gehuil van de kinderen was te horen. In de verte zagen ze een man aan komen rennen. Hij versnelde zijn pas toen hij dichterbij kwam.

What is happening? Why are you talking to my family?’ riep hij zodra hij binnen gehoorsafstand was.

Mellberg deed een pas naar voren, greep hem bij zijn arm en draaide die op zijn rug.

You are under arrest.

Vanuit zijn ooghoek zag Patrik dat de vrouw hen aanstaarde, terwijl de kinderen bleven schreeuwen. De man verzette zich niet.

Ze had het gedaan. En hier stond ze dan, voor het huis van Marie. Ze wist nog steeds niet helemaal zeker of ze hier goed aan deed, maar de druk op haar borst was steeds erger geworden.

Sanna haalde diep adem en klopte vervolgens op de deur. Het klonk als luide pistoolschoten, en ze besefte hoe gespannen ze was.

Relax.

Toen ging de deur open en daar stond Marie. De onbereikbare Marie. Ze keek haar vragend aan. Kneep haar mooie ogen samen.

‘Ja?’

Sanna’s mond werd droog en haar tong voelde dik. Ze schraapte haar keel en perste de woorden eruit.

‘Ik ben Stella’s zus.’

In eerste instantie bleef Marie staan, met een opgetrokken wenkbrauw. Vervolgens deed ze een pas opzij.

‘Kom verder,’ zei ze, en ze ging Sanna voor.

Sanna liep een grote open ruimte in. Mooie openslaande deuren naar een steiger met uitzicht op de havenmond van Fjällbacka. De avondzon werd in het water weerspiegeld.

‘Kan ik je iets aanbieden? Koffie? Water? Alcohol?’

Marie pakte een champagneglas van een werkblad en nipte eraan.

‘Nee, dank je,’ zei Sanna.

Verder wist ze niets uit te brengen.

De afgelopen dagen had ze moed verzameld, bedacht wat ze zou zeggen. Maar nu leek dat allemaal vervlogen.

‘Ga zitten,’ zei Marie, en ze liep voor haar uit naar een grote houten tafel.

Van boven was vrolijke popmuziek te horen, en Marie knikte naar het plafond.

‘Een tiener.’

‘Ik heb er ook een,’ zei Sanna, en ze nam tegenover Marie plaats.

‘Vreemde wezens, tieners. Wij hebben geen van tweeën mogen ervaren hoe het is om er zelf een te zijn.’

Sanna keek haar aan. Vergeleek Marie haar jeugd met de hare? Sanna’s jeugdjaren waren haar ontstolen, en Marie was degene die ze haar – en zichzelf – had ontnomen. Maar Sanna voelde niet de boosheid die ze had verwacht, of die ze waarschijnlijk had moeten voelen. De vrouw tegenover haar voelde eerder als een schil. Een glimmend en perfect oppervlak, maar galmend hol vanbinnen.

‘Ik heb gehoord over je ouders,’ zei Marie, die nog een slok uit haar champagneglas nam. ‘Mijn deelneming.’

De woorden kwamen zonder enig gevoel, en Sanna knikte alleen maar. Het was ondertussen al heel lang geleden. Ze had slechts vage herinneringen aan haar ouders; de jaren hadden ze weggevaagd.

Marie zette het glas neer.

‘Waarom ben je hier?’ vroeg ze.

Sanna voelde zich onder Maries ogen samenkrimpen. Alle haat die ze had gevoeld, alle boosheid en nijd – het leek nu allemaal een verre droom. De vrouw tegenover haar was niet het monster dat haar in haar nachtmerries achterna had gezeten.

‘Hebben jullie het gedaan?’ hoorde ze zichzelf uiteindelijk zeggen. ‘Hebben jullie Stella vermoord?’

Marie keek naar haar handen en leek haar nagels te bestuderen. Sanna vroeg zich af of ze haar had gehoord. Toen keek Marie op.

‘Nee,’ zei ze. ‘Nee, wij hebben het niet gedaan.’

‘Waarom zeiden jullie dat dan? Dat jullie het hadden gedaan?’

De muziek boven werd uitgezet en Sanna had het gevoel dat er iemand meeluisterde.

‘Het is al heel lang geleden. Wat maakt het uit?’

