Bohuslän 1671
Elin boog zich naar voren om Britta’s bed op te maken en greep toen met beide handen naar haar rug. Ze was nog niet gewend aan het harde bed in de meidenkamer.
Even keek ze naar Britta’s mooie bed en stond ze het zichzelf toe iets van jaloezie te voelen; toen schudde ze haar hoofd en pakte de lege kroes van het nachtkastje.
Elin had verbaasd geconstateerd dat haar zuster slaapkamer noch bed met haar echtgenoot deelde. Maar het was niet aan haar om daarover te oordelen. Al had ze het zelf het fijnste moment van de dag gevonden als ze bij Per in bed kon kruipen. Ze had gedacht dat zijn warme, veilige armen haar en Märta tegen al het kwaad in de wereld konden beschermen.
Wat had ze zich vergist.
‘Elin?’
De zachte stem van de heer des huizes deed haar opschrikken. Ze was zo ver weg geweest met haar gedachten dat ze de kroes bijna uit haar hand liet vallen.
‘Ja?’ zei ze, en ze draaide zich om toen ze van de schrik was bekomen.
Zijn vriendelijke blauwe ogen waren op haar gericht en ze voelde hoe het bloed naar haar gezicht stroomde. Snel sloeg ze haar blik neer.
Ze wist niet goed hoe ze zich tot de echtgenoot van haar zuster moest verhouden. Preben was altijd heel vriendelijk tegen haar en Märta. Hij was predikant en de heer des huizes, en zij was slechts een dienstbode in het huishouden van haar zuster. Een weduwe die leefde van genadebrood in een huishouden dat niet van haar was.
‘Lill-Jan zegt dat jij zieke koeien kunt helpen. Mijn beste melkkoe heeft pijn.’
‘Gaat het om Stjärna?’ vroeg Elin met haar blik nog steeds naar de grond. ‘De knecht had het er vanochtend over.’
‘Ja, het gaat om Stjärna. Ben je druk, Elin, of kun je komen kijken?’
‘Ja, natuurlijk kan ik dat.’
Ze zette de kroes op het nachtkastje en volgde Preben zwijgend naar de stal. Helemaal achterin lag Stjärna te loeien. Ze had pijn, dat was duidelijk, en ze kon bijna niet rechtop staan. Elin knikte naar Lill-Jan, de knecht, die besluiteloos naast het dier stond.
‘Ga in de keuken een beetje zout voor me halen.’
Ze hurkte neer en streelde voorzichtig de zachte snuit van de koe. Stjärna’s ogen waren groot en wijd opengesperd van angst.
‘Kun je haar helpen, Elin?’ vroeg Preben zacht, terwijl hij de bruin-wit gevlekte koe ook streelde.
Even raakten hun handen elkaar. Elin trok de hare snel terug, alsof ze door een adder was gebeten. Opnieuw voelde ze het bloed naar haar gezicht stromen, en ze meende een lichte blos op het gezicht van de heer des huizes te bespeuren voordat hij haastig overeind kwam toen Lill-Jan hijgend terugkeerde.
‘Hier,’ zei hij met zijn licht lispelende stem toen hij Elin het zoutvaatje aanreikte.
Ze nam het met een knikje aan en strooide flink wat zout in haar handpalm. Ze bewoog de wijsvinger van haar rechterhand tegen de klok in door het zout, terwijl ze de zegenspreuk opzei die ze van haar grootmoeder had geleerd: ‘Jezus onze Heer, hij reisde heinde en ver, genas kwalen en magische ziekten, ziekten van water en de ziekte ontsproten aan hemel en aarde. Gods woord en amen.’
‘Amen,’ zei Preben, en Lill-Jan stemde haastig in.
Stjärna loeide.
‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg Preben.
‘Nu kunnen we alleen maar wachten. In zout lezen heeft meestal resultaat, maar het kan een tijdje duren en het ligt ook aan de ernst van de kwaal. Maar als Lill-Jan morgenvroeg bij haar gaat kijken, denk ik dat ze beter is.’