Voor het eerst drukten haar ogen een soort gevoel uit. Vermoeidheid. Marie zag er net zo moe uit als Sanna zich voelde.

‘Het maakt uit,’ zei Sanna, en ze boog zich naar voren. ‘Degene die het heeft gedaan, heeft ons alles ontnomen. We verloren niet alleen Stella, we verloren ook ons gezin, we verloren de boerderij… Ik bleef alleen achter.’

Ze rechtte haar rug weer.

Het enige wat te horen viel was het water dat tegen de palen van de steiger klotste.

‘Ik heb in het bos iemand gezien,’ zei Marie ten slotte. ‘Die dag. Ik heb iemand in het bos gezien.’

‘Wie?’

Sanna wist niet wat ze ervan moest denken. Waarom zou Marie het tegen haar zeggen als zij en Helen schuldig waren? Ze was niet zo naïef dat ze dacht dat Marie een eerlijk antwoord zou geven als ze dertig jaar lang had ontkend schuldig te zijn, maar ze had verwacht dat als ze haar de vraag recht in haar gezicht kon stellen, ze uit Maries reactie zou kunnen opmaken wat de waarheid was. Maries gezicht was echter als een masker. Niets was echt.

‘Als ik dat had geweten, had ik niet dertig jaar lang hoeven herhalen dat ik onschuldig ben,’ zei Marie, en ze stond op om haar glas nog eens vol te schenken.

Ze pakte een halfvolle fles uit de koelkast en hield hem naar Sanna omhoog.

‘Weet je het zeker?’

‘Ja,’ zei Sanna.

Diep in haar onderbewuste kwam langzaam een herinnering in beweging. Iemand in het bos. Iemand voor wie ze altijd bang was geweest. Een schaduw. Een aanwezigheid. Iets waar ze bijna dertig jaar niet aan had gedacht en wat nu door Maries woorden terugkwam.

Marie ging weer zitten.

‘Maar waarom bekenden jullie dan?’ vroeg Sanna. ‘Als jullie haar niet hadden gedood?’

‘Dat kun jij niet begrijpen.’

Marie wendde haar gezicht af, maar het ontging Sanna niet dat ze het vertrok van pijn. Heel even zag Marie eruit als een echt mens en niet als een mooie pop. Maar toen ze Sanna weer aankeek, was elk spoor van leed verdwenen.

‘We waren kinderen. We zagen de ernst van de situatie niet in. En toen we dat wel deden, was het te laat. Iedereen had zijn antwoord gekregen en wilde niets anders meer horen.’

Sanna wist niet wat ze moest zeggen. Zoveel jaren had ze over dit moment gedroomd, geprobeerd het voor zich te zien, gewikt en gewogen welke woorden ze zou gebruiken en welke vragen ze zou stellen. En nu bleek dat de woorden op waren. Het enige wat haar gedachten nu vulde, was de verre herinnering aan iets in het bos. Aan iemand in het bos.

Op het moment dat Sanna de voordeur opendeed, stond Marie bij het aanrecht en vulde haar glas nog een keer bij. Boven werd de muziek weer aangezet. Toen Sanna buiten stond keek ze omhoog en ontdekte een meisje achter een raam op de eerste verdieping. Ze zwaaide naar haar, maar het meisje staarde alleen maar terug. Vervolgens draaide ze zich om en was verdwenen.

‘Bill! Wakker worden!’

In de verte hoorde hij Guns stem, en hij bewoog zijn schouders op en neer. Wat stom dat hij was vergeten de wekker te zetten toen hij een middagdutje ging doen!

‘Wat is er gebeurd?’ wist hij uit te brengen.

Gun maakte hem anders nooit wakker.

‘Adnan en Khalil zijn hier.’

‘Adnan en Khalil?’

Hij probeerde de slaap uit zijn ogen te wrijven.

‘Ze staan beneden te wachten. Er is iets gebeurd…’

Gun keek weg, en Bill maakte zich meteen zorgen. Gun was nooit van streek.

Toen hij beneden kwam, zag hij Adnan en Khalil door de woonkamer heen en weer banjeren.

‘Hallo, jongens! Hello boys! What has happened?

Ze kakelden door elkaar heen in het Engels, en Bill deed zijn best om te begrijpen wat ze zeiden.

What? Wat? Karim? Praat eens wat langzamer, jongens. Slowly!

Adnan knikte naar Khalil, die uitlegde wat er was gebeurd, en opeens was Bill klaarwakker. Hij keek naar Gun, die net zo van slag leek te zijn als hij.

‘Dat is niet normaal! De politie kwam hem halen? Dat kan niet zomaar!’

Adnan en Khalil bleven door elkaar heen praten, en Bill stak een hand omhoog.

‘Rustig maar, jongens. Easy, boys. Ik regel dit. Dit is Zweden. Niemand kan zomaar door de politie worden opgepakt, dit is verdomme geen bananenrepubliek.’

Gun knikte, en dat deed hem goed.

Boven hun hoofden kraakte het.

‘Zei ik het niet?’

Nils kwam naar beneden. In zijn ogen glinsterde iets wat Bill niet herkende, wat hij niet wílde herkennen.

‘Zei ik het niet? Het moet een van die kutbuitenlanders zijn geweest. Iedereen heeft het erover. Iemand van het asielzoekerscentrum moet over de oude zaak hebben gelezen en zijn kans hebben gegrepen. Iedereen weet toch wat voor types dat zijn? Mensen zijn zo naïef! Die lui die hierheen komen hebben echt geen hulp nodig; het zijn gelukszoekers en criminelen!’

Nils’ haar stond alle kanten op en hij praatte zo opgewonden dat hij bijna niet uit zijn woorden kwam. De manier waarop hij Adnan en Khalil aankeek, deed Bill naar adem happen.

‘Jullie zijn ontzettend naïef als jullie denken dat het om humanitaire hulp gaat. Maar jullie laten verkrachters en dieven ons land binnen. Jullie hebben je als twee stomme idioten om de tuin laten leiden. Ik hoop dat jullie nu snappen dat jullie het echt helemaal bij het verkeerde eind hadden en dat die klootzak die dat kind heeft vermoord in de gevangenis wegrot en…’

Met een klap die in de hele woonkamer weergalmde, belandde Guns hand op Nils’ wang. De jongen hapte naar adem en keek zijn moeder geschokt aan. Plotseling was hij weer een kind.

Fuck you!’ schreeuwde hij, en hij rende met zijn hand tegen zijn wang de trap op.

Bill keek naar Gun, die naar haar hand stond te staren. Hij sloeg zijn arm om haar heen en wendde zich vervolgens tot Adnan en Khalil, die niet leken te weten wat ze met de situatie aan moesten.

Sorry about my son. Don’t worry. I will fix this.

Zijn onlust was groot. Hij kende deze plaats. En de mensen die er woonden. Wat onbekend en anders was, was nog nooit met open armen ontvangen. Als een van de mannen van het asielzoekerscentrum van de moord op een klein meisje uit deze buurt werd verdacht, zou het niet lang duren voor de hel losbrak.

‘Ik ga naar het politiebureau,’ zei hij, en hij stak zijn voeten in zijn zomerloafers. ‘Zeg Nils dat ik een hartig woordje met hem wil spreken als ik weer thuis ben.’

‘Ik eerst,’ zei Gun.

Toen ze wegreden, zag Bill zijn vrouw in de deuropening staan. Ze had haar armen over elkaar geslagen en keek grimmig. Heel even had hij bijna medelijden met Nils. Toen zag hij de angst die uit de ogen van Adnan en Khalil straalde, en het gevoel van medelijden verdween even snel als het was opgekomen.

James stoof het trapje op. Het gerucht dat in het dorp gonsde, had hem opgebeurd, energie gegeven.

Hij rukte de buitendeur open.

‘Ik wist het!’ zei hij, terwijl hij Helen aankeek, die bij het aanrecht stond en van schrik opsprong.

‘Wat is er gebeurd?’

Ze was heel bleek geworden, en het viel hem zoals zo vaak op hoe zwak ze was. Zonder hem zou ze reddeloos verloren zijn geweest. Hij had haar alles moeten leren, haar tegen alles moeten beschermen.

Hij ging aan de keukentafel zitten.

‘Koffie,’ zei hij. ‘Dan zal ik het je vertellen.’