‘Je hebt gehoord wat Elin zei,’ zei Preben tegen de knecht. ‘Als je morgen wakker bent, ga je meteen bij Stjärna kijken.’
‘Zal gebeuren, baas,’ zei Lill-Jan, en hij liep achterwaarts de stal uit.
Preben wendde zich tot Elin.
‘Waar heb je dit geleerd, Elin?’
‘Van mijn grootmoeder,’ zei Elin kort.
Het gevoel toen hun handen elkaar hadden beroerd verontrustte haar nog steeds.
‘Wat kun je nog meer verhelpen, Elin?’ vroeg Preben, tegen een van de schotten geleund.
Ze schraapte licht met haar voet over de grond en antwoordde met tegenzin.
‘Ja, eigenlijk de meeste lichte ongemakken.’
‘Zowel bij mensen als bij dieren?’ vroeg Preben nieuwsgierig.
‘Ja,’ zei Elin.
Het verbaasde haar dat Britta haar echtgenoot hier niets over had verteld. Het gerucht over Elins gave had Lill-Jan tenslotte ook bereikt. Maar misschien was het niet zo vreemd. Toen ze samen onder vaders dak leefden, had haar zuster zich altijd laatdunkend uitgelaten over Elins grootmoeder en haar wijsheden.
‘Vertel er eens wat meer over, Elin,’ zei Preben, terwijl hij naar de deur liep.
Elin volgde hem onwillig. Het gaf geen pas om hier met de heer des huizes te lopen babbelen. Voor je het wist werd er gepraat. Maar Preben was de baas, dus volgde ze hem met zware tred. Buiten stond Britta, met haar handen in haar zij en een donkere blik in haar ogen. Het hart zonk haar in de schoenen. Hier was ze al bang voor geweest. Hij riskeerde niets, maar zij zou in ongenade kunnen vallen. En daardoor ook Märta.
Haar bange vermoedens over hoe het zou gaan als ze aan de genade van haar jongere zuster was overgeleverd, waren uitgekomen. Britta was een gemene, harde vrouw, en zowel zijzelf als Märta had al verschillende keren kennisgemaakt met haar scherpe tong.
‘Elin heeft me geholpen met Stjärna,’ zei Preben, terwijl hij zijn vrouw rustig aankeek. ‘En nu was ze op weg om ons eten voor te bereiden. Ze vond dat we ons een moment van samenzijn moesten gunnen, jij en ik, omdat ik de laatste tijd zoveel op pad ben geweest voor kerkelijke aangelegenheden.’
‘O, echt waar?’ zei Britta, argwanend maar op iets lichtere toon. ‘Dat was dan een goed voorstel van Elin.’
Monter pakte ze Prebens arm.
‘Ik heb mijn echtgenoot en meester vreselijk gemist en ik vind dat hij zijn vrouw enigszins verwaarloost.’
‘Daar heeft mijn lieve echtgenote helemaal gelijk in,’ antwoordde hij, en hij liep samen met Britta naar het huis. ‘Maar daar gaan we nu wat aan doen. Elin zei dat we over een halfuur aan tafel konden, en dat komt uitstekend uit; dan kan ik me even opknappen, want ik wil er naast mijn mooie echtgenote niet uitzien als een landloper.’
‘Ach, jij bent helemaal geen landloper,’ zei Britta, en ze klopte hem op zijn schouder.
Elin liep achter hen, voor het moment vergeten, en haalde opgelucht adem. Ze kende het donkere dat ze in Britta’s blik had gezien maar al te goed en ze wist dat haar zuster geen middelen schuwde om de mensen die haar in haar ogen onrecht hadden aangedaan de grootst mogelijke schade te berokkenen. Maar Preben had haar en Märta deze keer gered, en daarvoor was ze hem eeuwig dankbaar. Al had hij haar natuurlijk niet in deze situatie moeten brengen.
Ze haastte zich naar de keuken. In slechts een halfuur moest ze de tafel dekken en de kokkin iets extra lekkers laten bereiden. Ze trok haar schort recht, en voelde nog steeds de warmte van Prebens hand.