Helen had kennelijk het apparaat net aangezet, want de koffie stroomde al door het filter. Ze pakte zijn mok en schonk hem in, hoewel de koffie nog doorliep. Nadat ze er een scheutje melk bij had gedaan – niet te veel, niet te weinig – gaf ze hem de beker aan.

‘Ze hebben iemand opgepakt voor de moord op het meisje,’ zei hij toen Helen de kan wegtilde om het plaatje van het koffiezetapparaat schoon te maken.

Hij schrok zo van het plotselinge geluid toen de kan op de vloer viel dat hij op zijn overhemd morste.

‘Wat doe jij nou?’ riep hij, en hij sprong van zijn stoel.

‘Sorry, sorry,’ zei Helen, die zich naar de keukendeur haastte, waar stoffer en blik lagen.

Terwijl ze de vloer schoonmaakte, pakte James een stukje keukenpapier. Snel depte hij zijn borst droog.

‘Nu moeten we een nieuwe kan kopen,’ zei hij, en hij ging weer zitten. ‘Het geld groeit ons niet op de rug!’

Helen veegde stilletjes het glas bij elkaar. Ze kon er maar beter het zwijgen toe doen. Dat had ze in de loop van de jaren wel geleerd.

‘Ik was op het plein toen ik het hoorde,’ zei hij. ‘Het is een man uit het asielzoekerscentrum. Het verbaast eigenlijk niemand.’

Helen hield op met vegen en haar schouders leken te zakken. Toen ging ze gauw weer verder.

‘Weten ze het zeker?’ vroeg ze, en ze gooide het glas in een leeg melkpak, dat ze voorzichtig in de afvalbak zette.

‘Ik weet het fijne er niet van,’ zei hij. ‘Het enige wat ik heb gehoord is dat ze een man hebben opgepakt. De Zweedse politie mag dan geen wonder van effectiviteit zijn, maar ze mogen iemand niet zonder gegronde redenen meenemen.’

‘Nee,’ zei Helen, en ze droogde het aanrecht af met een vaatdoekje, dat ze vervolgens zorgvuldig uitwrong en keurig over de kraan hing.

Ze draaide zich om naar James.

‘Dan is het eindelijk voorbij.’

‘Ja, het is voorbij. Dat is het al heel lang. Ik zorg voor je. Dat heb ik altijd gedaan.’

‘Dat weet ik,’ zei Helen, en ze sloeg haar ogen neer. ‘Dank je wel, James.’

Ze werden wakker van het geluid van de deur die werd versplinterd. Een tel later stonden ze in de slaapkamer, grepen hem bij zijn armen en sleepten hem achter zich aan. Karims eerste reactie was om zich te verzetten, maar toen hij het geschreeuw van de kinderen hoorde gaf hij zich over; zij mochten niet zien hoe hij in elkaar werd geslagen. Dat was zoveel anderen overkomen, en hij wist dat het geen zin had weerstand te bieden.

Tijdens het etmaal dat volgde, lag hij op een koude vochtige vloer in een vertrek zonder ramen, zonder te weten of het buiten dag of nacht was. In zijn oren weerklonk aldoor het geschreeuw van de kinderen.

Het had slagen geregend en ze hadden hem keer op keer dezelfde vragen gesteld. Ze wisten dat hij documenten had met namen van mensen in Damascus die zich tegen het regime verzetten, en wilden die documenten nu hebben. Aanvankelijk had hij geweigerd, gezegd dat hij als journalist niet gedwongen kon worden zijn bronnen bekend te maken. Er volgden dagen van martelingen, en uiteindelijk gaf hij hun wat ze wilden hebben. Hij gaf hun namen, hij gaf hun plaatsen. Als hij sliep – kort, onrustig –, droomde hij over de mensen die hij had aangegeven; hij zag voor zich hoe ze uit hun huizen werden gesleept terwijl hun kinderen schreeuwden en hun echtgenoten huilden.

Ieder wakker moment krabde hij over zijn armen om niet te hoeven denken aan alle mensen wier leven hij had verwoest. Hij krabde zo hard dat zijn armen begonnen te bloeden en er wonden ontstonden die vuil werden en geïnfecteerd raakten.

Na drie weken hadden ze hem laten gaan, en nog geen dag later hadden Amina en hij het weinige dat ze mee konden nemen ingepakt. Amina had de wonden op zijn armen voorzichtig aangeraakt, maar hij had haar nooit verteld wat hij had gedaan. Dat was zijn geheim, zijn schaamte, die hij nooit met haar zou kunnen delen.

Karim leunde met zijn hoofd tegen de muur. Hoewel het vertrek waar hij nu zat leeg en kaal was, was het er schoon en opgeruimd en scheen er door een klein raam zonlicht naar binnen. Maar het gevoel van machteloosheid was hetzelfde. Hij dacht niet dat de politie in Zweden gevangenen mocht slaan, maar hij wist het niet zeker. Hij was een vreemde in een vreemd land en kende hun regels niet.

Hij had gedacht dat hij alles achter zich had gelaten toen hij naar dit nieuwe land kwam, maar nu weerklonk het geschreeuw van zijn kinderen opnieuw in zijn oren. Hij krabde aan de littekens op zijn armen. Zachtjes bonsde hij met zijn voorhoofd tegen de muur van de kleine cel, terwijl de geluiden van de straat door het tralieraam naar binnen drongen.

Misschien was dit zijn lot, zijn straf voor wat hij de mensen die hem in zijn dromen achtervolgden had aangedaan. Hij had gedacht te kunnen vluchten, maar niemand ontsnapte aan het alziende oog van God.

Heks
cover.xhtml
Hoofdstuk-01.html
Hoofdstuk-02.html
Hoofdstuk-03.html
Hoofdstuk-04.html
Hoofdstuk-05.html
Hoofdstuk-06.html
Hoofdstuk-07.html
Hoofdstuk-08.html
Hoofdstuk-09.html
Hoofdstuk-10.html
Hoofdstuk-11.html
Hoofdstuk-12.html
Hoofdstuk-13.html
Hoofdstuk-14.html
Hoofdstuk-15.html
Hoofdstuk-16.html
Hoofdstuk-17.html
Hoofdstuk-18.html
Hoofdstuk-19.html
Hoofdstuk-20.html
Hoofdstuk-21.html
Hoofdstuk-22.html
Hoofdstuk-23.html
Hoofdstuk-24.html
Hoofdstuk-25.html
Hoofdstuk-26.html
Hoofdstuk-27.html
Hoofdstuk-28.html
Hoofdstuk-29.html
Hoofdstuk-30.html
Hoofdstuk-31.html
Hoofdstuk-32.html
Hoofdstuk-33.html
Hoofdstuk-34.html
Hoofdstuk-35.html
Hoofdstuk-36.html
Hoofdstuk-37.html
Hoofdstuk-38.html
Hoofdstuk-39.html
Hoofdstuk-40.html
Hoofdstuk-41.html
Hoofdstuk-42.html
Hoofdstuk-43.html
Hoofdstuk-44.html
Hoofdstuk-45.html
Hoofdstuk-46.html
Hoofdstuk-47.html
Hoofdstuk-48.html
Hoofdstuk-49.html
Hoofdstuk-50.html
Hoofdstuk-51.html
Hoofdstuk-52.html
Hoofdstuk-53.html
Hoofdstuk-54.html
Hoofdstuk-55.html
Hoofdstuk-56.html
Hoofdstuk-57.html
Hoofdstuk-58.html
Hoofdstuk-59.html
Hoofdstuk-60.html
Hoofdstuk-61.html
Hoofdstuk-62.html
Hoofdstuk-63.html
Hoofdstuk-64.html
Hoofdstuk-65.html
Hoofdstuk-66.html
Hoofdstuk-67.html
Hoofdstuk-68.html
Hoofdstuk-69.html
Hoofdstuk-70.html
Hoofdstuk-71.html
Hoofdstuk-72.html
Hoofdstuk-73.html
Hoofdstuk-74.html
Hoofdstuk-75.html
Hoofdstuk-76.html
Hoofdstuk-77.html
Hoofdstuk-78.html
Hoofdstuk-79.html
Hoofdstuk-80.html
Hoofdstuk-81.html
Hoofdstuk-82.html
Hoofdstuk-83.html